Uitspraak
RECHTBANK limburg
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2020 in de zaak tussen
[eiseres 1] , eiseres en
Procesverloop
Overwegingen
- de totale vergunde oppervlakte wordt zowel in de lengte- als in de breedterichting met respectievelijk 1,3 meter en 1 meter overschreden;
- er zijn afwijkingen geconstateerd bij de in de woning aangebrachte ramen op de begane grond en op de bovenverdieping: aan de rechterzijgevel is slechts één van de beoogde twee ramen uitgevoerd;
- de gerealiseerde zijeenheden zijn uitgevoerd met een puntdak, niet met een plat dak.
- een deel van de bebouwing van de woning overschrijdt de voorzijde van het perceel (waarop de bestemming “Verkeer” rust) en een ander deel van de bebouwing overschrijdt de achterzijde van het perceel (waarop de bestemming “Bos” rust);
- een deel van stallencomplex 1 is gerealiseerd op het plangebied waarop de bestemming “Bos” rust;
- een deel van stallencomplex 2 is gerealiseerd op het plangebied waarop de bestemming “Verkeer” rust;
- het toegestane bebouwingsoppervlakte door de realisatie van, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, het/de stallencomplex(en) wordt overschreden;
- het toegestane bebouwingsoppervlakte door de realisatie van de overkappingen aan de oost- en westzijde van de woning wordt overschreden;
- de technische ruimte is 3,3 meter hoog, terwijl deze op grond van artikel 10, lid C, onder b, van het bestemmingsplan niet hoger dan 3 meter mag zijn;
- de beide erfafscheidingen aan de voorzijde van het perceel zijn hoger dan de op grond van artikel 10, lid C, van het bestemmingsplan toegestane hoogte van 1 meter;
- de stalen draagconstructie is ten dele gerealiseerd op het plangebied waarop de bestemming “Verkeer” rust. Het gebruik van gronden voor het oprichten en in stand houden voor een draagconstructie voor beplanting komt niet overeen met de gegeven gebruiksomschrijving van artikel 18, lid C, van het bestemmingsplan;
- de keermuur 2 is 3,2 meter hoog, terwijl deze op grond van artikel 10, lid C, onder b, van het bestemmingsplan maximaal 3 meter hoog mag zijn;
- op het perceel worden - zo blijkt uit de rapportage van de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg van 25 januari 2016 - 30 landbouwhuisdieren gehouden. Gelet op deze hoeveelheid is volgens verweerder sprake van het bedrijfsmatig houden van landbouwhuisdieren, hetgeen in strijd is met artikel 10, lid B, onder 4, van het bestemmingsplan.
Overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, door het bouwen van twee stallencomplexen en een hondenhok op de voor “Wonen”, “Verkeer” en “Bos” aangewezen gronden en het in stand laten van deze bouwwerken. Indien u niet binnen de aangegeven begunstigingstermijn de vereiste vergunningen heeft aangevraagd om de overige op het perceel aanwezige bouwwerken te legaliseren, dan is tevens sprake van een overtreding van voormelde bepalingen door het bouwen van een woning in strijd met de verleende bouwvergunning, drie erfafscheidingen en twee keermuren en een stalen draagconstructie. (…)
Overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, door de voor “Wonen” aangewezen gronden te gebruiken voor een stallencomplex, te weten: stallencomplex 2, voor een hondenhok en voor de huisvesting van landbouwhuisdieren. Indien u niet binnen de aangegeven begunstigingstermijn de vereiste vergunningen heeft aangevraagd om de overige op het perceel aanwezige bouwwerken te legaliseren, dan is tevens sprake van een overtreding van deze bepaling door de voor “Bos” en “Verkeer” aangewezen gronden te gebruiken voor een woning en het gebruik van de voor “Wonen” aangewezen gronden voor een stallencomplex, te weten stallencomplex 1, twee overkappingen, drie erfafscheidingen, twee keermuren en een stalen draagconstructie.
vandie bouwwerken wordt gemaakt) door verweerder eveneens beschouwd worden een overtreding op te leveren van het bestemmingsplan (c.q. het verbod om te bouwen in strijd met het bestemmingsplan), sprake is van het dubbel tellen van dezelfde handeling. Het een kan niet los worden gezien van het ander en opheffen van de ene overtreding kan niet zonder ook de andere overtreding op te heffen. Door beide als afzonderlijke overtreding te zien waarvoor afzonderlijk een bedrag wordt verbeurd, is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere motivering in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en de invorderingsbeschikking;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers tegen de afzonderlijke primaire besluiten met inachtneming van deze uitspraak;
- schorst de primaire besluiten tot 6 weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.575,-.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op