ECLI:NL:RBLIM:2020:6359

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
ROE 19/1410
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven op basis van eigen aandeel in geweldsmisdrijf

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser, die op 29 april 2018 door een schotwond gewond raakte, had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het schadefonds. De Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder in deze zaak, had de aanvraag afgewezen op grond van het eigen aandeel van eiser in het geweldsmisdrijf. Verweerder stelde dat eiser zich in een situatie bevond waarin hij geweld moest verwachten, en dat hij zelf verantwoordelijk was voor de gevolgen van zijn handelen.

De rechtbank oordeelde echter dat de motivering van verweerder onvoldoende was. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet deugdelijk had onderbouwd waarom de afwijzing van de aanvraag gerechtvaardigd was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank benadrukte dat verweerder moet aantonen dat er een direct verband is tussen het eigen aandeel van eiser en het geweldsmisdrijf, en dat de afwijzing niet enkel op beleidsmatige gronden kan worden gebaseerd.

Daarnaast werd bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser werd veroordeeld. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting, als gevolg van de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 19/1410
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2020 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. S.M. Kurvers),
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 5 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, maar de aanvraag om een andere reden wederom afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, omdat geen van de partijen heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van het recht ter zitting te worden gehoord.
Overwegingen

1.Inleiding en uitkomst

1.1.
Deze zaak gaat over een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven. Verweerder neemt wel aan dat eiser beschoten is, maar vindt dat hij dit zelf kon en moest voorkomen. Daarom krijgt eiser niets. De vraag is of verweerder die afwijzing goed heeft onderbouwd, gelet op het strafdossier en zijn beleidsbundel.
1.2.
De rechtbank concludeert uiteindelijk dat die onderbouwing tekortschiet. Het beroep is dus gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verweerder moet een nieuwe beslissing nemen op eisers aanvraag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

2.Feiten en geschil

2.1.
Op 29 april 2018 ging eiser met een vriend naar drie andere mannen, nadat één van die mannen eerder deze vriend had bedreigd. Volgens de latere slachtoffers om het uit te praten, volgens de latere daders om het uit te vechten. Bij deze ontmoeting liep eiser onder meer drie schotwonden op.
2.2.
Op basis van het strafdossier (van 910 pagina’s) gelooft verweerder uiteindelijk wel dat eiser slachtoffer is van een geweldsmisdrijf, maar vindt hij ook dat eiser zich bewust begaf in een situatie waarin hij geweld moest verwachten. Door dit ‘eigen aandeel’ krijgt eiser toch geen uitkering. Volgens eiser is verweerders motivering gebaseerd op onjuiste interpretaties van getuigenverklaringen, innerlijk tegenstrijdig en in strijd met het eigen beleid.

3.Is de afwijzing goed gemotiveerd?

