Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Boschstraat Vastgoed B.V. (vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor (vervangende) nieuwbouw van de bijna volledig gesloopte voormalige Sphinx feestzaal achter het pand [adres 1] in Maastricht ter realisatie van een bowlingcentrum met Prison Island en restaurant.
Bij besluit van 1 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren die eisers tegen het primaire besluit hebben aangevoerd, deels gegrond verklaard en het primaire besluit onder verbetering van de motivering in stand gelaten.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020. Van eisers is [eiser 3] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Als deskundigen hebben eisers ir. P.W.H.J. Donners en T. van der Leek meegebracht die ter zitting zijn gehoord. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door ing. R.J.A. Alferink. Voor vergunninghoudster is [naam] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van vergunninghoudster.
Overwegingen
1. Vergunninghoudster heeft op 4 januari 2019 een aanvraag om een omgevings-vergunning ingediend voor het bouwen van een gebouw aan de achterzijde van het bestaande gebouw aan de [adres 1] te Maastricht, waarbij de mozaïekwand aan de oostzijde van het pand in stand wordt gelaten. Voorheen was op die plek Festi-Village (de voormalige Sphinx feestzaal) gelegen. Op de begane grond van de nieuwbouw is het bowlinggedeelte en een restaurant gesitueerd. De oppervlakte van het bowlinggedeelte, inclusief lounges, op de begane grond bedraagt ongeveer 1.130 m². Het Prison Island is deels op de eerste en deels op de tweede verdieping (vier spelruimtes) van de nieuwbouw gesitueerd. De gezamenlijke oppervlakte van Prison-Island en restaurant op de eerste verdieping is ongeveer 990 m². De tweede verdieping heeft een oppervlakte van ongeveer 220 m², waarvan een deel een techniekruimte ten behoeve van de commerciële functies betreft. De gronden waarop het bouwplan is gesitueerd hebben op grond van het bestemmingsplan ‘Sphinx’, vastgesteld op 22 september 2009 (hierna: het bestemmingsplan) de enkelbestemming ‘Centrum’ en de dubbelbestemming ‘Waarde - Beschermd stadsgezicht’ en ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’. Het te verbouwen pand is een gemeentelijk monument en geregistreerd als ‘kenmerkend’ in het Maastrichts Planologisch Erfgoed.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten het (ver)bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; hierna: de Wabo) en het wijzigen/herstellen van een beschermd monument dan wel het slopen van een beschermd monument (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo respectievelijk artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo). Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand dan wel monumentenzorg en de Bouwverordening. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de omgevingsvergunning (onder voorwaarden) verleend.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren die eisers tegen het primaire besluit hebben gemaakt, deels gegrond verklaard, onder wijziging en aanvulling van de motivering van het primaire besluit. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat zowel voor het gebruik van de tweede verdieping als voor het bouwen op grond die is aangewezen als beschermd stadsgezicht (voor wat betreft de bebouwingshoogte) sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Volgens verweerder kan echter op beide punten van het bestemmingsplan worden afgeweken en een omgevingsvergunning voor de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo) worden verleend op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a onder 1o en 2o van de Wabo. Bij het bestreden besluit heeft verweerder daarom met toepassing van artikel 3.3, aanhef en onder b, van de planregels een ontheffing verleend om de aangevraagde functies op de tweede verdieping toe te staan en met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht een ontheffing verleend voor het bouwen op grond die is aangewezen als beschermd stadsgezicht.
4. De rechtbank overweegt ten aanzien van de door eisers aangevoerd beroepsgronden die zien op strijdigheid met de in het bestemmingsplan voorgeschreven voorgevelbreedte, parkeren, en aantasting van eisers woon- en leefmilieu door met name de akoestische gevolgen van het project, als volgt.
5. Eisers voeren aan dat het bouwplan in strijd is met artikel 7.2 onder c. van het bestemmingsplan. De nieuwbouw heeft een eigen (hoofd)entree aan de oostzijde en deze gevel moet volgens eisers als voorgevel worden beschouwd. De gevel aan de oostzijde wordt acht meter in zuidelijke richting uitgebreid, hetgeen in strijd is met genoemd artikel van het bestemmingsplan.
