3.3Het oordeel van de rechtbank
De aanleiding
Naar aanleiding van onenigheid tussen spelende kinderen is eerst getuige [getuige 2] verhaal gaan halen bij de woning van de verdachte. Hij heeft bij de voordeur een discussie gehad met de vrouw van de verdachte. Na een aantal minuten mengde de verdachte zich in deze discussie. Vervolgens arriveerden het slachtoffer [slachtoffer] , zijn vrouw [benadeelde] en zijn stiefzoon [getuige 1] bij de woning van de verdachte, ook met de intentie om verhaal te halen over hetgeen tussen de kinderen was gebeurd.
De verklaring van slachtoffer [slachtoffer]
verklaart dat hij op 14 april 2019 naar de woning van de verdachte in Sittard toeging, omdat zijn stiefzoon door deze man zou zijn vastgepakt. Nog voordat hij de verdachte kon aanspreken kreeg hij van de verdachte een trap tegen zijn linkerbeen. Hij keek naar zijn been en daarna weer omhoog. Op dat moment keek hij recht in het pistool dat de verdachte vast had en met gestrekte arm op hem had gericht. Vervolgens schoot de man op hem en werd hij geraakt in zijn gezicht. Hij verloor direct het zicht aan zijn linkeroog. Daarna is hij weggevlucht.
De verklaring van de verdachte
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij naar aanleiding van de woordenwisseling tussen zijn vrouw en [getuige 2] naar de voordeur is gegaan van zijn woning. Hij heeft zijn wapen gepakt dat bij de voordeur in de meterkast lag. Dit wapen was van zijn vader geweest en had hij een aantal weken ervoor bij zijn moeder meegenomen en bij hem thuis neergelegd. Vervolgens is hij met dat wapen op de personen af gelopen die inmiddels zijn erf hadden betreden, het latere slachtoffer, diens vrouw en diens stiefzoon. Vervolgens heeft hij het slachtoffer eerst getrapt en daarna is het wapen afgegaan. Het slachtoffer is weggegaan en de verdachte heeft hem nagewezen met zijn wapen in zijn hand, omdat hij wilde dat ze weg gingen. Hij wist dat het wapen geladen was toen hij het pakte.
De camerabeelden
Aan de woning van de verdachte waren camera’s bevestigd. De beelden die deze camera’s hebben opgenomen, zonder geluid, zijn ter terechtzitting getoond De rechtbank heeft hierop het volgende waargenomen.
Een man, naar de rechtbank begrijpt [getuige 2] , komt het perceel van de verdachte op lopen en heeft vervolgens een gesprek met de vrouw van de verdachte bij de voordeur. Er wordt door beiden gewezen en kennelijk geroepen.
Nadat het gesprek een aantal minuten heeft geduurd, loopt [getuige 2] weg van de voordeur in de richting van de straat. Hij wordt op de voet gevolgd door de verdachte, met wie [getuige 2] op dat moment kennelijk in gesprek was. Op dat moment parkeert een auto voor de woning van de verdachte. Daar stapt een drietal personen uit, onder wie het – latere – slachtoffer. Zij lopen het erf van de verdachte op. De verdachte loopt achter [getuige 2] aan, rechtstreeks naar het slachtoffer toe. Daarbij is te zien dat hij in zijn rechterhand een klein voorwerp vast heeft. Uit de hiervoor weergegeven verklaring volgt dat dit het vuurwapen is. Hij houdt dit wapen achter zijn rug als hij het slachtoffer nadert.
Als het slachtoffer en de verdachte elkaar dicht zijn genaderd, trapt de verdachte het slachtoffer tegen zijn been. Direct erna is te zien dat hij met zijn rechterarm en -hand met daarin het wapen wijst in de richting van het slachtoffer. Vervolgens valt kennelijk het schot en is te zien dat iedereen achteruit deinst.
Het slachtoffer en de beide andere personen (naar de rechtbank begrijpt: zijn vrouw en zijn stiefzoon) lopen weg naar de auto en de verdachte loopt achteruit richting zijn woning. Daarbij wijst hij met het wapen een of meer personen na. Hij gaat naar binnen en wijst daarna nog één maal met zijn wapen richting het hek rond zijn erf, waarachter zich onder andere het slachtoffer bevindt.
