ECLI:NL:RVS:2019:1869

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
201809383/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 15 oktober 2018 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, welke op 16 augustus 2016 door de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) was afgewezen. De CSG stelde dat [appellant] een eigen aandeel had in het geweldsmisdrijf, waardoor hij niet in aanmerking kwam voor een uitkering. De rechtbank oordeelde dat de CSG terecht had geoordeeld dat [appellant] een minderjarig meisje had onttrokken aan het ouderlijk gezag, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag. In hoger beroep betoogt [appellant] dat er geen sprake is van een eigen aandeel en dat de CSG onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de uitkering is afgewezen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de CSG zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de schade mede het gevolg is van omstandigheden die aan [appellant] zelf zijn toe te rekenen. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

201809383/1/A2.
Datum uitspraak: 12 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 oktober 2018 in zaak nr. 18/157 in het geding tussen:
[appellant]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2016 heeft de CSG de aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het fonds) afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2017 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.T. van Dalen, advocaat te Groningen en de CSG, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. van de Weerd, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De CSG kent op grond van artikel 3 Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg) uit het fonds onder meer uitkeringen toe aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
Op 24 mei 2016 heeft [appellant] een aanvraag ingediend om een uitkering uit het fonds te krijgen. Hieraan heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat hij slachtoffer is geworden van een mishandeling.
Bij het besluit van 16 augustus 2016, gehandhaafd bij het besluit van 1 december 2017, heeft de CSG deze aanvraag afgewezen, omdat er sprake is van een eigen aandeel als gevolg waarvan het fonds niet tot uitkering overgaat.
Aan de orde is de vraag of [appellant] een eigen aandeel in het geweldsmisdrijf heeft gehad als gevolg waarvan hij niet in aanmerking komt voor een uitkering uit het fonds.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geoordeeld dat de CSG aannemelijk heeft kunnen achten dat [appellant] een minderjarig meisje gedurende langere tijd aan het ouderlijk gezag heeft onttrokken door haar gedurende drie weken voor haar vader en voogd verborgen te houden in achtereenvolgens zijn woning en later twee vakantiehuisjes. Dat [appellant] hier niet strafrechtelijk voor is vervolgd, maakt het vorenstaande niet anders. Volgens de rechtbank heeft de CSG relevant mogen achten dat [appellant] op verschillende momenten bewust heeft meegewerkt aan het verhullen van zijn contacten met het meisje. [appellant] heeft kunnen en moeten voorzien dat zijn handelwijze bij de familie tot onrust zou kunnen leiden, aldus de rechtbank. [appellant] wist dit ook aangezien hij dreigmails ontving en er een woordenwisseling is geweest tussen hem en personen uit de directe omgeving van het meisje. Volgens de rechtbank heeft de CSG zich op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] een confrontatie wachtte en dat hij zich onnodig in een situatie heeft begeven waarin geweld was te verwachten. Volgens de rechtbank heeft de CSG de gevraagde uitkering kunnen weigeren.
Hoger beroep
2.    [appellant] kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank. [appellant] stelt dat er geen sprake is van eigen aandeel en dat hij zich niet onnodig in een situatie heeft gebracht waarbij hij geweld hoefde te verwachten. Hiertoe voert [appellant] aan dat de onttrekking aan het ouderlijk gezag strafrechtelijk gezien niet is bewezen en hij daarvoor zelfs niet is vervolgd. [appellant] stelt eveneens dat de bestuursrechter hier op de stoel van de strafrechter gaat zitten door aan te nemen dat er sprake is van onttrekking van een minderjarige aan het ouderlijk gezag. [appellant] betoogt tot slot dat uit het feit dat hij contact had met de minderjarige niet volgt dat hij had moeten bedenken dat hij mishandeld zou worden door de vader van de minderjarige. Dat er sprake is geweest van een woordenwisseling maakt dat niet anders, aldus [appellant].
Zelfs al zou sprake zijn van een eigen aandeel, dan heeft de CSG volgens [appellant] onvoldoende gemotiveerd waarom de uitkering in het geheel is afgewezen.
2.1.    Het relevante wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
2.2.    Voor de beoordeling van een aanvraag om een uitkering hanteert de CSG het beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (versie 1 november 2017). Volgens paragraaf 1.4.1 van de beleidsbundel gaat de CSG voor de beoordeling van het eigen aandeel na of het slachtoffer het geweldmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Hierbij kijkt de CSG of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten. Het eigen aandeel hoeft niet te worden bewezen, maar moet aannemelijk gemaakt worden. De bewijslast voor eigen aandeel is niet zwaarder dan die geldt bij de beoordeling van de aannemelijkheid van een geweldsmisdrijf ingevolge artikel 3 van de Wsg (uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2108).
