ECLI:NL:RBLIM:2020:197

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
03/659359-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kindermishandeling door meerdere verdachten met zware mishandeling van een minderjarige als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 januari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten betrokken was bij de mishandeling van een minderjarige, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer]. De mishandeling vond plaats over een periode van 15 maanden, van 1 januari 2014 tot en met 11 augustus 2016. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, terwijl de medeverdachten zwaardere straffen kregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten [slachtoffer] meermalen hebben mishandeld door hem te slaan en te stompen. De rechtbank heeft de verklaringen van [slachtoffer] als geloofwaardig en betrouwbaar aangemerkt, ondanks de verdediging die de betrouwbaarheid van deze verklaringen betwistte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere beschuldigingen van zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor de specifieke handelingen die aan de verdachte werden toegeschreven. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de mishandelingen plaatsvonden, de impact op [slachtoffer] en de rol van de verdachte in vergelijking met de medeverdachten. De rechtbank heeft de straf verlaagd vanwege de beperkte rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659359-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 januari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.B.M.A. Engelen, advocaat kantoorhoudende te [woonplaats verdachte] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 20 februari 2019, 13 maart 2019 en 3 december 2019. Op 6 januari 2020 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten. De verdachte is op 20 februari 2019 en 3 december 2019 verschenen. Tijdens de overige zittingsdagen zijn verdachte en zijn raadsman niet verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] [1] met het parketnummer 03/659361-17 en [medeverdachte 2] [2] met het parketnummer 03/659360-17.

2.De tenlastelegging

De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 augustus 2016:
feit 1:samen met anderen een kind van een van zijn mededaders, zijnde [slachtoffer] [3] ,
geboren op [geboortedatum slachtoffer] , zwaar heeft mishandeld, dan wel heeft geprobeerd zwaar te
mishandelen, dan wel heeft mishandeld, door zijn handen boven het vuur van een gasfornuis en/of in een hete oven te duwen/houden;
feit 2: samen met anderen een kind van een van zijn mededaders, zijnde [slachtoffer] ,
geboren op [geboortedatum slachtoffer] , zwaar heeft mishandeld, dan wel heeft geprobeerd zwaar te mishandelen, dan wel heeft mishandeld, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, door wattenstaafjes door de trommelvliezen van de oren te duwen;
feit 3:samen met anderen een kind van een van zijn mededaders, zijnde [slachtoffer] ,
geboren op [geboortedatum slachtoffer] , heeft mishandeld door te slaan, stompen en/of te schoppen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Inleiding
Sinds begin 2015 gaan [medeverdachte 1] en haar zoon [slachtoffer] (destijds 6 jaar oud) regelmatig op bezoek in [woonplaats verdachte] bij een vriendin [medeverdachte 2] en haar man, zijnde verdachte. Eind 2015 komen er zorgmeldingen over [slachtoffer] binnen bij school en Bureau Jeugdzorg. Deze zorgmeldingen leiden tot bemoeienis van Bureau Jeugdzorg. De meldingen, het aanhoudend schoolverzuim en het moeizaam contact met de moeder zijn uiteindelijk aanleiding voor een forensisch medisch onderzoek (onder meer bestaande uit een top-teen onderzoek) bij [slachtoffer] op 10 augustus 2016. Naar aanleiding van dit onderzoek wordt [slachtoffer] op 11 augustus 2016 uit huis en in een pleeggezin geplaatst. Op enig moment belt de pleegmoeder van [slachtoffer] met Bureau Jeugdzorg dat [slachtoffer] haar op 29 mei 2017 heeft verteld over mishandelingen door zijn moeder, haar vriendin en de man van haar vriendin. De onthullingen van [slachtoffer] tegenover zijn pleegouders zijn voor [naam jeugdbeschermer] , jeugdbeschermer bij Jeugdbescherming-West, aanleiding om aangifte van mishandeling te doen tegen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Dit leidt tot het onderzoek genaamd ‘Hyena’. Op 17 oktober 2017 worden verdachte (de man van de vriendin van moeder) en medeverdachten [medeverdachte 2] (de vriendin van moeder/ [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 1] (moeder) aangehouden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 primair, 2 meer subsidiair en 3 bewezen.
Daartoe heeft de officier van justitie - zoals vervat in het overgelegde schriftelijke requisitoir - het volgende aangevoerd.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
De officier van justitie heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de door [slachtoffer] afgelegde verklaring. Hij acht deze verklaring - in tegenstelling tot de verdediging - bruikbaar voor het bewijs. Uit de verklaringen komt volgens de officier van justitie naar voren dat [slachtoffer] er belang bij had om de verdachten niet te belasten, nu hij kennelijk bang was voor de consequenties van het afleggen van een verklaring.
Daar komt bij dat hij al in een vroeg stadium - nog voordat hij uit huis werd geplaatst - tegenover een getuige verklaarde dat hij door verdachte Aknaf en zijn moeder werd geslagen. Daarnaast heeft dr. G. Wolters in zijn rapport de verklaringen van [slachtoffer] over de mishandelingen in hoge mate betrouwbaar geacht.
De officier van justitie heeft verder verwezen naar:
  • de onbetrouwbare en kennelijk leugenachtige verklaringen van verdachte;
  • het forensisch-medisch onderzoek door de Forensische Polikliniek Kindermishandeling
  • de verklaringen van de broer van verdachte [medeverdachte 1] en van de vader van [slachtoffer] , alsmede de foto van [slachtoffer] waarop hij er slecht en verwaarloosd uitzag, welke bewijsmiddelen elkaar onderling steunen;
  • de verklaringen van leerkrachten van de scholen waarop [slachtoffer] heeft gezeten;
  • de verklaringen van de buurtbewoners in [woonplaats verdachte] ;
  • de verklaringen van de pleegouders.
Met betrekking tot de feiten heeft de officier van justitie bovendien het volgende naar voren gebracht.
