ECLI:NL:RBLIM:2020:9569

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
03.159980-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarig stiefkind met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 7 december 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn minderjarige stiefdochter. De verdachte, geboren in 1962, werd bijgestaan door mr. T. van Nimwegen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 november 2020, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden, verwijzend naar de aangifte van het slachtoffer en ondersteunend bewijs, waaronder getuigenverklaringen en WhatsApp-berichten. De verdediging betwistte de beschuldigingen en vroeg om vrijspraak van bepaalde feiten, stellende dat er onvoldoende bewijs was.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn stiefdochter in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008 seksueel had misbruikt. De verdachte had ontuchtige handelingen gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar en concludeerde dat er voldoende steunbewijs was voor de beschuldigingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 11.491,84 aan het slachtoffer te betalen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, dat jarenlang had gezwegen over het misbruik. De verdachte had een vertrouwensband met het slachtoffer, wat de situatie extra pijnlijk maakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een grove inbreuk had gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, wat volstrekt verwerpelijk was. De uitspraak werd gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/159980-20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
wonende te [Adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. T. van Nimwegen, advocaat kantoorhoudende te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 november 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1: ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] , die de leeftijd van 12 jaren maar nog niet die van 16 jaren had bereikt, welke handelingen (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2: ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, te weten [slachtoffer] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Zij heeft daartoe verwezen naar de aangifte en de verklaring van de verdachte, waarin hij de ten laste gelegde feiten deels bekent. De aangifte wordt verder ondersteund door de verklaring van getuige [Naam getuige] en de WhatsApp-gesprekken tussen de moeder van aangeefster en de verdachte. Er is dan ook sprake van voldoende steunbewijs voor de seksuele handelingen die de verdachte niet heeft bekend.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van feit 1. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is. De aangifte wordt voor wat betreft het seksueel binnendringen van het lichaam niet ondersteund door enig ander bewijs. De verklaring van de getuige [Naam getuige] is niet betrouwbaar en uit de WhatsApp-berichten volgt niet dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen.
De raadsman heeft verzocht de verdachte deels vrij te spreken van feit 2, voor wat betreft het aanraken/betasten van de billen en/of borsten, het likken van de vagina en het duwen/houden van de penis tegen de vagina van aangeefster. Ook voor deze handelingen is onvoldoende bewijs. Daarbij heeft de raadsman betoogd dat het aanraken van de billen van aangeefster door verdachte geen ontuchtige handeling was omdat deze niet van seksuele aard was en ook niet in strijd was met de geldende sociaal-ethische norm, nu hij haar slechts op ‘haar kont kletste’ of haar billen vastpakte als ze in zijn nek sprong.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Algemene overweging
Aan de verdachte is ten laste gelegd - kort samengevat - dat hij zijn stiefdochter, [slachtoffer] , zou hebben misbruikt in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008. De verdenking van seksueel misbruik is opgesplitst in twee feiten, namelijk het seksueel binnendringen (feit 1) en ontuchtige handelingen (feit 2). De verdachte heeft de ten laste gelegde gedragingen onder feit 2 deels bekend. Hij ontkent echter dat hij zijn penis in de mond van [slachtoffer] heeft gebracht (feit 1) en ook dat hij de billen/borsten van [slachtoffer] heeft aangeraakt/betast, dat hij aan de vagina van [slachtoffer] heeft gelikt en dat hij zijn penis tegen de vagina van [slachtoffer] heeft geduwd/gehouden (feit 2).
Deze zaak kenmerkt zich, net als in zoveel andere zedenzaken, door het feit dat slechts twee personen aanwezig waren bij de vermeende seksuele handelingen: aangeefster [slachtoffer] en de verdachte. Dat betekent dat daar waar de verdachte de seksuele handelingen ontkent, slechts de verklaring van [slachtoffer] als wettig bewijsmiddel voorhanden is. Op grond van het bepaalde in artikel 342, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van één getuige (slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Daar staat tegenover dat een bepaalde mate van steunbewijs, in combinatie met de verklaring van het slachtoffer, wel voldoende wettig bewijs kan opleveren. In het verleden werd in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs veelal voldoende geacht voor een veroordeling. De Hoge Raad is in zijn arresten expliciet ingegaan op het voor een veroordeling vereiste bewijsminimum, onder andere in de arresten van 26 januari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK2094) en 13 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM2452). De Hoge Raad heeft daarin geoordeeld dat het overige gebezigde bewijsmateriaal voldoende steun dient te geven aan de verklaringen van het slachtoffer. Er mag geen te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring - in dit geval de verklaring van aangeefster - en het overige gebezigde bewijsmateriaal. De vraag of aan het vereiste bewijsminimum is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, aldus de Hoge Raad. De eis die art. 342 Sv stelt, betreft de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan.