6. Op grond van artikel 7.2, aanhef en onder c, van de planregels mag er uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig c.q. aansluitend aan de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan bestaande breedte en de indeling van de voorgevel van de gebouwen.
7. Eisers stellen dat achter het voorste pand aan de [adres 1] een nieuwe voorgevel wordt gecreëerd die als voorgevel heeft te gelden zoals bedoeld in artikel 7.2 onder a en c van de planregels en dat daardoor niet voldaan wordt aan dit artikel. De rechtbank overweegt dat nieuwbouw achter het bestaande pand er niet toe kan leiden dat de voorgevel van dat bestaande pand, niet meer de voorgevel van het gehele gebouw is. Alleen deze gevel is immers aan de weg gelegen en is van een huisnummer voorzien. Feitelijk is en blijft dit de voorgevel van het pand. De nieuwbouw achter dit pand (ook al heeft dit deels een eigen te onderscheiden gevel achter de voorgevel) is vanaf de straatzijde niet zichtbaar en niet toegankelijk. Verder is de conclusie die eisers trekken dat hierdoor niet meer wordt voldaan aan artikel 7.2 van de planregels onjuist. In dit artikel staat immers, voor zover hier relevant, dat uitsluitend mag worden gebouwd overeenkomstig c.q. aansluitend aan de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan a) bestaande voorgevelrooilijnen en c) breedte en indeling van de voorgevel van gebouwen. Dit artikel verwijst derhalve naar de bestaande voorgevel en de bestaande voorgevelrooilijnen en partijen zijn het erover eens dat die niet wijzigen. Een andere uitleg van dit artikel strookt ook niet met de bescherming van de cultuurhistorische waarden die de betreffende bestemming ‘Waarde – Beschermd stadsgezicht’ beoogt te beschermen. Het gaat daarbij immers juist om het straatbeeld en de gevelindeling van de vanaf de weg zichtbare delen van de gebouwen (de voorgevels) en niet om de daarachter gelegen delen van de gebouwen. Verweerder heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met artikel 7.2 onder (a en) c van het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eisers voeren aan dat het bouwplan in strijd is met het facetbestemmingsplan ‘Parkeren’, vastgesteld op 29 mei 2018 (hierna: het facetbestemmingsplan). Omdat de Festi-Village al geruime tijd (sinds 2009) niet meer in gebruik is, heeft verweerder bij het bepalen van de parkeervraag van de nieuwe activiteiten ten onrechte gesaldeerd met de parkeervraag van die feestzaal, aldus eisers. De reële parkeerbehoefte waarin volgens eisers in dit geval moet worden voorzien is 55 parkeerplaatsen. Volgens het parkeerbeleid van de gemeente Maastricht moet bij nieuwe ontwikkelingen worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein en die mogelijkheid is er niet. In dat beleid wordt aansluiting gezocht bij de normen uit het CROW/ASVV. In de contra-expertise ‘Onderbouwing parkeerbalans ontwikkeling bowlingbaan Maastricht’ van Vanderleek Verkeersadvies van 24 november 2019 ( Vanderleek ) wordt gesteld dat aan genoemde normen niet wordt voldaan omdat verweerders parkeerbalans niet aantoont dat het bestaande openbare parkeeraanbod voldoende is om de additionele parkeervraag van 55 parkeerplaatsen op te vangen. De parkeerbalans bevat tekortkomingen, aldus VanderLeek , omdat het gebied onvoldoende is gedefinieerd, de zaterdagmiddag ten onrechte maatgevend is geacht, de loopafstand tot de openbare parkeerplaatsen aan het Sphinxterrein en de Frontensingel te lang is en het blijven bestaan van die parkeermogelijkheden onzeker is. Ten slotte volgt volgens Vanderleek uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 september 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY8923, dat door het verlangen van een bijdrage aan het Parkeerfonds duidelijk is dat er onvoldoende parkeergelegenheid in de openbare ruimte is. De bijdrage voldoet in dit geval niet aan de in die uitspraak gestelde eisen, aldus Vanderleek . 9. De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze beroepsgronden als volgt.