Feit 1
De officier van justitie acht de onder feit 1 primair tenlastegelegde zware mishandeling van [slachtoffer] bewezen. Er is sprake van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht [5] . Het is immers een feit van algemene bekendheid dat brandwonden blijvend lichamelijk letsel kunnen achterlaten. Kijkend naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachten was het opzet daar ook op gericht. [slachtoffer] stribbelde tegen en de verdachten hebben zijn hand boven het gasfornuis gehouden. Een arts heeft bovendien overeenkomende littekens geconstateerd en ook in 2015 werden bij [slachtoffer] al brandwonden gezien. De conclusie is dat er zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, bestaande uit littekens van brandwonden.
Feit 2
De officier van justitie acht de onder feit 2 meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer] , met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de drie verdachten samen tot bloedens toe wattenstaafjes in de oren van [slachtoffer] hebben gestopt. Ook is er sprake van zwaar lichamelijk letsel. Sinds het inbrengen van de wattenstaafjes hoort [slachtoffer] slechter. Daarnaast is er een gat in het trommelvlies ontstaan, met gehoorschade als gevolg. Deze gehoorbeschadiging kan worden gekwalificeerd als zwaar letsel als bedoeld in artikel 82 Sr. Er is voorlopig geen uitzicht op volkomen genezing. Bovendien kan het niet anders dan dat het (herhaaldelijk) inbrengen van de wattenstaafjes heeft geleid tot de in de medische verklaring genoemde gehoorschade. De perforatie is fors geweest.
Tot slot heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de feiten zijn gepleegd in vereniging, nu sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie verdachten. Dat de rol van de ene verdachte mogelijk minder groot was dan de rol van de andere verdachte is voor de bewezenverklaring niet van belang.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van alle feiten. Hiertoe heeft de raadsman in het algemeen het volgende aangevoerd.
De verklaring van [slachtoffer] is onbetrouwbaar en derhalve niet bruikbaar voor het bewijs. Deskundige Wolters heeft in zijn rapport weliswaar geconcludeerd dat de verklaringen van [slachtoffer] ter zake de mishandelingen in hoge mate betrouwbaar zijn, maar met het voorbehoud dat de aanduidingen van [slachtoffer] over de frequentie en ernst van sommige mishandelingen overdreven kunnen zijn. [slachtoffer] heeft bijvoorbeeld verklaard dat, nadat zijn hand in de oven is geweest, zijn hand volledig onder het bloed zat. Deze verklaring past niet bij het feit dat zijn hand in de oven is geweest en ook niet bij het geconstateerde letsel. Daarnaast geeft [slachtoffer] geen gedetailleerde verklaring over de gedragingen van verdachte. Wolters heeft weliswaar gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn, maar dit ziet met name op de gedragingen van de medeverdachten.
Mocht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] wel betrouwbaar achten, heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de hem onder feit 1, 2 en 3 verweten gedragingen heeft verricht, omdat de verklaringen van [slachtoffer] onvoldoende steun
vinden in de rest van het dossier, zodat niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering. Alles is te herleiden naar één bron, te weten [slachtoffer] .
Met betrekking tot de feiten is verder in het bijzonder het volgende naar voren gebracht.
Feit 1
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] met betrekking tot de verbranding van zijn hand te veel afwijkt van het geconstateerde letsel. De geconstateerde brandwondjes verspreid over zijn hand, passen niet bij het houden van een hand in de oven of in het vuur van het fornuis. Bovendien was de oven in die periode defect.
De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat zware mishandeling niet kan worden bewezen, omdat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De raadsman verwijst in dit verband naar een arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1085), waarin de Hoge Raad ingaat op de vraag of een litteken zwaar lichamelijk letsel oplevert. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken
- langdurige - pijnklachten (hebben) bestaan. Littekens op de kuit of vetspetters op de handen die niet heel duidelijk zijn, maken niet dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De letselrapportage biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten.
Feit 2
De verdediging heeft verzocht de medische verklaring van huisarts [naam huisarts] niet te bezigen voor het bewijs, nu de verklaring niet betrouwbaar is.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen. Verdachte heeft geen uitvoeringshandelingen verricht noch bewust en nauw samengewerkt met de medeverdachten.
3.4
Het oordeel van de rechtbank [6]
3.4.1
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
De verdediging heeft aangevoerd dat de voor verdachte belastende verklaringen van [slachtoffer] niet gebruikt mogen worden voor het bewijs. Gesteld wordt dat deze verklaringen niet betrouwbaar zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daarbij als volgt.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat - mede gelet op zijn zeer jonge leeftijd van 6-7 jaar - allereerst voorzichtigheid is geboden bij de beoordeling van de verklaringen van [slachtoffer] .
De rechtbank ziet echter geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer] . Deze verklaringen zijn in de kern gedetailleerd en meestal zeer specifiek. Daarbij komt dat deze verklaringen (deels) worden ondersteund door het in het forensisch-medisch onderzoek beschreven letsel (diverse bloeduitstortingen en littekens), hetgeen de verklaringen in de kern betrouwbaar maakt. Ook buurtbewoners in [woonplaats verdachte] hebben in de periode rond Pasen 2016 letsel waargenomen bij [slachtoffer] . Zij schetsen tevens een beeld van een verwaarloosd en treurig kind dat grote delen van de dag aan zijn lot werd overgelaten. De diverse (zorg)meldingen bij Veilig Thuis en bij de politie omtrent [slachtoffer] ondersteunen dit beeld.
In het strafdossier bevinden zich daarnaast bewijsmiddelen die de verklaringen van [slachtoffer] op diverse punten ondersteunen en waaruit blijkt dat [slachtoffer] bepaalde specifieke elementen niet heeft verzonnen. Zo zijn er telefoontaps die naadloos aansluiten bij de door [slachtoffer] geschetste gang van zaken rondom bijvoorbeeld het verhaal over de ‘ [naam] ’ in Marokko en het daarmee samenhangende ‘magische’ gedrag. Uit de taps blijkt bijvoorbeeld dat verdachte [medeverdachte 2] daadwerkelijk regelmatig contacten onderhield met deze ‘ [naam] ’ in Marokko.
Tot slot wijst de rechtbank op het onderzoeksrapport van deskundige dr. G. Wolters waaruit blijkt dat de verklaringen van [slachtoffer] ter zake de mishandelingen in hoge mate betrouwbaar zijn. Hoewel volgens de deskundige details over frequentie, duur en ernst door [slachtoffer] kunnen zijn overdreven, acht hij de kern van de verklaring over de diverse mishandelingen zeer betrouwbaar.
