1.7.Uit het medisch advies van verzekeringsarts Brouns van 28 februari 2019 blijkt dat eiseres in principe belastbaar is met werk/activiteiten, mits daarin terdege rekening wordt gehouden met de aangegeven beperkingen, dat deze belastbaarheid duurzaam is en nog kan toenemen bij een adequate behandeling. Ook is in het medisch advies opgenomen dat het huidige juridische gevecht zonder meer anti-therapeutisch werkt.
2. Dit heeft geleid tot de besluitvorming zoals die onder het kopje “Procesverloop” is opgenomen.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat uit voornoemd medisch advies van verzekeringsarts Brouns nu juist blijkt dat ze volledig arbeidsongeschikt is door toedoen van verweerder en op basis van dit advies de re-integratieverplichting niet aan haar kan worden opgelegd. Verder heeft eiseres er op gewezen dat verweerder haar bij besluit van
18 september 2019, zijnde een paar dagen later dan het bestreden besluit, in afwachting van een onderzoek bij het UWV heeft vrijgesteld van de re-integratieverplichtingen. Dit besluit is volgens eiseres tot stand gekomen na eerdere uitgebreide correspondentie en gesprekken over haar situatie en moet daarom bekend zijn geweest bij verweerder ten tijde van het bestreden besluit.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. In artikel 9, eerste lid, van de Pw is onder meer bepaald dat de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht is:
b. gebruik te maken van een door verweerder aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a.
Ingevolge artikel 9, vijfde lid, van de Pw zijn de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medische stabiele of verslechterde situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
6. De rechtbank stelt vast dat uit het medisch advies van verzekeringsarts Brouns blijkt dat hij van mening is dat eiseres belastbaar is met werk en activiteiten, mits daarbij rekening wordt gehouden met de aangegeven beperkingen. Volgens verzekeringsarts Brouns is die belastbaarheid duurzaam en kan die bij een adequate behandeling ook nog toenemen. De rechtbank concludeert daaruit dat er van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, anders dan eiseres meent, geen sprake is. De rechtbank tekent hierbij aan dat de bevindingen van de psycholoog Hendrikx als weergegeven in de separate uitspraak van heden onder nummer AWB 19/1013, niet strijdig zijn met het advies van de verzekeringsarts Brouns. De rechtbank overweegt verder dat uit de e-mail van de partner van eiseres van 30 november 2018 blijkt dat eiseres kennelijk zelf het initiatief heeft genomen om aan een traject bij U Wilt Werk deel te nemen, dan wel te onderzoeken of dit voor haar geschikt kan zijn. Nu er van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid geen sprake is, heeft verweerder eiseres mogen verplichten om in het kader van haar arbeidsinschakeling mee te werken aan een gesprek bij U Wilt Werk.
7. Dat eiseres door verweerder bij later besluit van 18 september 2019 alsnog is ontheven van de re-integratieverplichting in afwachting van een onderzoek bij het UWV maakt het voorgaande niet anders. Van een ontheffing van de re-integratieverplichting was immers geen sprake bij het nemen van het bestreden besluit. Voor zover eiseres heeft willen aanvoeren dat het besluit van 18 september 2019 aangemerkt dient te worden als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht overweegt de rechtbank dat daarvan geen sprake is. Het bestreden besluit en het besluit van 18 september 2019 zien immers op verschillende periodes.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor zover eiseres ook in deze zaak om een schadevergoeding op basis van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft verzocht overweegt de rechtbank als volgt. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. De rechtbank wijst op de uitspraken van de CRvB van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009 en 12 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:103. Het bezwaarschrift dateert in dit geval van 14 mei 2019. Daaruit volgt dat de fase van bezwaar en beroep korter dan twee jaar, te weten 1 jaar en 9 maanden, heeft geduurd. Van een overschrijding van de redelijke termijn is geen sprake, waardoor eiseres ook geen recht heeft op de bedoelde schadevergoeding. 10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.