Als sprake is van een eigen aandeel, kan de CSG een aanvraag afwijzen of de uitkering op een lager bedrag vaststellen. Als de CSG de uitkering op een lager bedrag vaststelt, kan het 25%, 50% of 75% toekennen van de uitkering die het slachtoffer had gekregen als hij geen eigen aandeel zou hebben gehad. In de beleidsbundel zijn vijf situaties beschreven, die de CSG bij haar beoordeling als uitgangspunt gebruikt.
Of de CSG een aanvraag volledig afwijst of de uitkering op een lager bedrag vaststelt, bepaalt de CSG uiteindelijk aan de hand van de aard en ernst van het verwijt dat het slachtoffer kan worden gemaakt, bezien in het licht van het geweld dat tegen hem is gebruikt. Hierbij wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval.
2.3.    Niet in geschil is dat er sprake is van mishandeling. De daders zijn hiervoor strafrechtelijk vervolgd en ook veroordeeld.
De CSG mocht bij de beoordeling van de aanvraag afgaan op het door [appellant] ondertekende proces-verbaal van aangifte van 21 maart 2014.
De daarin neergelegde feiten worden door [appellant] niet weersproken. Op basis van die feiten mocht de CSG het aannemelijk achten dat [appellant] een meisje van 17 jaar oud verborgen heeft gehouden dan wel buiten medeweten van haar ouders of voogd bij hem heeft ondergebracht. Dat er geen sprake is van strafrechtelijke vervolging van [appellant] ter zake van onttrekking van een minderjarige aan het ouderlijk gezag doet hier niet aan af. De CSG mag zich bij de beoordeling van de vraag of de toegebrachte schade het gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer is toe te rekenen een eigen oordeel vormen omtrent de gedragingen van het slachtoffer op grond van de beschikbare informatie. Uit artikel 5 van de Wsg en het door de CSG gevoerde beleid volgt niet dat een omstandigheid die aan het slachtoffer kan worden toegerekend uitsluitend een gedraging kan betreffen die een strafbaar feit oplevert. Dat het meisje bijna meerderjarig was en vrijwillig met [appellant] meeging, maakt niet dat de CSG niet aannemelijk mocht achten dat sprake was van onttrekking van een minderjarige aan het ouderlijk gezag. [appellant] heeft verder het contact met het meisje niet verbroken, ook niet nadat hij daarover is aangesproken door de politie. Dat hij dat niet heeft gedaan, is weliswaar aan hem, maar neemt niet weg dat de CSG dit bij haar beoordeling heeft kunnen betrekken. Wat er van de relatie tussen [appellant] en het meisje ook zij, met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de CSG zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] had kunnen en moeten voorzien dat er grote onrust in haar directe omgeving bestond over zijn handelwijze. Naar eigen zeggen had hij reeds dreigmails ontvangen en tot twee keer toe een woordenwisseling gehad met personen uit de directe omgeving van het meisje. Door onder die omstandigheden naar het huis van de vader van de minderjarige te gaan om daar een gesprek te voeren, heeft [appellant] zich onnodig in een situatie gebracht waarin geweld zou kunnen worden verwacht. Dat [appellant] zich ook bewust was van dit gevaar blijkt uit het proces-verbaal van aangifte waarin hij aangeeft dat hij van tevoren een vriend heeft laten weten dat hij zijn moeder moest waarschuwen als deze op een zeker tijdstip nog niets van hem had gehoord. Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de CSG zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan [appellant] toegebrachte schade, mede het gevolg is van omstandigheden die aan hem zelf zijn toe te rekenen. Daarmee wordt de toegebrachte schade op zichzelf echter niet minder verwerpelijk, hetgeen ook blijkt uit de strafrechtelijke veroordeling van de daders.
Het betoog faalt in zoverre.
2.4.    De CSG heeft volledige afwijzing van de aanvraag passend geacht. Daarbij heeft de CSG enerzijds de aard en de ernst van het verwijt dat [appellant] kan worden gemaakt betrokken en anderzijds gekeken naar de eventuele disproportionaliteit van het geweld. De CSG heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het verwijt dat [appellant] gemaakt kan worden in dit geval dusdanig ernstig is dat bezien in het licht van de voorzienbaarheid van de gewelddadige reactie en de aard van het letsel waartoe dit heeft geleid geen grond bestaat voor een gematigde uitkering uit het fonds.
Ook in zoverre faalt het betoog.
Conclusie
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019
343-921.
BIJLAGE Wettelijk kader
Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg)
Artikel 3
1. Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan:
a. aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen;
[…]
Artikel 5
Een uitkering kan achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen.
Beleidsbundel
Een uitkering kan achterwege blijven of op een lager bedrag worden bepaald, als de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer is toe te rekenen. Dit wordt het ‘eigen aandeel’ van het
slachtoffer genoemd en staat in artikel 5 van de Wet.