De hiervoor genoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, maken dat de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] aanmerkt als geloofwaardig en betrouwbaar. De rechtbank zal deze voor het bewijs gebruiken, daar waar deze objectief worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
3.4.2
Feit 1
3.4.2.1 Vrijspraak van feit 1 primair, subsidiair, meer subsidiair
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte samen met anderen een hand van [slachtoffer] boven en/of in het vuur van een (gas)fornuis en/of hete oven heeft geduwd/gehouden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zijn moeder, de vriendin van zijn moeder en haar man in de woning in [woonplaats verdachte] zijn hand hebben verbrand bij het gasfornuis. Zijn moeder en haar vriendin hielden zijn hand boven het vuur van het gasfornuis en hebben zijn hand in de oven gedaan waarbij telkens de man van de vriendin moest helpen omdat [slachtoffer] zich verzette en te sterk was.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt deze verklaring van [slachtoffer] geen steun in andere bewijsmiddelen.
De verdachten hebben ontkend [slachtoffer] te hebben mishandeld. Verdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de littekens die op de handen van [slachtoffer] zijn aangetroffen vetspetters zijn afkomstig van het bakken van Marokkaanse chips. Zij ontkent dat zij de handen van [slachtoffer] in een brandende oven of in het vuur van het gasfornuis heeft gehouden.
De rechtbank constateert dat er geen letsel is vastgesteld dat past bij de verklaring van [slachtoffer] dat zijn hand in de vlam van een gasfornuis is gehouden of in een brandende oven is gestopt. Wel zijn er op de handen van [slachtoffer] kleine letsels die duiden op een oppervlakkige verbranding vastgesteld. Forensisch kinderarts J.M. Bosman heeft op de rechter- en linker handrug en de linker pols van [slachtoffer] diverse ronde littekens vastgesteld. J. van Gastel, forensisch arts KNMG, heeft een verslag gemaakt over de mogelijke ontstaansgeschiedenis van deze letsels. Van Gastel stelt dat deze letsels zeer goed passen bij relatief oppervlakkige letsels door verbranding/hitte, met een voorwerp dat aan het einde rond en heet is, door bijvoorbeeld een brandende sigaret, hete vlam of een brandend stokje. Hij heeft tevens gesteld dat de toedracht dat [slachtoffer] zich heeft verbrand door het maken van ‘Marokkaanse chips’, zoals door verdachte (en ook door [slachtoffer] bij het top-teen onderzoek) is verklaard, een plausibele verklaring kan vormen voor dit letsel. Dit laatste is ook in lijn met de verklaring van de directeur van de school waar [slachtoffer] tot eind 2015 leerling was, dat zij brandplekjes had gezien op de handen van [slachtoffer] , waarop [slachtoffer] had geantwoord dat dit kwam doordat er frituurvet op zijn handen was gekomen. Een en ander brengt met zich mee dat dit letsel niet kan bijdragen aan het bewijs dat de hand van [slachtoffer] in de vlam van het gasfornuis of in een hete oven is gestopt.
In het strafdossier bevinden zich verder geen andere bewijsmiddelen die de verklaring van [slachtoffer] op dit vlak ondersteunen. Dit betekent dat er geen bewijs is voor een bewezenverklaring van dit feit. De rechtbank zal verdachte dan ook wegens gebrek aan bewijs van het 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
3.4.3
Feit 2
3.4.3.1 Vrijspraak van feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair
Op grond van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zijn moeder en de vriendin van zijn moeder wattenstaafjes in zijn oren hebben geduwd. Het gebeurde heel vaak. De wattenstaafjes gingen diep in zijn oren, tot aan het trommelvlies. Dit was heel pijnlijk en er kwam bloed uit zijn oren. De man van de vriendin van zijn moeder hielp soms ook mee. Als [slachtoffer] tegenstribbelde, gingen zijn moeder en de vriendin van zijn moeder boven op hem zitten en hielden ze hem vast. Tegen zijn pleegmoeder verklaarde [slachtoffer] dat ‘ [medeverdachte 1] ’, de vriendin van zijn moeder, ook wattenstaafjes diep in zijn oren deed en dat de man van ‘ [medeverdachte 1] ’ hem vasthield.
Alle verdachten hebben ontkend [slachtoffer] op deze wijze te hebben mishandeld. Verdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] regelmatig last had van oorontsteking en dat zij zijn oren schoonmaakte met wattenstaafjes, omdat er allemaal viezigheid uitkwam. [slachtoffer] weigerde wel eens dat zijn oren werden schoongemaakt en stribbelde dan tegen, waardoor ze hem goed moesten vasthouden.
Deze verklaring van verdachte [medeverdachte 1] wordt niet weerlegd door de bewijsmiddelen. Dat [slachtoffer] een probleem met zijn oren had, blijkt voorts uit zijn verklaring tijdens het top-teen onderzoek dat hij ‘al weken een schimmel in zijn oor heeft’ en dat hij ‘ook eens bloed uit zijn oor heeft gehad’.
Het is zeer aannemelijk dat dit schoonmaken van het oor voor [slachtoffer] pijnlijk is geweest. Uit de stukken in het strafdossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat verdachte en medeverdachten daarin bewust te ver zijn gegaan met de bedoeling [slachtoffer] te mishandelen dan wel dat zij zich willens en wetens hebben blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat lichamelijk letsel zou intreden.
Bovendien wordt de stelling van de officier van justitie dat ‘het niet anders kan’ dan dat het herhaaldelijk inbrengen van wattenstaafjes heeft geleid tot de nu geconstateerde gehoorbeschadiging, niet ondersteund door bewijsmiddelen.
