ECLI:NL:RVS:2013:1896

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
201300941/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek wegens lichthinder door binnenverlichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die handhavend optreden heeft verzocht tegen lichthinder veroorzaakt door de binnenverlichting van het bewegingscentrum van Paulides + Partners, gelegen aan de Van Beethovenlaan 69B te Voorschoten. Het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten heeft het verzoek op 15 februari 2012 afgewezen, waarna de appellant bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd op 26 juni 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 19 december 2012 het beroep van de appellant tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 12 september 2013 behandeld. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat, heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet in strijd met de zorgplicht van artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer heeft gehandeld. De appellant heeft een rapport van Grontmij overgelegd, waaruit zou blijken dat de richtlijn van de NSVV niet analoog kan worden toegepast op binnenverlichting. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de door het college gevolgde procedure en de toepassing van de richtlijn van de NSVV correct zijn geweest. De metingen uitgevoerd door Lichtconsult.nl toonden aan dat de grenswaarden voor lichthinder niet werden overschreden, waardoor het college niet bevoegd was om handhavend op te treden.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201300941/1/A4.
Datum uitspraak: 13 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Voorschoten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 december 2012 in zaak nr. 12/5865 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten.
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] tot handhavend optreden wegens lichthinder vanwege de binnenverlichting in het bewegingscentrum van Paulides + Partners, gevestigd op de eerste verdieping van het kantoorgebouw aan de Van Beethovenlaan 69B te Voorschoten, afgewezen.
Bij besluit van 26 juni 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Zwiers, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Norde, advocaat te Leiden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) moet degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, die gevolgen voorkomen of beperken voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder h, wordt onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid verstaan het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van lichthinder.
2. [appellant] heeft het college om handhaving verzocht omdat hij in zijn woning hinder ondervindt van de lichtstraling afkomstig van de plafondarmaturen in het bewegingscentrum dat naast zijn woning is gelegen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het college een onderzoek naar de mate van lichthinder laten uitvoeren, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het 'Rapport lichthindermetingen Mozartlaan 23/Bewegingscentrum Paulides + Partners te Voorschoten' van 13 december 2011 van Lichtconsult.nl. In dit rapport zijn de gemeten verticale verlichtingssterkte op de vensters van [appellant]'s woning en de luminantie op het matglas van de vensters van het bewegingscentrum getoetst aan de grenswaarden uit de 'Algemene richtlijn betreffende lichthinder' van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (hierna: NSVV). Volgens Lichtconsult.nl is de richtlijn weliswaar opgesteld voor buitenverlichting, maar kan zij analoog worden toegepast op binnenverlichting. De conclusie in het rapport is dat de grenswaarden uit de richtlijn van de NSVV niet worden overschreden. Gelet op deze conclusie heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Paulides + Partners niet in strijd met de zorgplicht van artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit heeft gehandeld, zodat het niet bevoegd was handhavend op te treden. Daartoe voert hij onder verwijzing naar het rapport 'Second opinion lichthinderonderzoek Mozartlaan 23 te Voorschoten' van 14 maart 2013 van Grontmij aan dat de rechtbank er ten onrechte van uitgaat dat de richtlijn van de NSVV analoog kan worden toegepast op binnenverlichting.
Voorts betoogt [appellant] dat het college ten onrechte uitsluitend op grond van een rekenkundige vaststelling tot de conclusie is gekomen dat er geen lichthinder optreedt, terwijl hij daadwerkelijk hinder ervaart. Bovendien kan de hinder volgens hem eenvoudig worden opgelost door raambekleding aan te brengen voor de ramen van het bewegingscentrum.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 augustus 2011 in zaak nr. 201012817/1/M1) kunnen bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen vanwege overtreding van de in artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit opgenomen zorgplicht, uitsluitend worden getroffen wanneer het handelen of nalaten van de drijver van de inrichting onmiskenbaar in strijd is met de zorgplicht.
3.2. Anders dan [appellant] betoogt, maakt de omstandigheid dat hij hinder ervaart van de lichtstraling vanuit het bewegingscentrum noch de omstandigheid dat de door hem ervaren hinder eenvoudig kan worden opgelost dat het college daartegen zonder meer handhavend kon optreden. Daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat de drijver van het bewegingscentrum onmiskenbaar in strijd met de zorgplicht handelt. Het biedt geen grond voor het college om handhavend op te treden.
Het betoog faalt in zoverre.
3.3. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, staat in de Nota van Toelichting bij het Activiteitenbesluit (Stb. 2007, 415, blz. 181) dat de richtlijn van de NSVV als uitgangspunt kan worden gehanteerd bij de beantwoording van de vraag of er lichthinder optreedt.
Volgens het rapport van Lichtconsult.nl bedragen de in de richtlijn van de NSVV aanbevolen grenswaarden voor de verticale verlichtingssterkte op het venster van de gehinderde 10 lux in de dag en avond en 2 lux in de nacht en bedraagt de aanbevolen grenswaarde voor de luminantie van een oppervlak dat als secundaire lichtbron licht verstrooit 800 cd/m2. In het rapport van Lichtconsult.nl is vermeld dat de metingen zijn uitgevoerd alsof de lichthinderbronnen buiten zijn aangebracht. De hoogste door Lichtconsult.nl gemeten verticale verlichtingssterkte is 0,6 lux en de hoogste gemeten luminantie 24,12 cd/m2. Uit het rapport van Lichtconsult.nl volgt derhalve dat de in de richtlijn van de NSVV aanbevolen grenswaarden ruim worden onderschreden.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het in dit geval voor de berekening van de geobjectiveerde lichthinder van binnenverlichting niet aanvaardbaar is de richtlijn van de NSVV toe te passen. Naar het oordeel van de Afdeling mocht het college zich aan de hand van de grenswaarden uit de richtlijn van de NSVV op het standpunt stellen dat de door Lichtconsult.nl gemeten waarden dusdanig laag zijn dat niet onmiskenbaar in strijd met de zorgplicht wordt gehandeld. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat, nu artikel 2.1, tweede lid, aanhef en onder h, van het Activiteitenbesluit niet is overtreden, het college niet bevoegd was handhavend op te treden, zodat het terecht het handhavingsverzoek van [appellant] heeft afgewezen.
Het betoog faalt ook in zoverre.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
462-720-457-687.