10. Op grond van artikel 2 van de regels van het facetbestemmingsplan is dit plan van toepassing op alle geldende bestemmingsplannen binnen het grondgebied van de gemeente Maastricht, waarvan de gronden zijn aangeduid op de verbeelding bij dit plan. Eerdere (vigerende) bepalingen met betrekking tot parkeren komen te vervallen voor zover deze in het betreffende bestemmingsplan zijn opgenomen. Op grond van artikel 3.1 van de regels van het facetbestemmingsplan mogen de in het plangebied aanwezige gronden slechts worden bebouwd en/of in gebruik worden genomen en/of mag het gebruik van deze gronden enkel worden gewijzigd onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en/of in stand gehouden.
Op grond van artikel 3.2 van de regels van het facetbestemmingsplan is er sprake van voldoende parkeergelegenheid indien voldaan wordt aan het parkeer(normen)beleid van het college van burgemeester en wethouders, getiteld ‘Parkeernormen Maastricht 2017’, zoals laatstelijk gewijzigd op 11 juli 2017, met inbegrip van de daarin opgenomen afwijkingsmogelijkheden. Indien het parkeer(normen)beleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, is sprake van voldoende parkeergelegenheid wanneer aan dit gewijzigde beleid wordt voldaan.
Volgens de ‘Parkeernormen Maastricht 2017’ wordt bij het toetsen van (ver)bouwplannen de parkeereis berekend aan de hand van de vastgestelde parkeernormen. De initiatiefnemer moet in het (ver)bouwplan rekening houden met het realiseren van het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein conform de parkeereis. Bij een verbouwing telt slechts de toegevoegde parkeervraag mee. Bij een verbouwing telt voor het berekenen van de parkeereis het eventueel reeds aanwezige tekort dus niet mee. Bij nieuwe ontwikkelingen dient in alle gevallen volledig aan de parkeereis te worden voldaan. De beschikbare parkeerruimte op de openbare weg mag bij het voldoen aan de parkeereis slechts worden meegeteld, indien daarvoor op straat nu en in de toekomst voldoende vrije parkeerruimte aanwezig is. In gebieden waar sprake is van een grote parkeerdruk blijft de openbare parkeercapaciteit altijd buiten beschouwing. Als er te weinig parkeerplaatsen in het plan zijn opgenomen, kan een omgevingsvergunning worden geweigerd. Is aanleg of uitbreiding van parkeerplaatsen op eigen terrein niet mogelijk, dan kan onder voorwaarden vrijstelling worden verleend voor de parkeereis. Het verlenen van vrijstelling is onder andere mogelijk, indien op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien. Aan dit vereiste wordt voldaan als de gemeente op zich neemt zorg te dragen voor de benodigde parkeercapaciteit. De daarmee gemoeide kosten worden gefinancierd uit het Parkeerfonds. Dit houdt in dat in de omgevingsvergunning in relatie tot de hiervoor bedoelde vrijstelling de voorwaarde wordt opgenomen dat een bedrag van € 2.722,68 per parkeerplaats in het gemeentelijk Parkeerfonds dient te worden gestort.
11. Verweerder heeft de parkeerbehoefte aan de hand van voormeld beleid, dat is gebaseerd op CROW-normen, vastgesteld op 55 parkeerplaatsen. Gerelateerd aan de parkeerbehoefte van de voormalige Festi-Village van 51 parkeerplaatsen, betekent dit dat de parkeerbehoefte met vier parkeerplaatsen toeneemt. Uit de parkeerbalans volgt dat deze toename kan worden opgevangen in het gebied. Daarbij wijst verweerder erop dat in de berekening van de parkeerbehoefte projecten zijn meegenomen die nog niet zijn gerealiseerd.
12. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat bij het bepalen van de parkeerbehoefte geen rekening mag worden gehouden met de parkeervraag van de Festi-Village omdat de exploitatie daarvan al in 2009 is gestaakt. Zoals de Afdeling in uitspraken van onder meer 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2566, 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3449, 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:602, 27 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1285 en 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1836 heeft overwogen dient bij de beoordeling van de vraag of een bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid bij vervangende nieuwbouw alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het te realiseren bouwplan. Daarbij is een periode van leegstand niet relevant. De vorige functie past immers nog steeds binnen het bestemmingsplan en vormt naar het oordeel van de rechtbank wat betreft de parkeervraag een reële invulling van het ter plaatse rechtstreeks toegestane gebruik. Anders dan in de door eisers genoemde uitspraak van de Afdeling van 5 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5126, is in het onderhavige geval van vervangende nieuwbouw sprake en bestaat geen onduidelijkheid over de bestaande parkeerbehoefte. In het onderhavige geval is de bestaande parkeerbehoefte van Festi-Village objectief vastgesteld en hoefde verweerder bij de onderbouwing of de parkeerbehoefte in het openbare gebied opgevangen kan worden, alleen rekening te houden met de toename van de parkeerbehoefte van vier parkeerplaatsen. Dat is ook conform het onder 10 samengevatte parkeerbeleid. De rechtbank is van oordeel dat verweerder – wat er verder zij van de kritiek van Vanderleek – in de parkeerbalans toereikend heeft onderbouwd dat er in de directe omgeving, waaronder het Sphinxterrein van Q-park, voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om in die parkeerbehoefte te kunnen voorzien. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat deze parkeergelegenheid op te grote loopafstand is gelegen of om andere redenen niet zou voldoen aan de aanbevelingen uit het CROW/ASVV. De rechtbank is niet gebleken dat er in het openbaar gebied onvoldoende vrije parkeerruimte aanwezig is voor het opvangen van de extra parkeervraag van vier plaatsen. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat aan het parkeernormenbeleid van de gemeente Maastricht wordt voldaan en dat er in zoverre geen sprake is van strijd met het facetbestemmingsplan. De verwijzing van Vanderleek naar de uitspraak van de Afdeling van 27 september 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY8923, acht de rechtbank voor het onderhavige geval niet relevant omdat die ging over een ontheffing op grond van artikel 2.5.30, zesde lid, onder a, van de gemeentelijke bouwverordening, hetgeen in dit geval niet (meer) aan de orde is. De beroepsgronden slagen daarom niet. Aantasting woon- en leefmilieu, waaronder akoestische gevolgen van het bouwplan
13. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 3.3, onder b, van de regels van het bestemmingsplan. Volgens eisers wordt niet alleen de parkeerbalans in de directe woonomgeving onevenredig nadelig beïnvloed of kan die nadelig worden beïnvloed, maar tevens ontstaan er onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu. Bovendien leidt dit tot strijd met een goede ruimtelijke ordening. Volgens eisers rust op verweerder de plicht om aan te tonen dat de akoestische gevolgen van het hele project voor het woonmilieu ruimtelijk aanvaardbaar zijn en is verweerder daarin niet geslaagd. Volgens eisers stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Abm) wordt voldaan. Zij hebben in dit verband ten aanzien van het gehele bouwplan een second opinion van 10 juni 2019 en ten aanzien van het verruimde gebruik op de tweede verdieping een contra-expertise van 10 januari 2020 van Spider Monkey Consultancy ( SMC ) op het akoestisch onderzoek van verweerder overgelegd. Daarna hebben eisers op 30 juli 2020 onder meer nog een reactie van SMC op de akoestische notitie van de K+ Adviesgroep van 11 mei 2020 ingezonden.
14. Op 21 februari 2020 heeft de rechtbank van verweerder een reactie op de contra-expertise van 10 januari 2020 ontvangen. Daarin is een beoordeling van verweerders geluidsdeskundige van de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg verwerkt. Verweerder heeft zijn reactie bij brief van 3 juni 2020 aangevuld.
15. Vergunninghoudster heeft bij brief van 12 maart 2020 een reactie op de gronden van het beroep van eisers gegeven. Bij brief van 11 juni 2020 heeft zij daar een akoestische notitie van de K+ Adviesgroep van 11 mei 2020 aan toegevoegd.