Het dossier bevat daarnaast geen wettig en overtuigend bewijs dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel in zijn oren het gevolg is van het handelen door verdachte en zijn medeverdachten. Uit de stukken in het strafdossier kan niet worden vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen het gebruik van de wattenstaafjes in de oren en het huidige geconstateerde letsel van [slachtoffer] . Door de KNO-arts R.E.A. Tjon Pian is (ongeveer 2,5 jaar later) weliswaar vastgesteld dat er bij [slachtoffer] sprake is van een gat in het trommelvlies, maar deze constatering brengt niet automatisch met zich mee dat dit gat is ontstaan door geweld van buitenaf, bijvoorbeeld door het hard porren met wattenstaafjes. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat ook door een oorontsteking een gat kan ontstaan in het trommelvlies, dat zonder operatief ingrijpen open kan blijven. Uit het top-teen onderzoek, verricht door kinderarts J.M. Bosman, op 10 augustus 2016, nota bene een dag voordat [slachtoffer] met spoed uit huis is geplaatst, blijkt bovendien dat voor de verklaring van [slachtoffer] dat er wel eens bloed uit zijn oren kwam, geen aanwijzing werd gevonden en dus ook geen letsel werd geconstateerd.
De conclusie van de huisarts [naam huisarts] dat er bij onderzoek van [slachtoffer] ‘oud bloed’ in beide oren is aangetroffen en dat het vermoeden bestaat dat de bloeding in beide oren is ontstaan door mishandeling door de biologische moeder, maakt dit niet anders. Op basis van die medische informatie kan niet worden vastgesteld hoe ‘oud’ het bloed was, te meer nu [slachtoffer] op 11 augustus 2016 uit huis is geplaatst en het bezoek aan deze huisarts pas op 20 oktober 2016 plaatsvond. Voorts kan de opmerking van de huisarts dat dit het gevolg zou zijn van mishandeling door moeder niet door hemzelf geconstateerd zijn. De medische informatie vermeldt immers uitdrukkelijk dat ‘bij navragen blijkt dat patiënt bij zijn biologische moeder was toen de bloeding is ontstaan’, en is vervolgens hetgeen hij vermeldt bij zijn conclusie eerder een invulling van hemzelf geweest gelet op de omstandigheid dat de pleegmoeder zich met een kind tot hem wendt, dat wegens een verdenking van kindermishandeling uit huis is geplaatst.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte daarom van het 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
3.4.4
Feit 3
4.4.4.1 De bewijsmiddelen
Op 2 juni 2017 deed [naam jeugdbeschermer] , jeugdbeschermer bij Jeugdbescherming-West, aangifte van zware mishandeling namens haar pupil [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] . Sinds 11 augustus 2016 is zij de gezinsvoogd van het gezin. Naar aanleiding van de zorgen omtrent [slachtoffer] is hij onderzocht bij de Forensische Polikliniek Kindermishandeling. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat [slachtoffer] behoorlijk wat (onverklaarbaar) letsel had dat niet door speelgedrag kon worden verklaard. Op 11 augustus 2016 is [slachtoffer] dan ook met spoed uit huis geplaatst. Op 29 mei 2017 werd [naam jeugdbeschermer] gebeld door de pleegmoeder van [slachtoffer] dat [slachtoffer] tegen haar over mishandelingen had verklaard. [7]
Op 11 juni 2017 werd de pleegmoeder van [slachtoffer] als getuige gehoord. Zij heeft onder meer verklaard:
Ik zorg sinds 12 augustus 2016 voor [slachtoffer] . Ik was aan het koken en [slachtoffer] kwam naar mij toe. Hij was chagrijnig. Ik vroeg aan [slachtoffer] of hem naast zijn onvoldoende op school nog iets dwars zat en vroeg of hij erover wilde praten. [slachtoffer] zei dat hij wel wilde praten maar dat ik hem toch niet zou geloven. Nadat hij even twijfelde, ging hij helemaal los. Hij vertelde dat hij was geslagen. Ook zou hij vastgebonden zijn aan zijn armen en benen. [slachtoffer] zei dat hij een epileptische aanval had gehad, maar het was gewoon nep. Ik heb aan [slachtoffer] gevraagd of zijn moeder hier ook bij was. [slachtoffer] zei tegen mij dat zijn moeder, de vriendin van zijn moeder, [medeverdachte 1] , en de man van haar vriendin hierbij aanwezig waren. Verder heb ik tijdens het gesprek gehoord dat toen hij ging schreeuwen, hij werd geslagen door de man van [medeverdachte 1] . Hierna moest [slachtoffer] erg huilen. [8]
Ook is op 11 juni 2017 de pleegvader van [slachtoffer] als getuige gehoord. Hij heeft onder meer verklaard:
Toen [slachtoffer] bij ons kwam, was hij erg dun. In de eerste week dat hij net bij ons was, had hij een paar keer in bed geplast. Ook zag ik dat hij littekens had. […] Mijn vrouw vroeg aan hem wat er was. Hij vertelde dat de man van de tante op hem had gezeten en hem had gestompt. [slachtoffer] vertelde dat hij op zijn gezicht gestompt was. [slachtoffer] heeft tijdens het hele gesprek alles verteld als een waterval alsof hij leeg liep. En toen ging [slachtoffer] heel hard huilen. Hij vertelde dat hij bij ons wilde blijven, maar als hij terug moest dat hij dan niet meer naar die vriendin wilde. [9]
Op 13 juni 2017 is [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , uitgebreid gehoord in een zogenoemde kindvriendelijke verhoorstudio. Hij heeft onder meer verklaard:
  • Ze deden water met peper en zout in mijn neus, met die buisjes;
  • Ze hebben ons geslagen;
  • Als ik ging schreeuwen gingen ze mij slaan. Ook kwam de man van de vriendin van mijn moeder als ik ging schreeuwen en dan ging hij verder met slaan met zijn vuisten;
  • Als de vriendin van mijn moeder mij had geslagen, moest ik die avond op het balkon staan in mijn blootje;
  • En als ik zeep met koud water over mij heen kreeg en ik ging zitten, dan gingen ze ook slaan. Op mijn lichaam. Toen ze mij gingen controleren bij Jeugdzorg, zat ik onder de blauwe plekken;
  • De vriendin van mijn moeder ging ons uitschelden. Daarna ging ze mij slaan. Ze deed ook water met peper en zout in een buisje. En dat spoten ze in mijn neus;
  • De man van de vriendin van mijn moeder ging met twee vuisten mij ook hoeken tegen mijn wangen;
  • De vriendin van mijn moeder heet [medeverdachte 2] en ken ik nu twee jaar;
  • Het meeste is gebeurd bij de vriendin van mijn moeder in [woonplaats verdachte] ;
  • We kwamen heel vaak naar [woonplaats verdachte] ;
  • We gingen er met de auto naar toe en mijn moeder reed. We bleven daar ook terwijl ik naar school moest. Dan belden ze de school af;
  • Ik moest in mijn blootje op het balkon staan ‘s nachts omdat ik straf had door het gillen. Omdat ik op het balkon had geplast, werd ik geschopt;
  • Bij Jeugdzorg hadden ze veel blauwe plekken gezien. Ze zaten over mijn hele lichaam. Zelfs op mijn hoofd. Die kwamen door het slaan met de vuisten door de man van de vriendin;
  • In de douche sloeg de vriendin van mijn moeder mij op mijn achterhoofd.
