ECLI:NL:RBLIM:2021:1827

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20_94
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een financiële tegemoetkoming voor woningaanpassing op grond van de Wmo 2015 na verhuizing naar een inadequate woning zonder toestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een financiële tegemoetkoming voor woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser, die vanwege rugklachten en visusproblemen een scootmobiel had gekregen, verhuisde in maart 2019 van een gelijkvloers appartement naar een niet-gelijkvloerse eengezinswoning zonder overleg met of toestemming van de gemeente Venlo, de verweerder in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat er op het moment van verhuizing geen passende woning beschikbaar was en dat hij niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van een dringende medische noodzaak voor de verhuizing.

De rechtbank stelde vast dat de aanvraag van eiser voor een woningaanpassing was afgewezen omdat hij niet was verhuisd naar de meest geschikte woning voor zijn beperkingen. Verweerder had geen toestemming gegeven voor de verhuizing en eiser had niet aangetoond dat er geen andere geschikte woningen beschikbaar waren. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat zijn huidige woning geschikt was voor zijn beperkingen en dat hij niet adequaat had ingespeeld op zijn situatie door de verhuizing. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van overleg met de gemeente bij verhuizingen en de noodzaak voor aanvragers om hun situatie goed te onderbouwen, vooral als het gaat om medische noodzaak en geschiktheid van woningen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/94

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2021 in de zaak tussen

[Naam 1] , te [woonplaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.M. Verstraten)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.J.M. Michels).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Aan eiser is in 2018 door verweerder een scootmobiel toegekend vanwege rugklachten. Door verweerder is bij die aanvraag in november 2018 medisch advies ingewonnen bij Treve advies, hierin is aangegeven dat de rugklachten van eiser wisselend zijn en dat zijn visus achteruit gaat. Tevens is aangegeven dat het traplopen een probleem is. Eiser woonde in een gelijkvloers appartement in [woonplaats 2] , dat slechts bereikbaar was via een trap van 15 treden. In maart 2019 is eiser verhuisd naar een niet gelijkvloerse eengezinswoning in [woonplaats 1] . Eiser heeft op 3 oktober 2019 een aanvraag ingediend in het kader van de Wmo 2015 voor een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing voor het realiseren van een badkamer en een slaapkamer op de begane grond.
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag van eiser afgewezen, omdat uit het leefzorgplan blijkt dat eiser verhuisd is van een inadequate woning naar een inadequate woning. Eiser is volgens verweerder niet verhuisd naar een woning die passend is ten aanzien van zijn aanwezige beperkingen en daarbij is geen reden gevonden om via de hardheidsclausule een uitzondering te maken.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er om medische redenen een dusdanige dringende noodzaak bestond om te verhuizen naar de woning in [woonplaats 1] . Andere dringende redenen voor verhuizing zijn door eiser niet onderbouwd. Voor verhuizing heeft eiser niet met verweerder overlegd en is er geen toestemming verleend. Daarnaast had eiser de mogelijkheid in afwachting van het vinden van een passende woning om tijdelijk bij zijn moeder te gaan wonen, die in een voor eiser passende woning woont. Eiser heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van de verhuizing dan wel binnen afzienbare tijd, geen andere woning beschikbaar zou komen die meer passend zou zijn geweest bij zijn beperkingen. Ten slotte geeft verweerder aan dat eiser een medische urgentie kan aanvragen.