Feiten 1 en 2
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , heeft aangifte gedaan van seksueel misbruik door de verdachte, haar stiefvader. Het misbruik vond plaats in de woning aan de [Adres 2] .
Het begon in 2005 met “droogschuren”. [slachtoffer] zat dan bij de verdachte op schoot, met haar geslachtsdeel op het stijve geslachtsdeel van de verdachte. Er werd op en neer gewreven, broek op broek. De verdachte zat dan aan haar kont. Dit gebeurde heel vaak. Het gebeurde ’s avonds als haar moeder naar haar paarden was.
Ook werd er gezoend en getongzoend. Later voelde de verdachte ook aan de borsten van [slachtoffer] , om de groei ervan bij te houden.
Niet lang nadat het schuren was begonnen, gingen de verdachte en [slachtoffer] samen in bad. Het begon met dat [slachtoffer] een dopje op de penis van de verdachte zette. In bad werd geknuffeld en veel gepraat over seksuele handelingen. De verdachte vertelde [slachtoffer] dat mannen pijpen,
bloazenoemde hij dat, fantastisch vonden. De eerste keer blies zij op de penis van de verdachte, daarna stak [slachtoffer] de penis van de verdachte in haar mond. Dit laatste gebeurde toen [slachtoffer] een jaar of 12 was (de rechtbank begrijpt: na 25 juli 2006). Ook dit heeft meerdere keren plaatsgevonden.
[slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte haar niet wilde beffen. Ze kreeg alleen van hem een kusje daar. Daarbij heeft hij later toch met zijn tong haar schaamlippen uit elkaar geduwd. Het likken van de vagina heeft een of twee keer plaatsgevonden. Dat gebeurde in bad. Ook heeft de verdachte twee of drie keer geprobeerd [slachtoffer] te penetreren. [slachtoffer] zat dan bovenop de verdachte. De verdachte duwde zijn penis op en neer tegen de vagina van [slachtoffer] om te kijken of de penis in haar vagina zou passen. [2]
Het misbruik is gestopt toen [slachtoffer] in de tweede klas van de middelbare school zat (schooljaar 2007/2008). [3]
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] meermalen op zijn schoot “schuurde”. Zij maakte bewegingen vanuit haar heupen. De verdachte kreeg dan wel eens een erectie. Hij heeft haar toen wel eens bij de billen vastgepakt. Als de moeder van [slachtoffer] thuis was, gebeurde dit niet.
De verdachte heeft verder verklaard dat hij vaker samen met [slachtoffer] in bad zat. Het klopt wat [slachtoffer] verklaart over dat dopje op zijn penis. Hij kreeg ook in bad wel eens een erectie. [slachtoffer] heeft die erectie aangeraakt. Ook werd er gezoend en getongzoend. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij aanstalten heeft gemaakt om met zijn mond aan de vagina van aangeefster te zitten, door (in bad) met zijn hoofd richting haar kruis te gaan. Daarnaast verklaart verdachte dat hij zijn stijve penis in de buurt van de vagina van [slachtoffer] heeft gehouden om haar te laten zien dat zijn penis niet in haar vagina paste. [4]
Overwegingen van de rechtbank
Op grond van de verklaringen van de aangeefster en de verdachte kan worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] op zijn schoot liet zitten, waarbij er schurende/wrijvende of op en neer gaande bewegingen werden gemaakt, dat verdachte de billen van [slachtoffer] heeft aangeraakt en dat de verdachte zijn penis heeft laten aanraken/betasten door [slachtoffer] . Deze handelingen zijn allen ten laste gelegd onder feit 2.