  • Als ik nu terug ga naar mijn moeder en ze weten dat ik dit aan jullie heb verteld en ik ga dan weer naar mijn moeder terug, dan gaan ze slaan. Omdat ze heel gemeen zijn.
  • Als ik iets niet wil, dan slaat de vriendin van mijn moeder op mijn achterhoofd. Als mijn moeder er bij is dan slaat ze mij ook.
Bij [slachtoffer] is letsel geconstateerd.
Op 10 augustus 2016 is in opdracht van de Raad voor de Kinderbescherming forensisch-medisch onderzoek verricht. De arts, J.M. Bosman, heeft geconcludeerd dat er bij [slachtoffer] diverse letsels zijn vastgesteld waarvoor geen of geen passende toedracht werd gemeld. Meerdere letsels zijn verdacht voor een niet-accidentele oorzaak. Bij [slachtoffer] is onder meer het volgende letsel vastgesteld:
  • (onderhuidse) bloeduitstortingen op het voorhoofd rechts naast het rechteroog, het linker bovenbeen, de neusrug, de rechterschouder, op de borstkas, op de linker bovenarm en in de hals;
  • huidverkleuringen op de bovenrug;
  • letsel op de achterzijde van de linkeroorschelp.
Drs. J. van Gastel, forensisch arts KNMG, heeft een forensische duiding gegeven van de medisch relevante bevindingen met betrekking tot de mogelijke ontstaansgeschiedenis. [12] Deze arts heeft onder meer het volgende gerapporteerd:
De bloeduitstortingen die als fingertipbruisings zijn gekenschetst op de linker onderkaak, de rechterschouder, de rechterbovenarm, het rechtersleutelbeen en de rechteroksel zijn waarschijnlijk restanten van toegebrachte letsels. Evenzo zijn de bloeduitstortingen op het linkerbovenbeen en de linkerbovenarm waarschijnlijk het gevolg van toegebracht stomp geweld (fingertipbruising).
Op 19 oktober 2017 heeft een anonieme getuige (837481) een getuigenverklaring afgelegd bij de politie. Het betreft een buurtbewoner uit de flat op de [adres] te [woonplaats verdachte] , waar verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] woonden. Deze getuige heeft onder meer het volgende verklaard:
Wat mij opviel is dat het jongetje erg vaak tot laat buiten op straat hing. Het jongetje hoorde thuis op de 5e etage in de flat. Toen ik vorig jaar van een paasbrunch thuiskwam in de flat, zag ik het jongetje bij de lift van de flat staan. Hij was helemaal vernikkeld van de kou. Hij zag er teruggetrokken en zielig uit. Ik zag dat het jongetje een grote blauwe plek had links boven zijn oog. Vervolgens sprak ik het jongetje aan op die blauwe plek boven zijn oog. Hij zei toen dat hij gevallen was. Hierbij zag ik dat het jongetje wegkeek. Hij zei het erg twijfelend en door dit alles kreeg ik er een apart en geen goed gevoel bij. Dat kwam omdat ik het jongetje geregeld tot laat buiten op straat rond zag hangen. Het jongetje kwam altijd met zijn moeder en die moeder was de vriendin van de vrouw die daar op de 5e etage woont. Als het jongetje met zijn moeder bij de flat was, mocht hij niet naar binnen. Dat is me vaker opgevallen en het jongetje heeft mij dit zelf verteld. Die vrouw woont daar samen met een man. Een paar dagen later werd ik aangesproken door een onderbuurvrouw op de 2e etage. Zij vertelde dat het jongetje bij haar voordeur had gepoept en geplast. Zij wist wel dat er iets aan de hand was met het jongetje. Vervolgens hebben deze buurvrouw en ik het jongetje bij ons geroepen. Het jongetje was buiten op dat moment en we zijn met het jongetje de woning ingegaan. Vervolgens hebben wij hem op zijn gemak gesteld en dat hij het best mocht vertellen aan ons. Vervolgens hoorde ik het jongetje zeggen dat hij niet naar binnen toe mocht overdag. Hij vertelde dat die meneer die daar op de 5e etage woont niet wilde dat hij naar binnen toe kwam. Ik heb toen ook gevraagd aan het jongetje waar die blauwe plek op zijn hoofd vandaan kwam die ik een paar dagen eerder had gezien. Het jongetje zei toen dat die man daar in huis hem geslagen had. Ik vroeg vervolgens aan het jongetje of dit vaker gebeurde. Het jongetje zei dat hij vaker werd geslagen door die man en ook door zijn moeder. Vervolgens heb ik het jongetje gerustgesteld en gezegd dat ik het niet tegen zijn moeder zou vertellen dat hij voor de deur had gepoept. Dat had het jongetje ook meerdere malen gevraagd aan ons. Hij gaf aan bang te zijn anders straf te krijgen of dat hij weer geslagen zou worden. [13]
Op 23 november 2017 heeft [getuige] een getuigenverklaring afgelegd. Het betreft tevens een buurtbewoner uit de flat op de [adres] te [woonplaats verdachte] . Zij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik heb tot eind juli 2016 gewoond in de flat op de [adres] .