5. Eiser kan zich met de besluitvorming van verweerder niet verenigen. Hiertoe voert
hij in beroep - samengevat weergegeven – aan dat er in zijn geval sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat alsnog de tegemoetkoming voor de woningaanpassing moet worden toegekend. Eiser is door zijn beperkingen niet meer in staat om trap te lopen, waardoor de vorige woning niet langer geschikt was voor hem. Verweerder heeft de beperkingen van eiser nooit ontkend. Eiser heeft ruim acht maanden gezocht naar een andere geschikte woning. Eiser mocht bij zijn moeder inwonen, echter bij overlijden van zijn moeder zou hij de woning moeten verlaten. Nu hij geen geschikte woning heeft gevonden, is hij op zoek gegaan naar de meeste geschikte woning. Hij is van mening dat hij genoegzaam heeft aangetoond dat er geen andere geschikte woning beschikbaar was voor hem en zijn gezin. De huidige woning is geschikt voor eiser en zijn gezin. Daarbij is ook rekening gehouden met de drie kinderen van de echtgenote van eiser die door middel van gezinshereniging worden geprobeerd naar Nederland te halen. Eiser heeft een woningaanpassing of traplift nodig om te kunnen douchen en slapen. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met zijn persoonlijke beperkingen en dat ook in een geschikte woning de badkamer aangepast had moeten worden als gevolg van het afnemend zicht van eiser.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zij terecht hebben geoordeeld dat eiser in maart 2019 niet verhuisd is naar een op dat moment meest geschikte woning gelet op zijn beperkingen. Zo het traplopen in de vorige woning al een probleem was, is dat in de huidige woning ook het geval. Daarnaast merkt verweerder op dat de stelling dat er in de toekomst mogelijk een gezinshereniging plaats zou vinden een onzekere factor betreft en niet medisch van aard is. Door eiser zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de hereniging een vaststaand gegeven is. Ondanks dat eiser al in 2017 de wens van verhuizing heeft geuit, heeft hij geen medische urgentie aangevraagd. Hij heeft destijds aangegeven geen urgentie te willen aanvragen, omdat hij zelf wil bepalen welke woning hij aanvaardt. Hiermee heeft hij zich de mogelijkheid ontnomen om voor zijn medische beperkingen geschiktere huurwoningen in beeld te krijgen en voorrang te krijgen op een woning. Verder geeft verweerder aan dat het volgens de woningbouwvereniging eiser was toegestaan ter overbrugging naar een passende woning bij zijn moeder te gaan wonen. Als hij urgentie had gevraagd dan had eiser volgens verweerder ook na het overlijden van zijn moeder in haar woning kunnen blijven wonen. Ten slotte is eiser voordat hij definitief besloot te gaan verhuizen niet met verweerder het gesprek aangegaan. Aan de vraag wat de goedkoopst passende voorziening is, kon door het handelen van eiser niet meer worden toegekomen.
7. De rechtbank gaat voor de beoordeling uit van het navolgend wettelijk kader.
De Wmo schrijft in artikel 2.1.3, eerste lid, voor dat de gemeente per verordening regels dienst vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijk beleidsplan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. Verweerder heeft daartoe de Verordening Jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Venlo 2015 vastgesteld (hierna: de Verordening).
Ingevolge artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder g, van de Verordening kan een maatwerkvoorziening worden geweigerd indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijke toestemming is verleend door het college.
Ingevolge artikel 20 van de Verordening (Nadere regels en hardheidsclausule) kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de client afwijken van de bepalingen van deze verordenng indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, aldus het tweede lid.
8. Aan de orde is de vraag of verweerder de aanvraag voor de woningaanpassing voor de gehuurde woning in [woonplaats 1] , terecht en op goede gronden heeft afgewezen.
9. De rechtbank stelt het volgende vast. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting volgt dat eiser per maart 2019 de woning in [woonplaats 1] heeft gehuurd. Zonder het verrichten van aanpassingen voor eiser is de woning niet geschikt. De rechtbank gaat er verder vanuit dat eiser pas na het sluiten van de huurovereenkomst van de woning contact heeft gehad met verweerder over de woning in [woonplaats 1] en de aanpassingen die daaraan zouden moeten worden gedaan. Ter zitting heeft eiser weliswaar verklaard hierover op voorhand met verweerder (mevrouw [naam 2] ) contact te hebben gehad, maar bij doorvragen verklaarde hij dat dit contact in 2020 had plaatsgevonden. Op 3 oktober 2019 heeft eiser een aanvraag voor een woningaanpassing in het kader van de Wmo 2015 bij verweerder ingediend.