De overige ten laste gelegde handelingen onder feit 2 (het betasten van de borsten, het likken van de vagina en het houden/duwen van de penis tegen de vagina) en het seksueel binnendringen (het pijpen) zoals ten laste gelegde onder feit 1, waarover [slachtoffer] heeft verklaard, heeft de verdachte ontkend. De verdediging heeft betoogd dat er geen steunbewijs is voor deze handelingen. De rechtbank ziet dat anders en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer] . Deze verklaring is authentiek en bevat bijzondere, opvallende details, zoals ten aanzien van het ‘bloazen’ op de penis van verdachte. De rechtbank acht deze verklaring dan ook betrouwbaar. De verklaring van [slachtoffer] wordt voor een groot deel ook rechtstreeks ondersteund door de verklaring van de verdachte, zoals hierboven is weergegeven. Over het likken van de vagina en het houden/duwen van de penis tegen de vagina, welke handelingen verdachte als zodanig ontkent, verklaart hij niettemin dat hij wel aanstalten heeft gemaakt om haar vagina te likken en dat hij zijn stijve penis wel dichtbij haar vagina heeft gehouden. De verklaring van verdachte biedt voldoende steun aan de verklaring van aangeefster ook voor wat betreft de onderdelen van de tenlastelegging die door verdachte worden ontkend.
Anders dan de raadsman heeft betoogt, is het aanraken van de billen van [slachtoffer] door verdachte van seksuele aard geweest. Gelet op de verklaring van [slachtoffer] , die de rechtbank volgt, heeft dat aanraken immers in ieder geval ook plaatsgevonden op de momenten dat [slachtoffer] bij verdachte op schoot zat en er schurende bewegingen werden gemaakt over het geslachtsdeel van verdachte.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten bewezen. Het seksueel binnendringen (feit 1) heeft zich afgespeeld vanaf 25 juli 2006, toen [slachtoffer] 12 jaar werd. De overige feiten zoals ten laste gelegd onder feit 2 begonnen al eerder, namelijk vanaf 1 januari 2005, toen [slachtoffer] 10 jaar was.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
in de periode van 25 juli 2006 tot en met 31 december 2008 te [Plaats] , meermalen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, telkens buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht;
2.
in de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008 te [Plaats] , meermalen, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte,- die [slachtoffer] op zijn schoot liet zitten, waarbij door hem, verdachte, en/of door die [slachtoffer] schurende bewegingen werden gemaakt en- de billen en de borsten van die [slachtoffer] heeft aangeraakt en- die [slachtoffer] op de mond heeft gezoend en die [slachtoffer] heeft getongzoend en- aan de vagina van die [slachtoffer] heeft gelikt en- zijn penis heeft laten aanraken en betasten door die [slachtoffer] en
- zijn penis tegen de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd en gehouden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
Feit 2:
ontucht plegen met zijn stiefkind, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren. Aan die proeftijd dienen bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht en de verplichting om mee te werken aan een ambulante behandeling, te worden gekoppeld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd, indien de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van de door hem genoemde seksuele handelingen, aan de verdachte een taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zijn stiefdochter van haar elfde tot en met haar dertiende levensjaar, seksueel misbruikt. De verdachte had een speciale vertrouwensband met [slachtoffer] opgebouwd. [slachtoffer] was dol op haar stiefvader. Het is dan ook des te pijnlijker dat juist hij degene is die zich aan haar heeft vergrepen. De verdachte heeft op ernstige wijze het vertrouwen van zijn stiefdochter geschaad. In plaats van [slachtoffer] bescherming en geborgenheid te bieden, heeft de verdachte een zeer grove inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Het behoeft geen betoog, dat hetgeen de verdachte heeft gedaan volstrekt verwerpelijk is.
Ter zitting heeft [slachtoffer] een slachtofferverklaring afgelegd. Hieruit blijkt hoe de verdachte op [slachtoffer] heeft ingespeeld, om haar de seksuele handelingen te laten ondergaan en om er voor te zorgen dat ze haar mond zou houden tegenover anderen. Zo vertelde hij [slachtoffer] dat ze speciaal en anders was. Dat ze oud genoeg was om te doen wat ze deden. Niemand anders zou het begrijpen. Ook maakte hij [slachtoffer] bang door te zeggen wat er zou gebeuren als justitie er achter zou komen. Op deze manier kon de verdachte zich ongestoord en jarenlang aan zijn stiefdochter vergrijpen.
[slachtoffer] heeft jarenlang gezwegen, totdat de gevolgen van het seksueel misbruik dat onmogelijk maakten. Het leven van [slachtoffer] is als gevolg van het seksueel misbruik ingrijpend veranderd. Zij ervaart nog steeds de gevolgen van het jarenlange misbruik. Zij kampt met een ernstige depressie, een posttraumatische stressstoornis en paniekaanvallen, waarvoor zij op dit moment nog steeds behandeling ondergaat.