16. De rechtbank overweegt naar aanleiding van de afwijking van de regels van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik van de tweede verdieping voor (4) escaperooms en een techniekruimte, als volgt.
17. Op grond van artikel 3.1, onder a, van de planregels is gebruik voor cultuur en ontspanning van gronden met de bestemming ‘Centrum’ uitsluitend toegestaan op de begane grondlaag, de eerste verdieping alsmede de kelderverdiepingen aansluitend bij de parkeergarages. Tussen partijen is niet in geschil dat het vergunde gebruik van de tweede verdieping in strijd is met genoemde planregel. Partijen zijn het erover eens dat het bestemmingsplan het aangevraagde gebruik op de begane grond en de eerste verdieping toestaat.
18. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het - voor zover hier relevant - verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo kan de omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
Op grond van artikel 3.3, aanhef en onder b, van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking kan verweerder ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.1, onder a, van de planregels ten behoeve van het toestaan van commerciële functies (kantoren, horeca, maatschappelijke doeleinden, cultuur en ontspanning, dienstverlening) op verdiepingen, mits:
(1) de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
(2) geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
(3) er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder belangen van derden en die van aangrenzende percelen.
19. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat niet is voldaan aan de voorwaarde voor binnenplanse afwijking dat de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed. Daartoe wordt gewezen op hetgeen de rechtbank onder 12 heeft overwogen. Aanvullend wordt in dit verband erop gewezen dat de verkeersaantrekkende werking van het project beperkt is omdat er bij de nieuwbouw zelf niet geparkeerd kan worden. De verkeerssignalering is erop gericht bezoekers weg te houden van dit deel van de Boschstraat en te stimuleren dat bezoekers op de parkeerterreinen Sphinx en aan de Frontensingel parkeren. In zoverre kunnen er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu van eisers ontstaan en vindt er geen onevenredige aantasting plaats van hun belangen en die van andere aangrenzende percelen.
20. De rechtbank stelt vast dat verweerder de akoestische gevolgen van het gehele bouwplan voor de omgeving heeft beoordeeld en tevens heeft beoordeeld wat de bijdrage van het gebruik van de tweede verdieping aan de geluidsemissie is. In de rapportage van Adviesgroep K+ van 3 juli 2019 met kenmerk M15 281.403.3 is beschreven welke akoestische maatregelen nodig zijn om aan de geluidsnormen van het Abm te kunnen voldoen. Dit heeft met name betrekking op het muziekgeluid dat gepaard gaat met de bowlingactiviteiten op de begane grond. De vereiste geluidwerende voorzieningen zijn tot in detail uitgewerkt. Uitgangspunt daarbij is een zendniveau van (maximaal) 90 dB(A) in de nachtperiode bij het bowlen waarbij een straffactor van 10 dB voor het muziekgeluid in rekening is gebracht. In de rapportage van Adviesgroep K+ van 3 juli 2019 met kenmerk M15 281.403.4 zijn in aanvulling op de eerdere rapportage de immissieniveaus op de relevante beoordelingspunten van de hele inrichting berekend. Ten aanzien van de geluidsbijdrage als gevolg van het vergunde gebruik van de tweede etage is vermeld dat bij de activiteiten op de tweede verdieping geen muziekgeluid ten gehore wordt gebracht en dat er gezien de aard van de daar plaatsvindende activiteiten