10. De rechtbank overweegt dat bij weigering van een woonvoorziening op de grond dat de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college, verweerder aannemelijk moet maken dat er in de periode van belang, te weten de periode dat cliënt de woning heeft geaccepteerd, méér geschikte woningen voorhanden waren. De rechtbank is van oordeel dat eiser, doordat hij al in maart 2019 verhuisd is naar de huidige woning en pas daarna contact heeft gezocht met verweerder, het onderzoek naar een concrete, meer geschikte woning door verweerder ernstig heeft bemoeilijkt. In het onderhavige geval rustte er op verweerder geen onderzoeksplicht meer, nu al tot het ondertekenen van het huurcontract van de woning in [woonplaats 1] was overgegaan. Onder de gegeven omstandigheden had het op de weg van eiser gelegen om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er op dat moment geen passende woning beschikbaar was in de regio. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraken van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2951) en 22 oktober 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3490). Eiser heeft niet onderbouwd dat er geen passende woning beschikbaar was in die periode. De stelling van eiser, ter zitting, dat de woningbouwvereniging heeft aangegeven dat er geen geschiktere woning beschikbaar was voor een gezin van zeven personen, heeft eiser niet nader onderbouwd. Verweerder heeft bovendien naar het oordeel van de rechtbank bij het besluit geen rekening hoeven houden met een gezin van zeven personen, nu eiser destijds zijn stelling dat de drie kinderen van zijn echtgenote vanuit Oeganda naar Nederland zouden komen niet heeft onderbouwd, bijvoorbeeld met aanvragen daartoe. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat inmiddels – in 2020 – positief op die aanvragen is beslist, maar hij heeft ook nu die besluiten niet overgelegd.
11. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen en in aanmerking genomen dat verweerder geen schriftelijke toestemming heeft gegeven aan eiser om te verhuizen naar de woning in [woonplaats 1] , is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder g, van de Verordening, zodat verweerder op grond daarvan bevoegd was de gevraagde voorziening te weigeren en – alle belangen afwegend – van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.
12. Tot sloot heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen toepassing hoeven geven aan de hardheidsclausule (van artikel 20, tweede lid, van de Verordening). Dat er sprake was van een dusdanige dringende medische noodzaak tot verhuizing naar de woning in [woonplaats 1] heeft verweerder niet aan hoeven nemen. Dat eiser zijn woning in [woonplaats 2] niet meer kon bereiken, vanwege de trap, heeft eiser niet onderbouwd. Bovendien is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de gestelde dringende noodzaak niet rijmt met het feit dat eiser geen medische urgentie heeft aangevraagd, waardoor hij meer zicht en voorrang op een geschikte huurwoning zou hebben gehad en met het feit dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tijdelijk, ter overbrugging naar een passende woning, bij zijn moeder te gaan wonen. Deze woning is wel geschikt voor eiser. Eiser heeft toegelicht dat hij bij zijn moeder mocht inwonen, maar dat hij bij overlijden van zijn moeder de woning zou moeten verlaten. Verweerder heeft ter zitting echter toegelicht dat als eiser urgentie had aangevraagd hij wellicht wel in deze geschikte woning zou kunnen blijven wonen. Ten aanzien van de verslechterde medische situatie van eiser, overweegt de rechtbank dat dit niet tot een ander oordeel kan leiden, nu door de al aanwezige beperkingen van eiser de huidige woning niet passend is. Door deze woning te betrekken heeft eiser niet adequaat ingespeeld op zijn al aanwezige beperkingen. Eiser had kunnen voorzien dat hij de gevraagde aanpassingen nodig zou hebben.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.K.M. Bohnen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2021.
griffier rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 maart 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.