De verdachte heeft een blanco strafblad. Hij heeft werk en een eigen woning. Oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, zal dan ook de nodige gevolgen hebben voor de verdachte. Gelet op de ernst van de feiten, is de rechtbank echter van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Bovendien is het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in andere zedenzaken worden opgelegd. De rechtbank komt tot de conclusie dat de strafeis van de officier van justitie te hoog is. Zij zal hier dan ook van afwijken.
Wel acht de rechtbank een voorwaardelijk deel op zijn plaats. De reclassering heeft namelijk geadviseerd enkele bijzondere voorwaarden te verbinden aan een proeftijd, namelijk een meldplicht en de verplichting om mee te werken aan een ambulante behandeling. Gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, is de rechtbank van oordeel dat een behandeling noodzakelijk is. Een proeftijd van drie jaren is passend. Binnen die termijn moet een behandeling te realiseren zijn.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, op zijn plaats. Aan de proeftijd worden de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, gekoppeld.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een schadevergoeding gevorderd van in totaal
€ 11.491,84, bestaande uit € 1.491,84 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Niet is vast te stellen welke schade door de verdachte is veroorzaakt, nu [slachtoffer] al eerder psychische klachten had.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de immateriële schade aanzienlijk te matigen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank acht de gevorderde materiële en immateriële schade geheel voor toewijzing vatbaar. Voor wat betreft de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij voldoende heeft onderbouwd dat deze schade is ontstaan als gevolg van het misbruik door verdachte. De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij, in het licht van deze onderbouwing, onvoldoende betwist. De rechtbank is overigens van oordeel dat, ook als het zo zou zijn dat de benadeelde partij eerder al psychische klachten had, het misbruik door verdachte tenminste de schade moet hebben veroorzaakt die door de benadeelde partij nu wordt gevorderd.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde heeft aansluiting gezocht bij de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Gezien de ernst en duur van het misbruik en de ernst van het psychisch letsel bij de benadeelde partij, zoals daarvan blijkt uit de bij de vordering overgelegde medische gegevens en brief van Trevicare, is aansluiting bij categorie 4 redelijk, zodat de schade kan worden geschat op een bedrag van € 10.000,-. Dergelijke bedragen worden in vergelijkbare zaken ook opgelegd (zie bijv. Smartengeldgids, nummers 1006 en 1833). Voor zover de benadeelde partij al de nodige psychische problemen had, nog voordat het ten laste gelegde zich afspeelde, geldt dat de verdachte haar (opnieuw) in een situatie gebracht waarin zij psychische schade opliep zodat hij aansprakelijk kan worden gehouden voor die schade.
Het toe te wijzen bedrag ad € 11.491,84 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2020, de datum van de vordering. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de psychische problemen pas op latere leeftijd zijn ontstaan. Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen, met daaraan gekoppeld 30 dagen gijzeling, indien de verdachte de vordering niet betaalt.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van drie jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
dat de veroordeelde zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Heerderweg 25, 6224 LA Maastricht (telefoonnummer: 088 804 1502). Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich laat behandelen door F.P.P. De Horst Maastricht of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt verdachte tot betaling
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 30 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 november 2020;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Verkijk, voorzitter, mr. C. Wapenaar en mr. W. Loof, rechters, in tegenwoordigheid van C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 25 juli 2006 tot en met 31 december 2008 te [Plaats] , meermalen, althans eenmaal, telkens) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren nog niet die van zestien jaren had bereikt, (telkens) buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008 te [Plaats] , meermalen, althans eenmaal, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , bestaande die ontucht (telkens) hierin dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer] op zijn schoot liet zitten, waarbij door hem, verdachte, en/of door die [slachtoffer] schurende en/of wrijvende en/of op en neer gaande bewegingen werden gemaakt en/of
- de billen en/of de borsten van die [slachtoffer] heeft aangeraakt en/of betast en/of
- die [slachtoffer] op de mond heeft gezoend en/of die [slachtoffer] heeft getongzoend en/of
- aan de vagina van die [slachtoffer] heeft gelikt en/of
- zijn penis heeft laten aanraken en/of betasten door die [slachtoffer] en/of
- zijn penis tegen de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gehouden.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer [Nummer] , gesloten d.d. 18 juni 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 134.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 1 augustus 2019, p. 9, 14 tot en met 19.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 1 augustus 2019, op p. 14.
4.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 23 november 2020 afgelegd.