geen hoge geluidsniveaus ontstaan. De kans op geluidhinder ten gevolge van deze activiteiten is daarom gering, temeer omdat zich geen ramen, deuren of te openen delen in de gevels van de vier ruimten ten behoeve van Prison Island bevinden en ook deze gevel geluidwerend moet worden uitgevoerd. Voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de ruimtelijke gevolgen van het totale project is aansluiting gezocht bij de Brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure) die indicatieve richtafstanden bevat voor milieuzonering. Voor de normering is aansluiting gezocht bij de normen voor een amusementshal. De daarvoor geldende richtafstand bedraagt in gemengd gebied 10 meter. De aanbouw aan het pand Boschstraat 28 en de bebouwing aan de noordzijde liggen binnen die richtafstand. De woningen van eisers liggen verder weg. Omdat niet aan de richtafstand wordt voldaan, is beoordeeld of aan de tweede stap van het stappenplan van de VNG-brochure wordt voldaan. Daarbij is in de akoestische rapportages van de K+ Adviesgroep , die zijn getoetst door de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg (de RUD), de geluidbelasting van de totale nieuwbouw op de omgeving bezien en wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de toegestane etmaalwaarde van 50 dB(A). Uit dat onderzoek blijkt dat tevens aan de in artikel 2.17 van het Abm gestelde geluidsgrenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau wordt voldaan. Bij het akoestisch onderzoek is de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (Hmri) toegepast en is rekening gehouden met een straffactor van 10 dB in verband met muziekgeluid binnen de inrichting. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat, indien aan het stappenplan wordt voldaan, in beginsel sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de voorgenomen ontwikkeling in planologisch opzicht aanvaardbaar is. Op 9 juli 2019 zijn aangepaste bouwtekeningen ingediend om de benodigde akoestische maatregelen om aan de geluidwaarden te voldoen, te waarborgen. Onder meer moet voor [adres 1] een fysieke scheiding worden gerealiseerd die ervoor moet zorgen dat contactgeluid zich niet via de bowlingvloer kan verplaatsen naar [adres 1] .
21. Uit onder meer de uitspraken van de Afdeling van 30 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM9637, 7 januari 2015, ECLI:NL:RVS:5 en 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3247 volgt dat de bescherming van het milieu tegen hinder die gepaard gaat met het uitoefenen van een activiteit waarop de afwijking ziet, een aspect betreft waarvan de beoordeling primair plaats dient te vinden in het kader van de milieuregelgeving. Voor het oordeel dat in redelijkheid niet van de planregels kon worden afgeweken, kan aanleiding bestaan indien ernstig moet worden betwijfeld of voor de beoogde activiteit (nu daarvoor in dit geval geen milieu-omgevingsvergunning is vereist) naleving mogelijk is van regels die bij algemene maatregel van bestuur krachtens de Wet milieubeheer (in onderhavig geval het Abm) zijn gesteld. 22. De rechtbank is van oordeel dat eisers zich in navolging van hun akoestisch adviseur terecht op het standpunt stellen dat niet kan worden volstaan met een beoordeling van de akoestische gevolgen van het gebruik van de tweede verdieping, maar dat moet worden beoordeeld of het vergunde project na afwijking van de planregels (nog) ruimtelijk inpasbaar is. Indien de toegestane afwijking van de planregels tot gevolg heeft dat naleving van de milieuregels niet mogelijk is, kan dat immers een reden zijn om planologische medewerking te weigeren.