Op een gegeven moment ontdekten we dat er bij ons voor de deur was gepoept en geplast. We zagen nog een jongetje wegrennen. Ik ben achter dat jongetje aan gelopen. Het jongetje had wallen onder zijn ogen en zag er onverzorgd uit. Ik heb dat jongetje gevraagd waarom hij dat gedaan had. Het jongetje knikte toen heel voorzichtig ja. Ik hoorde dat dit jongetje aan mij vroeg om dit niet tegen zijn moeder te vertellen. Ik vond dit apart dat dit de eerste reactie van het jongetje was. Ik zag dat zijn broek nat was bij zijn billen. Hij was heel schuchter. Het leek alsof hij bang was. Ik kreeg toen echt de indruk dat het jongetje dit niet uit kattekwaad had gedaan maar puur uit hoge nood. Ik heb met het jongetje gesproken over zijn thuis. Hij vertelde dat hij ook in de flat woonde. Ik heb nog gevraagd waarom hij niet naar huis was gegaan. Ik hoorde dat het jongetje zei dat hij niet naar binnen mocht. Een andere buurtbewoonster, bij de politie bekend als getuige 837481, kwam aangelopen en het jongetje en ik zijn toen naar de woning van de buurtbewoonster gegaan. Op enig moment hoorde ik dat het jongetje tegen mij zei dat hij werd mishandeld. Het jongetje zei dat hij uit huis moest zodra de vriend van de moeder thuis was. Hij ging dan altijd naar buiten de straat op. [14]
De broer van verdachte [medeverdachte 1] , [broer medeverdachte 1] , heeft op 27 juni 2017 ook een getuigenverklaring afgelegd. Hij heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik heb sinds Koningsdag 2015 [slachtoffer] niet meer gezien. Mijn zus weigerde opeens alle contact. Daarvoor had ik een goed contact met hem. Ik kreeg hem ook altijd mee van mijn zus. Dat vertrouwen was er wel. In november 2015 kreeg ik een foto te zien van [slachtoffer] . Ik schrok van deze foto, omdat ik blauwe plekken zag. [15]
De foto waar de broer van verdachte [medeverdachte 1] over verklaart, bevindt zich in het dossier. Hierop is een jongetje te zien met de nodige blauwe plekken en verkleuringen in zijn gezicht. [16]
[naam directeur] , directeur van [naam school 1] te [plaats 1] , heeft verklaard dat [slachtoffer] tot december 2015 bij haar op school heeft gezeten. De laatste mutatie die over hem was gemaakt, dateerde van oktober 2015. Zij maakte zich destijds wel zorgen over zijn welzijn. Deze zorgen zijn gemeld bij de daarvoor bedoelde instanties. [17]
[naam lerares] heeft verklaard dat zij lerares is geweest van [slachtoffer] in de periode van eind 2015 tot de zomer 2016. Dit was op de [naam school 2] te [plaats 2] . In die tijd zag hij er vrijwel altijd slecht uit. Hij had wallen onder zijn ogen. Een tijd was hij niet op school geweest. Toen zij zijn moeder vroeg wat daar de reden voor was, verklaarde de moeder dat dit was omdat zij bij een vriendin, ergens bij de Duitse grens had gezeten. Mogelijk had de jongen een leerachterstand. Iedere keer dat zij daar met hem aan wilde werken, kwam hij weer voor kortere of langere periodes niet naar school. [18]
Verdachte [medeverdachte 1] heeft onder meer bij de politie verklaard:
Ik ben de moeder van [slachtoffer] . [slachtoffer] is op [geboortedatum slachtoffer] geboren. [19]
4.4.4.2 De bewijsoverwegingen
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] samen met anderen heeft mishandeld door hem te slaan en te stompen.
Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] samen met zijn moeder, medeverdachte [medeverdachte 1] , regelmatig in [woonplaats verdachte] verbleef bij een bevriend stel, verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . [slachtoffer] heeft verklaard dat hij in die periode door hen werd mishandeld.
Deze verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de volgende bewijsmiddelen.
In de eerste plaats vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in de verklaringen van zijn pleegmoeder en pleegvader. Zij hebben verklaard dat [slachtoffer] tegen hen heeft gezegd dat hij werd geslagen en gestompt.
In de tweede plaats vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in de verklaringen van de buurtbewoners. Getuige (837481) heeft bij [slachtoffer] letsel waargenomen en [slachtoffer] heeft tegen haar gezegd dat hij werd geslagen door zijn moeder en de man van haar vriendin. Getuige [getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer] tegen haar heeft gezegd dat hij werd mishandeld.
In de derde plaats vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel. Deze letsels passen bij de verklaring van [slachtoffer] dat hij is geslagen en gestompt. Volgens Van Gastel zijn de bloeduitstortingen op de linkeronderkaak, rechterschouder, rechterbovenarm, rechtersleutelbeen en rechteroksel waarschijnlijk restanten van toegebrachte letsels. Ook de bloeduitstortingen op het linkerbeen en de linkerbovenarm zijn volgens hem waarschijnlijk het gevolg van toegebracht stomp geweld (fingertipbruising).
Gelet op bovenstaande bewijsoverwegingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte samen met beide medeverdachten [slachtoffer] meermalen heeft geslagen en dat hij [slachtoffer] heeft gestompt.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen tevens volgt dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking. De verdachten hebben allen uitvoeringshandelingen verricht. Blijkens de verklaring van [slachtoffer] was er tevens sprake van samenwerking tussen de verdachten. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de mishandelingen plaatsvonden in de woning van verdachte en [medeverdachte 2] en dat er in elkaars aanwezigheid werd geslagen. Dat de rol van de ene verdachte mogelijk minder groot was dan de rol van de andere verdachte is voor de bewezenverklaring niet van belang. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is immers niet vereist dat de bijdrage van een verdachte gelijkwaardig is aan die van zijn mededaders. [20]
Periode
De rechtbank acht op basis van voorgaande bewijsmiddelen een kortere periode bewezen dan ten laste is gelegd, te weten de periode van 28 april 2015 tot en met 11 augustus 2016. Uit het dossier komt naar voren dat het met name met [slachtoffer] bergafwaarts ging nadat zijn moeder, medeverdachte [medeverdachte 1] , afstand nam van haar familie na Koningsdag 2015. De rechtbank zal die datum dan ook aanhouden als begindatum van de bewezenverklaarde periode. De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het strafdossier vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] samen met [slachtoffer] vanaf 28 april 2015 veelvuldig in [woonplaats verdachte] bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] verbleef. Op 11 augustus 2016 is [slachtoffer] uiteindelijk uit huis geplaatst.