Het letsel
Forensisch geneeskundige R. van Hooren heeft het slachtoffer onderzocht en een letselbeschrijving opgesteld. Hij stelt het navolgende vast.
Schuin boven het linker oog is een intrede van een schotwond te zien en aan de linkerzijde van de schedel schuin achter het linkeroor is een uittrede van een schotwond te zien.
In het oog en de huid rondom het oog zijn kleine brandwondjes te zien. Dit is het gevolg van kruit dat vrijkomt bij een schot van dichtbij, minder dan één meter. Tevens zijn er kruitdeeltjes achtergebleven in het oog.
De deskundige concludeert over het letsel het navolgende:
“Het is in deze casus van belang erop te wijzen dat als de baan van de kogel/ het projectiel enige millimeters naar links was verschoven er sprake was geweest van een zeer waarschijnlijk dodelijk letsel. Met andere woorden als de kogel/ het projectiel enkele millimeters meer naar rechts in het hoofd/ de schedel terecht was gekomen, was deze in de hersenen terecht gekomen.”
Het onderzoek aan het wapen
De politie heeft in de woning van de verdachte op de koelkast een revolver aangetroffen.
De patronen die behoren bij deze revolver lagen naast het wapen.
Uit onderzoek aan dit wapen bleek het een revolver, kaliber .22 WMR te zijn, die valt onder categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie. De kogelpatronen betreffen munitie die valt onder categorie III van de Wet wapens en munitie en zijn bestemd om met deze revolver te worden afgevuurd.
Ook is nader onderzoek verricht naar de werking van het wapen. Hieruit blijkt dat bij dit type revolver (van het merk North American Arms, mini 22, kaliber .22 WMR) de haan gespannen moet worden, alvorens men de trekker kan bedienen en zo het schot kan laten afgaan. Hierdoor kan er geen ongewild schot afgaan bij bijvoorbeeld het opbergen van het wapen.
Overwegingen over het (voorwaardelijk) opzet op de dood
De verdachte heeft verklaard dat het nooit zijn bedoeling is geweest om het slachtoffer te doden. Ook uit de feiten en omstandigheden leidt de rechtbank niet af dat de verdachte ‘vol’ opzet had om het slachtoffer te doden.
Vervolgens is de vraag of sprake was van voorwaardelijk opzet. Daarbij moet sprake zijn van een aanmerkelijke kans op de dood door de handelingen van de verdachte en moet de verdachte deze kans bewust hebben aanvaard.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten is.
Het is een feit van algemene bekendheid dat als je van dichtbij iemand met een vuurwapen een kogel in het hoofd schiet, een aanmerkelijke kans bestaat dat het slachtoffer aan de gevolgen hiervan komt te overlijden.
Uit de resultaten van het onderzoek aan het wapen leidt de rechtbank af dat het revolver òf reeds met gespannen haan in de meterkast lag, en daarmee dus schietklaar in de woning van de verdachte aanwezig was, dan wel dat de verdachte de haan op spanning heeft gebracht nadat hij het revolver ter hand had genomen. In beide gevallen is de verdachte met een met scherpe munitie geladen wapen op het slachtoffer afgelopen, heeft hij hem geschopt, zijn arm gestrekt, met het wapen gewezen in de richting van het hoofd van het slachtoffer en geschoten.
De stelling van de verdachte, dat het wapen per ongeluk is afgegaan toen hij een slaande beweging wilde maken naar het slachtoffer, wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen en wordt bovendien weerlegd door de bevindingen uit het onderzoek aan het wapen.
Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte van dichtbij met het door hem meegebrachte vuurwapen het slachtoffer heeft beschoten en in zijn hoofd heeft geraakt, zodat hij de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer daardoor zou overlijden bewust heeft aanvaard.
De conclusie ten aanzien van het bewijs
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Tevens acht de rechtbank bewezen dat de verdachte een vuurwapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.