23. De rechtbank stelt vast dat in het akoestisch onderzoek van K+ Adviesgroep eerst is beoordeeld of na vergunningverlening aan de richtafstanden uit de VNG-brochure wordt voldaan. Indien aan de in de brochure aanbevolen afstanden wordt voldaan, mag er, behoudens tegenbewijs, van worden uitgegaan dat de voorgenomen ontwikkeling in planologisch opzicht aanvaardbaar is. Afwijking van de brochure is bijvoorbeeld mogelijk indien, ondanks de korte afstand tot geluidgevoelige gebouwen, de geluidsgrenswaarden van het Abm kunnen worden nageleefd, al dan niet door het treffen van geluidwerende voorzieningen (uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN2612). In het onderhavige geval heeft die beoordeling plaatsgevonden. Daarbij is niet alleen gekeken naar de afstand van de aanbouw op de tweede verdieping tot geluidsgevoelige bestemmingen, maar zijn ook de gevolgen van het totale project inclusief de geluidsbijdrage van de tweede verdieping beoordeeld. Verweerder heeft dus niet een te beperkte beoordeling gedaan of een onjuiste maatstaf aangelegd. 24. Naar aanleiding van eisers betoog dat de inrichting door de locatie van het disco-bowlen niet aan de geluidnormen van het Abm zal kunnen voldoen, wijst de rechtbank erop dat de hele inrichting na ingebruikname aan de geluidsnormen van het Abm zal moeten voldoen. Daarvoor zijn volgens het uitgevoerde akoestisch onderzoek ingrijpende akoestische maatregelen vereist en die zijn in de bouw-omgevingsvergunning ook voorgeschreven. Verder is er daarbij onder meer van uitgegaan dat het hiervóór vermelde muziekgeluidniveau niet wordt overschreden. Indien aan de normen van het Abm wordt voldaan, zoals door verweerder beoogd is te waarborgen, mag er in beginsel van worden uitgegaan dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in akoestisch opzicht ter plaatse van de maatgevende woningen voldoende is verzekerd (uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV1180). Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat, indien als gevolg van het ten gehore brengen van te harde muziek op de begane grond, de geldende geluidnormen zouden worden overschreden, daartegen handhavend kan en, gelet op de beginselplicht tot handhaving, handhavend moet worden opgetreden. Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de afwijking van de planregels voor het aangevraagde gebruik van de tweede verdieping, moet de vraag worden beantwoord of die geluidsbijdrage ertoe leidt dat op voorhand ernstig moet worden betwijfeld dat dan nog aan de geldende geluidsgrenswaarden kan worden voldaan. 25. De door eisers ingeschakelde deskundige Donners heeft een aantal kritische kanttekeningen bij de validiteit van de akoestische beoordeling geplaatst waarop door verweerder, de RUD en vergunninghouder is gereageerd.
26. Naar aanleiding van het betoog van Donners dat de noodzaak van het gebruik van de tweede verdieping niet is aangetoond en dat een ondergrondse uitbreiding akoestisch beter zou zijn, overweegt de rechtbank dat verweerder op de ingediende aanvraag dient te beslissen en dat ondergronds gaan geen reëel, vergelijkbaar alternatief is in dit geval. Het betoog dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de verkeersaantrekkende werking en het geluid van parkerende auto’s en een warmtepomp en condensors op het dak, heeft verweerder er terecht op gewezen dat in het onderhavige project de aanleg van parkeerplaatsen, een warmtepomp en condensors niet is vergund. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat parkeren op de parkeerterreinen in de omgeving dient plaats te vinden. Donners heeft in dit verband aangevoerd dat in het kader van een ander vergund project parkeerplaatsen kunnen worden aangelegd die voor cumulatie van geluid kunnen gaan zorgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Donners dat niet op basis van de verwachte geluidsniveaus en het ter plaatse geldende achtergrondniveau inzichtelijk gemaakt. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er cumulatie van geluid zal optreden waardoor het woon- en leefklimaat in de omgeving onevenredig zal worden aangetast. Wat daar verder echter van zij, voor het oordeel dat verweerder om die reden in redelijkheid niet heeft kunnen afwijken van de planregels voor het toegestane gebruik van de tweede verdieping bestaat geen grond. Verder heeft verweerder bij zijn oordeelsvorming in aanmerking kunnen nemen dat het toegestane gebruik van de tweede verdieping geen extra verkeersaantrekkende werking genereert omdat dit verband houdt met de functies op de begane grond en de eerste verdieping die op grond van het bestemmingsplan rechtstreeks zijn toegelaten.