3.1.
Verweerder vindt dat eiser een eigen aandeel had, omdat het schietincident ‘zijn oorsprong vindt in [eisers] (vroegere) deelname aan het criminele milieu’. Dat oordeel baseert verweerder op een redenering met de volgende schakels: (a) eiser zat ooit in de gevangenis; (b) eiser had een weegschaal, henneptoppen, hennepafval en cocaïne bij zich; (c) eiser en de dader waren ‘compagnons’ volgens de ex-vriendin van de dader; (d) eiser kende de dader dus uit het drugsmilieu; (e) eiser wist dan ook met wie hij te maken had; (f) de aanleiding voor het misdrijf lag zo in het drugsmilieu; (g) in dit milieu wordt regelmatig geweld gebruikt om conflicten op te lossen; (h) eiser wist dat zijn vriend en de dader een conflict hadden over een meisje; (i) de dader had vooraf tegen eiser en die vriend gezegd dat ze het wilden uitvechten en dat ze pistolen zouden meebrengen; (j) de kans op vuurwapengeweld was dus groot; (k) het is verweerders beleid om de aanvraag dan af te wijzen en (l) eisers intentie om alles uit te praten doet hier niet aan af.
3.2.
Eiser stelt daar drie argumenten tegenover. Ten eerste was hij geen compagnon van de dader en verklaart de ex-vriendin ook nergens dat zij compagnons waren in het drugsmilieu. De keten breekt dus al bij schakel c). Ten tweede is het voor verweerder enerzijds ‘duidelijk’ dat een conflict over het meisje ‘de aanleiding’ is voor het misdrijf zodat dit ‘niets te maken lijkt het hebben met de aangetroffen drugs’, maar concludeert hij anderzijds wel dat het misdrijf ‘zijn oorsprong vindt’ in eisers vermeende criminele verleden. Dat is innerlijk tegenstrijdig, dus de keten breekt opnieuw bij schakel f). Ten derde onderscheidt verweerder in zijn beleid vijf situaties van eigen schuld, terwijl de feiten zoals hij die vaststelt en kwalificeert in geen van deze categorieën valt. Het besluit is dus in strijd met het beleid, zodat de keten nogmaals breekt bij schakel k).
3.3.
De rechtbank oordeelt dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eisers aanvraag is afgewezen. Zij motiveert dat oordeel als volgt. De wet bepaalt: ‘Een uitkering kan achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen’ (artikel 5 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven). Verweerder moet aannemelijk maken dat eiser een dergelijk eigen aandeel had. [1] Bij de toepassing van deze bevoegdheid heeft verweerder beslissingsruimte, [2] die hij heeft ingevuld met de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven. [3] Hierin beschrijft en beoordeelt verweerder ‘een aantal situaties van eigen aandeel’. De rechtbank interpreteert verweerders motivering zo, dat zij eisers aanvraag in de vierde categorie onderbracht. Deze luidt namelijk als volgt: ‘Als een aanvrager zich bewust in het soft- of harddrugsmilieu begeeft (…) en het geweldsmisdrijf hiervan een gevolg is, wijst het Schadefonds een aanvraag volledig af. (…). Bij drugs(…)handel wordt namelijk regelmatig geweld gebruikt om conflicten en
onenigheden op te lossen (…).’ Verweerder heeft zich weliswaar in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser zich bewust in het drugsmilieu begeeft, maar heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom het geweldsmisdrijf hiervan een gevolg is. De overweging dat het geweldsmisdrijf ‘zijn oorsprong vindt in [eisers] (vroegere) deelname aan het criminele milieu’ geeft blijk van een andere maatstaf, die een indirecter verband tussen het milieu en het misdrijf toelaat. Blijkbaar vindt verweerder het genoeg als de situatie mensen betreft die zich in het drugsmilieu begaven, ook als het op te lossen conflict daar niets mee te maken heeft. Het is echter niet duidelijk waarom verweerder ook dan helemaal geen uitkering toekent. Het afwijzingsbeleid vergt namelijk een directer verband, zoals blijkt uit de bewoordingen van de toegepaste categorie: het geweldsmisdrijf is ‘een gevolg’ van het feit dat iemand zich ‘begeeft’ in het drugsmilieu, omdat ‘bij drugshandel’ regelmatig geweld wordt gebruikt. Ook volgens verweerder is daar in dit geval geen sprake van.
3.4.
Hoewel de beschreven situaties alleen uitgangspunten zijn en verweerder dus beoordelingsruimte houdt, [4] moet hij zijn oordeel dan wel motiveren aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Hij kan de afwijzing dus niet onderbouwen met een enkele verwijzing naar het beleid. In dit geïndividualiseerde kader zijn ook de volgende omstandigheden relevant: (i) niet is gebleken dat eiser wist met wie hij te maken had, want verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser de dader kende uit het drugsmilieu; (ii) onbetwist is gesteld dat eiser na aankomst direct werd beschoten; (iii) niet is gebleken dat eiser zelf geweld heeft gebruikt en (iv) het is verweerders beleid om als uitgangspunt nog 75% uit te keren, wanneer het slachtoffer de confrontatie met de dader heeft opgezocht of heeft bijgedragen aan de escalatie van een situatie zonder daarbij geweld te gebruiken. Tegen deze achtergrond moet verweerder opnieuw beslissen op eisers aanvraag.

4.Conclusie

4.1.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
4.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
4.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een puntwaarde van € 525,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.P.J. van de Pasch, rechter, in aanwezigheid van mr. D.SA.W. Raes, griffier.
De uitspraak is gedaan op 27 augustus 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken. De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 augustus 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2019, op uitspraken.rechtspraak.nl te vinden onder ECLI:NL:RVS:2019:1869.
2.ABRvS 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2319.
3.Zie schadefonds.nl/beleidsbundels (versie 1 januari 2019).
4.ABRvS 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4297.