De gedachte achter deze bepaling is dat het Schadefonds is opgericht om mensen, die buiten hun schuld slachtoffer worden van geweld, een financiële tegemoetkoming te bieden in hun schade. Als het slachtoffer een eigen aandeel heeft in het geweld is deze tegemoetkoming in principe niet passend, omdat deze moet worden gezien als een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer. De tegemoetkoming wordt namelijk gefinancierd uit gemeenschapsgeld.
Voor de beoordeling van het eigen aandeel gaat het Schadefonds na of het slachtoffer het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Hierbij kijkt het of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten.
Als sprake is van een eigen aandeel, kan het Schadefonds een aanvraag volledig afwijzen of de uitkering op een lager bedrag vaststellen. Als het Schadefonds de uitkering op een lager bedrag vaststelt, kan het 25%, 50% of 75% toekennen van de uitkering die het slachtoffer had gekregen als hij geen eigen aandeel zou hebben gehad.
Hieronder is een aantal situaties van eigen aandeel beschreven. Daarbij is aangegeven hoe het Schadefonds deze situaties beoordeelt. Let wel op: dit zijn uitgangspunten. Of het Schadefonds een aanvraag volledig afwijst of de uitkering op een lager bedrag vaststelt, bepaalt het uiteindelijk aan de hand van de aard en de ernst van het verwijt dat het slachtoffer kan worden gemaakt, bezien in het licht van het geweld dat tegen hem is gebruikt. Hierbij wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval.
- Als het slachtoffer als eerste geweld heeft gebruikt, en de dader hier een gelijkwaardige reactie op heeft gegeven (dus geen disproportioneel geweld van de dader), dan wijst het Schadefonds een aanvraag volledig af.
Als het geweld van de dader niet in verhouding staat tot wat het slachtoffer te verwijten valt en het slachtoffer zeer ernstig letsel heeft opgelopen (in beginsel letselcategorie 4 of hoger), dan wordt het geweld van de dader als disproportioneel aangemerkt. Het uitgangspunt is dan dat 50% van de uitkering wordt toegekend.
- Als het slachtoffer de confrontatie met de dader heeft opgezocht of heeft bijgedragen aan de escalatie van een situatie, zonder daarbij geweld te gebruiken, kan het Schadefonds de uitkering op een lager bedrag vaststellen. Het uitgangspunt is dan dat 75% van de uitkering wordt toegekend.
- Wanneer sprake is van uitgaansgeweld, waarbij het slachtoffer onder invloed was van alcohol/drugs en zich uitdagend en/of beledigend heeft gedragen, dan is het uitgangspunt dat 50% van de uitkering wordt toegekend als dit gedrag de aanleiding is geweest voor het geweld. De reden om in deze gevallen niet 75% maar 50% van de uitkering toe te kennen, is dat het in het algemeen bekend is dat de gemoederen tijdens het uitgaan makkelijk hoog op kunnen lopen en tot geweld kunnen leiden.
- Als een aanvrager zich bewust in het soft- of harddrugsmilieu begeeft (hieronder wordt ook verstaan het bewust verlenen van diensten en/of het verstrekken van goederen aan personen in dit milieu) en het geweldsmisdrijf hiervan een gevolg is, wijst het Schadefonds een aanvraag volledig af. Hetzelfde geldt voor geweldsmisdrijven die verband houden met wapenhandel. Bij drugs- en wapenhandel wordt namelijk regelmatig geweld gebruikt om conflicten en onenigheden op te lossen, om iemands positie in het milieu te versterken of om geld, drugs en/of wapens afhandig te
maken.
- Ook als het slachtoffer naar aanleiding van andersoortige (illegale) activiteiten (zoals het verkopen van nagemaakte merkartikelen, oplichtingspraktijken of deelname aan een illegaal pokertoernooi) slachtoffer wordt van geweld, kan sprake zijn van een eigen aandeel. Het Schadefonds beoordeelt dan het aandeel dat het slachtoffer in het gehele voorval heeft gehad. Op basis hiervan bepaalt het of de uitkering op een lager bedrag wordt vastgesteld of dat de aanvraag volledig wordt afgewezen.
Letsellijst
Om te bepalen of fysiek letsel als voldoende ernstig kan worden aangemerkt om voor een uitkering in aanmerking te komen hanteert het Schadefonds de volgende algemene uitgangspunten. De gedachte achter deze uitgangspunten is dat letsel ernstiger wordt beschouwd naarmate de beperkingen en afhankelijkheid door het letsel toenemen en langer duren. De uitgangspunten kunnen niet zelfstandig worden gelezen, maar alleen in samenhang met de verdere invulling in deel 1B van de letsellijst. Letselcategorie 0 betekent dat het Schadefonds het bijbehorende letsel niet als voldoende ernstig aanmerkt om voor een uitkering in aanmerking te komen.
Letselcategorie 0
- Fysiek letsel waarbij volledig herstel optreedt, zonder verdere medische gevolgen, met geen of zeer geringe beperkingen en/of afhankelijkheid, die maximaal zes weken duurt.