27. Naar aanleiding van de kritiek van Donners dat met het akoestisch onderzoek niet is aangetoond dat bij alle geluidgevoelige objecten aan de geluidnormen van het Abm wordt voldaan, heeft de akoestisch adviseur van vergunninghoudster aanvullend onderzoek gedaan naar de akoestische gevolgen voor onder meer de [adres 1] [huisnummers 1] en [adres 2] [huisnummers 2] . In het aanvullend rapport van 11 mei 2020 met kenmerk [kenmerk] is voor 23 waarneempunten het immissieniveau ten gevolge van de hele inrichting onderzocht waarbij een straffactor van 10 dB vanwege muziekgeluid in rekening is gebracht. Uit het nader onderzoek blijkt dat de langtijdgemiddelde geluidniveaus op alle waarneempunten voldoen aan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde en dat de maximale geluidniveaus ruim onder het maximale niveau van 70 dB(A) blijven. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel om het (aanvullend) akoestisch onderzoek in dit opzicht onvolledig of onzorgvuldig te achten. Er bestaat dan ook niet op voorhand zodanige twijfel dat niet op alle relevante waarneempunten aan de geluidnormen van het Abm kan worden voldaan dat verweerder om die reden geen medewerking heeft kunnen verlenen aan het van het bestemminsplan afwijkend gebruik van de tweede verdieping.
28. Donners heeft er verder op gewezen dat bij de modellering de Hrmi niet correct is gevolgd omdat voor een aantal geluidbronnen de in de Hmri voorgeschreven regel voor de brongeometrie niet in acht is genomen. Volgens Donners is het afstralend geluid ten onrechte niet over meerdere bronnen verdeeld. Door de geluidsdeskundige van de RUD, ing. R.J.A. Alferink, is erkend dat de modellering afwijkt van de in de Hmri voorgeschreven wijze van modellering omdat de geluidbron niet is opgesplitst maar als één geluidsbron is beschouwd. Door Donners is echter niet betwist dat de gehanteerde methode worst case is, zoals door Alferink is vermeld. Gelet op de gegeven toelichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder in afwijking van de voorgeschreven meet- en rekenmethode met een te lage geluidsemissie heeft gerekend. Het voorgaande geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de kritiek van Donners dat in het rekenmodel ten onrechte met één reflectie is gerekend omdat volgens hem aannemelijk is dat het geluid vaker dan eenmaal reflecteert. Verweerder heeft toegelicht dat de meest relevante rekenpunten ‘direct zicht’ hebben op de maatgevende geluidbronnen. Voor deze geluidbronnen en deze rekenpunten is sprake van een zogenoemde vrije veld situatie. Verder bevinden zich geen openingen in de gevel waardoor sprake is van een dove gevel en in dat geval kan toetsing van reflectiegeluid achterwege blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is de geuite kritiek daarmee afdoende weerlegd en bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder in navolging van zijn deskundigen de geluidemissie heeft onderschat.
29. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, de RUD en de akoestisch adviseur van vergunninghoudster ook overigens afdoende gereageerd op de door de deskundige van eisers geplaatste kritische kanttekeningen bij het uitgevoerde onderzoek en de kritiek afdoende weerlegd. De rechtbank volgt de deskundige Donners niet in zijn betoog dat in een representatieve bedrijfssituatie van te lage bronniveaus voor muziek en juichen is uitgegaan. Daarbij komt, zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, dat de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek in acht moeten worden genomen en dat de hele inrichting na ingebruikname aan de geluidsnormen van het Abm dient te voldoen. Dat op voorhand ernstig betwijfeld moet worden dat die normen met alle te treffen maatregelen en als aan de eisen van het Bouwbesluit wordt voldaan, niet haalbaar zijn, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft dat voldoende zorgvuldig onderzocht en toereikend aangetoond. Verweerder hoefde daarbij niet in te gaan op het zogenoemde ‘twaalf dagen criterium’ of de zorgplicht van artikel 2.1 Abm. Voor de onderhavige beoordeling of verweerder voor het afwijkend gebruik van de tweede verdieping een omgevingsvergunning kon verlenen, is dat niet relevant.
30. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder toereikend heeft onderbouwd dat aan de voorwaarden is voldaan om de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 3.3, onder b, van de planregels toe te passen en dat toepassing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voor het oordeel dat het woonmilieu door het toegestane gebruik van de tweede verdieping voor escape rooms en techniekruimte onaanvaardbaar wordt aangetast of dat daardoor onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder belangen van derden en die van aangrenzende percelen, bestaat geen grond. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij afweging van het belang van vergunninghoudster bij vergunningverlening en het belang van omwonenden bij een goed woon- en leefklimaat in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
31. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.