2.2Hoffmann heeft in de periode van november 2017 tot en met juni 2018 onderzoek ingesteld naar aanleiding van de klacht van eiser wegens een vermoeden van integriteitsschending door [naam 5] . Doel van het onderzoek was:
1) vaststellen of eiser onrechtmatige toegang heeft gehad tot de zakelijke e-mailpostbus van [naam 4] ;
2) indien dit het geval is, vaststellen welke informatie eiser daarbij heeft ingezien;
3) vaststellen of [naam 5] de logbestanden van de mailserver heeft gemanipuleerd.
Hoffman concludeert ten aanzien van het vermelde onder 1, 2 en 3 als volgt:
1) dat, op basis van het uitgevoerde digitaal onderzoek en de gevoerde gesprekken meerdere duidelijke aanwijzingen zijn aangetroffen die bevestigen dat er op maandag 30 maart 2015 vanaf of via de zakelijke telefoon van eiser is geprobeerd in te loggen op de webmailpagina van verweerder, gebruikmakend van de gebruikersnaam van [naam 4] . De gegevens die eiser heeft aangeleverd doen aan deze conclusie niets af. Wat betreft de aanmeldpoging op dinsdag 31 maart 2015 is op basis van de technische bevindingen geen directe relatie te leggen met eiser of zijn zakelijke mobiele telefoon, wel is het opmerkelijk dat de user-agent die op dinsdag 31 maart 2015 in de logregels staat vermeld overeenkomt met de user-agent van 30 maart 2015. Ook is het in de praktijk mogelijk dat de zakelijke telefoon van eiser een ander IP-adres toegewezen heeft gekregen in het uur voor de aanmeldpoging bij de webmailserver. Daardoor is niet uit te sluiten dat eiser ook verantwoordelijk is voor de inlogpoging op dinsdag 31 maart 2015.
2) op basis van het digitale onderzoek werd vastgesteld dat er geen succesvolle aanmelding heeft plaatsgevonden bij de webmailpagina van verweerder met behulp van het gebruikersaccount van [naam 4] , te relateren aan eiser. Zodoende heeft eiser via deze weg dan ook geen (vertrouwelijke) informatie van [naam 4] kunnen inzien.
3) op basis van de gesprekken die werden gevoerd met [naam 5] wordt geconcludeerd dat er door [naam 5] bij de start van zijn onderzoek naar de logbestanden op 31 maart 2015 of
1 april 2015 zeer waarschijnlijk een fout is gemaakt bij het handmatig overnemen van gegevens uit de logbestanden. Er zijn echter geen aanwijzingen dat hierbij sprake is van opzet. In de door Hoffmann onderzochte logbestanden is weliswaar een aantal opmerkelijke zaken aangetroffen die niet direct verklaarbaar zijn, toch werd geen enkele aanwijzing aangetroffen waaruit blijkt dat [naam 5] het onderzoeksmateriaal heeft gemanipuleerd of geprobeerd heeft het te doen lijken alsof eiser zou hebben ingelogd met behulp van het gebruikersaccount van [naam 4] . [naam 5] had hiervoor overigens ook geen duidelijk motief, [naam 5] was namelijk ten tijde van het incident al op de hoogte van het aanstaande ontslag van eiser. Daarnaast verklaarde [naam 5] een goede relatie te hebben gehad met eiser en in het verleden soms ook privé met hem om te zijn gegaan. Opvallend is dat in een document van eiser en verzonden aan de gemeentesecretaris, [naam 2] , en aan de burgemeester, op 17 juli 2015, met daarin commentaar op de bevindingen van [naam 5] , meerdere, essentiële, wijzigingen zijn aangetroffen, onder andere in de datums uit de loggegevens zoals door [naam 5] gerapporteerd. Aangezien identieke cijfers “1” op andere plaatsen in het document van eiser wel goed zijn overgenomen uit de rapportage van [naam 5] , lijkt een technische oorzaak in eerste instantie niet direct waarschijnlijk. Het is aannemelijk dat eiser teksten uit de rapportage van [naam 5] heeft overgenomen en daarbij een groot aantal fouten heeft gemaakt waardoor de tekst uit de rapportage is gewijzigd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De Intergemeentelijke Adviescommissie Bezwaarschriften (hierna: commissie) heeft op 6 juni 2018 geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren voor wat betreft motiveringsgebreken. Het besluit houdt volgens de commissie onvoldoende rekening met de toetsingsnormen zoals neergelegd in jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) rondom de beoordeling van een verzoek in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Volgens de commissie staat niet vast dat verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Verweerder heeft dit advies van de commissie niet gevolgd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niets heeft aangevoerd dat een grondslag zou kunnen vormen voor het standpunt dat het besluit van 28 april 2015 evident onredelijk is. Verweerder heeft Hoffmann onderzoek laten instellen. Het onderzoeksrapport van Hoffmann weerspreekt de argumentatie van eiser. Er zijn volgens verweerder geen gronden om vraagtekens te plaatsen bij de zorgvuldigheid en deskundigheid van het onderzoek van Hoffmann. Verweerder ziet derhalve ook geen reden om het standpunt van Hoffmann niet te volgen.