De rechtbank acht tot slot eveneens de strafverzwarende omstandigheid van artikel 304 Sr bewezen. De rechtbank merkt hierbij op dat het voor het medeplegen van een kwaliteitsdelict niet vereist is dat een pleger van een dergelijk delict dezelfde kwaliteit heeft als zijn medepleger. Voldoende is dat - zoals ook in dit geval - de pleger weet van deze kwaliteit heeft. [21]
4.4.4.3 De conclusie
De rechtbank acht feit 3 dan ook bewezen, zoals is weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 3
in de periode van 28 april 2015 tot en met 11 augustus 2016 in de gemeente [woonplaats verdachte] tezamen en in vereniging met anderen, telkens het kind van één van zijn mededaders, zijnde [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer] te slaan en te stompen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
feit 3
medeplegen van mishandeling, begaan tegen het kind van zijn mededader, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Psycholoog C. Moerland heeft omtrent de geestvermogens van verdachte op 3 januari 2018 een rapportage uitgebracht.
De deskundige komt niet tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar voor het bewezenverklaarde nu overigens niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van voorarrest. Ter onderbouwing van zijn strafeis heeft de officier van justitie enerzijds naar voren gebracht dat de richtlijnen voor kindermishandeling fors zijn. Anderzijds heeft hij rekening gehouden met:
  • de ernst van de feiten;
  • het feit dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedragingen;
  • de enorme impact van de mishandelingen en verwaarlozing waaraan [slachtoffer] heeft blootgestaan;
  • het wrede en beschadigende karakter van de feiten;
  • de proceshouding van verdachte;
  • artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de strafeis van de officier van justitie hoog is en niet in verhouding staat tot de aan de verdachte verweten gedragingen. De raadsman heeft, bij bewezenverklaring van de feiten, verzocht aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest.
De raadsman heeft tevens verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte op het gebied van geweld en de beperktere rol die hij vervulde vergeleken met zijn medeverdachten. Bovenal betrof het een samenwerking tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die zag op religieuze bezigheden, waar verdachte zich niet mee bemoeide.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Deze zaak heeft vanaf het begin veel (media)aandacht gehad omdat er sprake zou zijn geweest van -kortweg- kindermishandeling om een geest (Djinn) uit te drijven.
Uit het dossier blijkt ook dat bezetenheid door geesten (Djinns) zowel in het hoofd van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft postgevat. Verdachte [medeverdachte 1] heeft zich daarom naar eigen zeggen gewend tot een Imam die haar adviseerde Koranverzen voor [slachtoffer] af te spelen; verdachte [medeverdachte 2] belde regelmatig met haar [naam] (tante-waarzegster/helderziende) in Marokko en vroeg haar om advies.
En ook [slachtoffer] verklaart over dingen die met hem zouden zijn gebeurd om de geest die hij in zich had te verdrijven of verzwakken (zoals het gebruik van wattenstaafjes in zijn oren en het onvoldoende te eten krijgen). [slachtoffer] heeft ook meteen de eerste avond al aan zijn pleegvader gevraagd of een kind bezeten kan zijn door een Djinn.
Door geen van de verdachten is dit ‘uitdrijven van geesten’ echter als uitdrukkelijk verweer ingebracht; sterker nog: alle verdachten ontkennen zich überhaupt schuldig te hebben gemaakt aan enige vorm van mishandeling. Vandaar dat ook dat dit punt geen verdere bespreking hoeft.
Strafoplegging
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf geëist van 4 jaar waarbij hij uitgaat van bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank acht uiteindelijk “slechts” medeplegen van mishandeling, door [slachtoffer] meermaals te slaan en te stompen, bewezen. Dit dient uiteraard ook in de op te leggen straf tot uiting te komen.
Daaromtrent merkt de rechtbank echter het volgende op.
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , is in een periode van 15 maanden mishandeld. Voor [slachtoffer] een hele akelige en angstige periode. In plaats van de aandacht, verzorging en bescherming waar hij als jong en weerloos kind van slechts 7 jaar jegens zijn moeder en andere volwassenen aanspraak op kon maken, is hij veelvuldig geslagen en gestompt. Volgens [slachtoffer] gebeurde dit deels, omdat hij een ‘kwade geest’ in zich zou hebben.
De mishandelingen vonden plaats in de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] in [woonplaats verdachte] , waar [slachtoffer] en zijn moeder, medeverdachte [medeverdachte 1] , regelmatig en af en toe ook langdurig verbleven. Verdachte en zijn medeverdachten hebben hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en hebben zijn gevoel van veiligheid geschonden.
De gevolgen van de mishandelingen zijn groot voor [slachtoffer] . In de eerste plaats is er de fysieke pijn die verdachte en medeverdachten hem hebben toegebracht. Er zijn veel blauwe plekken en andere vormen van letsel bij [slachtoffer] geconstateerd. Daarnaast is het nog zeer ongewis of de mishandelingen op latere leeftijd (ernstige) psychische gevolgen, zoals een post traumatische stress-stoornis, zullen hebben. Bovendien is [slachtoffer] naar aanleiding van deze gebeurtenissen uit huis geplaatst.
Uit het strafdossier komt een beeld naar voren dat [slachtoffer] in de periode dat hij (vaak met zijn moeder) in [woonplaats verdachte] verbleef, werd verwaarloosd en aan zijn lot overgelaten. Hij werd in die periode veelvuldig van school gehouden en zwierf tot ’s avonds laat alleen op straat. [slachtoffer] kwam over als een in zichzelf gekeerd en schuchter jongetje. Familieleden, Venlose buurtbewoners én school maakten zich grote zorgen om [slachtoffer] en alarmeerden de politie en/of de daartoe bevoegde instanties.
Kindermishandeling is een zeer ernstig feit dat naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank naast de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder die zijn gepleegd, de volgende omstandigheden, deels ten voordele van verdachte, meegenomen.