4. Eiser voert in beroep aan dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en dat deze moeten leiden tot een herziening en/of intrekking van het strafontslag van
28 april 2015. De logbestanden, opgevraagd na het bericht van zijn sepot van
28 februari 2017, zijn nieuwe feiten en omstandigheden die niet eerder bekend waren. Eiser is onschuldig aan de beide feiten. Eiser kan de bewuste inlogpogingen niet hebben verricht. Zowel bij de eerste als tweede poging bevond eiser zich in Duitsland. De inlogregel kon zodoende geen Nederlands IP-adres vermelden als eiser dat zou hebben gedaan. Eiser stelt voorts dat de nieuwe feiten en omstandigheden pas in februari 2017 bekend zijn geworden zodat het verzoek tijdig (binnen één jaar) is gedaan en stelt dat het beroep op herziening daarmee niet onredelijk laat is aangewend.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de CRvB, in navolging van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3131), zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. Zoals de CRvB tot uitdrukking heeft gebracht in zijn uitspraak van 31 januari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:365), brengt die wijziging met zich dat voor de vraag welk toetsingskader wordt gehanteerd bepalend is op welke grondslag en op welke wijze het bestuursorgaan de aanvraag heeft afgewezen. In het voorliggende geval leidt dit tot het volgende. 7. Verweerder heeft, zoals blijkt uit het verweerschrift en de toelichting ter zitting, geweigerd om terug te komen van zijn strafontslagbesluit van 28 april 2015 omdat er geen sprake zou zijn van nieuwe feiten en omstandigheden. De rechtbank stelt echter vast dat verweerder van november 2017 tot en met juni 2018 onderzoek heeft laten verrichten door Hoffmann ten aanzien van eisers standpunt dat de rapportage die mede aan zijn strafontslag ten grondslag heeft gelegen zou zijn gemanipuleerd. Op basis van dit onderzoek stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen aanwijzing is aangetroffen waaruit blijkt dat [naam 5] het onderzoeksmateriaal zou hebben gemanipuleerd of zou hebben geprobeerd het te doen lijken alsof eiser zou hebben ingelogd met behulp van het gebruikersaccount van [naam 4] . Volgens verweerder is niet gebleken dat er sprake is van fraude door [naam 5] of door enige andere medewerker van verweerder. De rechtbank stelt vast dat verweerder, gelet op de vraagstelling van Hoffmann zoals weergegeven onder rechtsoverweging 2.2, de beoordeling van eisers verzoek niet heeft beperkt tot de vraag of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden maar het verzoek inhoudelijk heeft beoordeeld en/of op inhoudelijke gronden heeft afgewezen. De rechtbank zal gelet daarop de afwijzing inhoudelijk beoordelen.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in zijn besluitvorming heeft gebaseerd op het onderzoek door en advies van Hoffmann. De rechtbank stelt tevens vast dat uit de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting niet is gebleken dat de door eiser gepresenteerde stukken voor nader onderzoek, voor zover nodig, en nader advies zijn voorgelegd aan Hoffmann. De rechtbank wijst daarbij op de mogelijkheid die verweerder aan eiser heeft geboden op het advies van Hoffmann te reageren, van welke mogelijkheid eiser bij brief van zijn raadsman van 12 juli 2018 gebruik heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het besluit met onvoldoende zorgvuldigheid heeft voorbereid door eisers reactie niet voor nader commentaar en advies aan Hoffmann voor te leggen. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).