Van eerder gewelddadig gedrag van verdachte is niet gebleken. Uit het strafblad van de verdachte van 6 november 2019 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank zal, zoals zij wettelijk gehouden is, rekening houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het psychologisch Pro Justitia rapport van de deskundige blijkt dat bij verdachte sprake is van PTSS. De deskundige stelt evenwel dat er verder geen aanleiding is om een behandel- en begeleidingstraject te adviseren, nu verdachte de feiten ontkent en er geen oorzakelijk verband kon worden vastgesteld tussen zijn problematiek en de feiten.
De redelijke termijn is overschreden. In artikel 6, eerste lid, EVRM is gewaarborgd het recht van iedere verdachte om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn in dit geval is aangevangen op 17 oktober 2017, de dag van de inverzekeringstelling van de verdachte. Van bijzondere omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat de behandeling ter terechtzitting niet dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, is geen sprake. Dit betekent dat de redelijke termijn met 3 maanden, is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze (beperkte) overschrijding, tezamen met de gehele gang van zaken omtrent het verloop van de (inhoudelijke) behandeling van deze zaak, enigszins matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Deze straf is hoger dan de straf die de verdediging heeft voorgesteld. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de straf in overeenstemming moet zijn met de ernst van het feit en met inachtneming van de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Deze straf is lager dan de gevangenisstraf die aan de medeverdachten wordt opgelegd. De reden hiervoor is dat de rol van verdachte geringer is geweest dan die van beide medeverdachten.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte integraal vrij van het onder
1en
2tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 3 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Kleine, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en
mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Zijlstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 januari 2020.
Buiten staat
Mr. M.J.A.G. van Baal is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1 primair
zij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 augustus 2016 in de gemeente [woonplaats verdachte] en/of te [plaats 1] , in de gemeente Krimpenerwaard en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan (het kind van (één van) haar mededader(s), zijnde) [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , telkens opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door de/een hand(en) van genoemde [slachtoffer] boven en/of in het vuur van een (gas)fornuis en/of hete oven te duwen/houden;
feit 1 subsidiair
zij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 12 augustus 2016 in de gemeente [woonplaats verdachte] en/of te [plaats 1] , in elk geval in de gemeente Krimpenerwaard en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (het kind van (één van) haar mededader(s), zijnde [slachtoffer] telkens opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, de/een hand(en) van genoemde [slachtoffer] boven en/of in het vuur van een (gas)fornuis en/of hete oven heeft geduwd/gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 1 meer subsidiair
zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 augustus 2016 in de gemeente [woonplaats verdachte] en/of te [plaats 1] , in elk geval in de gemeente Krimpenerwaard en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (het kind van (één van) haar mededader(s), zijnde) [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , heeft mishandeld door de/een hand(en) van genoemde [slachtoffer] boven en/of in het vuur van een (gas)fornuis en/of heten oven te duwen/houden;
feit 2 primair
zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 augustus 2016 in de gemeente [woonplaats verdachte] en/of te [plaats 1] , in de gemeente Krimpenerwaard en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan (het kind van (één van) haar mededader(s), zijnde) [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door wattenstaafjes, althans enig voorwerp, tot tegen/aan/door de/het trommelvlie(s)(zen) van de/het o(or(en) van genoemde [slachtoffer] te duwen/drukken;
feit 2 subsidiair
zij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 augustus 2016 in de gemeente [woonplaats verdachte] en/of te [plaats 1] , in de gemeente Krimpenerwaard en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (het kind van (één van) haar mededader(s), zijnde) [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , telkens zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, wattenstaafjes, althans enig voorwerp, tot tegen/aan/door de/het trommelvlie(s)(zen) van de/het o(or(en) van genoemde [slachtoffer] heeft geduwd/gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 meer subsidiair
zij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 augustus 2016 in de gemeente [woonplaats verdachte] en/of te [plaats 1] , in de gemeente Krimpenerwaard en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
telkens (het kind van (één van) haar mededader(s), zijnde) [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , heeft mishandeld door wattenstaafjes, althans enig voorwerp, tot tegen/aan/door de/het trommelvlie(s)(zen) van de/het o(or(en) van genoemde [slachtoffer] te duwen/drukken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
feit 3
zij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 augustus 2016 in de gemeente [woonplaats verdachte] en/of te [plaats 1] , in de gemeente Krimpenerwaard en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
telkens (het kind van (één van) haar mededader(s), zijnde) [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer] te slaan en/of stompen.

Voetnoten

1.Hierna ook: (medeverdachte) [medeverdachte 1] .
2.Hierna ook: (medeverdachte) [medeverdachte 2] .
3.Hierna ook: (slachtoffer) [slachtoffer] .
4.Hierna: FPKM.
5.Hierna: Sr.
6.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, onderzoeknummer LB1R017077 (Hyena), gesloten d.d. 19 december 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 609.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [naam jeugdbeschermer] d.d. 2 juni 2017, op pagina 20-25.
8.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 11 juni 2017, op pagina’s 37-40.
9.Het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , op pagina 42-44.
10.Het proces-verbaal van studioverhoor van [slachtoffer] d.d. 13 juni 2016, op pagina 298-321.
11.Het forensisch-medisch onderzoek inzake [slachtoffer] ( [geboortedatum slachtoffer] ) opgemaakt door J.M. Bosman, forensisch kinderarts, d.d. 18 augustus 2016, op pagina 242-249. Dit rapport maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
12.Het verslag inzake ‘beoordeling letsels zoals vastgesteld door FPKM op 10 augustus 2010’ opgemaakt door drs. J. van Gastel, forensisch arts KNMG d.d. 6 december 2017, pagina 297-292. Dit rapport maakt geen deel uit van het proces-verbaal van politie genoemd in voetnoot 1.
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige Onbekend (837481) d.d. 25 oktober 2017, op pagina 227-229.
14.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 23 november 2017, op pagina 237-240.
15.Het proces-verbaal van verhoor getuige [broer medeverdachte 1] d.d. 17 juni 2017, op pagina 205-208.
16.Foto op pagina 208.
17.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juni 2017, op pagina 34.
18.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juni 2017, op pagina 35-36.
19.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 17 oktober 2017, op pagina 377-283.
20.HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:893.
21.HR 10 april 2012,