ECLI:NL:RBLIM:2020:1828

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van eisers inzake ontheffingen op grond van de Wet natuurbescherming voor windturbinepark

Op 5 maart 2020 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende een beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar tegen ontheffingen verleend op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor de oprichting van een windturbinepark in de omgeving van hun woning. Eisers, die op ongeveer 1900 meter van het geplande windturbinepark wonen, stelden dat de ontheffingen een negatieve ruimtelijke uitstraling op hun woon- en leefomgeving zouden hebben, met name voor de bescherming van de blauwe kiekendief, een zeldzame vogelsoort. De rechtbank oordeelde echter dat het gebruik van de verleende ontheffingen geen zodanige invloed op de woon- en leefomgeving van eisers heeft dat zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank baseerde haar oordeel op de afstand tot het windturbinepark en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een subjectief gevoel van betrokkenheid niet voldoende is voor het aannemen van belanghebbendheid. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en wees op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/22

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], te [woonplaats], eisers,

en

het college van Gedeputeerde Staten van Limburg, verweerder,

(gemachtigden: J. Jansen, T. Beijers en J. Boeren).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
N.V. Waterleidingmaatschappij Limburg, te Maastricht, en Burgerwindpark Ospeldijk B.V., te Nederweert,
(gemachtigde: mr. ing. A.P.J. Timmermans).

Procesverloop

Bij besluiten van 2 augustus 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan de derde-partijen op grond van artikel 3.3 en artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming (Wnb) ontheffingen verleend.
Bij besluit van 20 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar dat eisers tegen de primaire besluiten hebben gemaakt, niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partijen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Eisers hebben een aanvullend beroepschrift ingediend.
Bij besluiten van 26 november 2019 heeft verweerder de primaire besluiten gewijzigd.
Eisers hebben aanvullende beroepsgronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2020, waar eisers zijn verschenen en waar verweerder en de derde-partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De derde-partijen willen in het gebied Ospeldijk West een windturbinepark oprichten dat bestaat uit vier windturbines. Eisers wonen in de omgeving van het windturbinepark. De voor het windturbinepark verleende omgevingsvergunningen, waartegen eisers ook zijn opgekomen, zijn onherroepelijk na uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:628). Nu gaat het om de voor het windturbinepark verleende ontheffingen op grond van de Wnb.
2. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder bij het bestreden besluit de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat eisers geen belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eisers hebben aangevoerd dat zij op zich geen bezwaar hebben tegen het windturbinepark, mits wordt voorkomen dat hierdoor schade voor vogels ontstaat. In het bijzonder komen eisers op voor de blauwe kiekendief omdat dit een speciale, zeldzame en beschermde vogelsoort is. In het aanvullend beroepschrift is ook aandacht gevraagd voor de gevolgen van het windturbinepark voor de kolgans en de toendrarietgans. Bij de behandeling van het beroep ter zitting hebben eisers verklaard dat zij op 200 meter afstand van de Grote Peel wonen. Als de blauwe kiekendief uit de Grote Peel zou verdwijnen dan kan eiser zijn hobby, het fotograferen van de blauwe kiekendief, niet langer in zijn directe omgeving uitoefenen en kunnen zij deze vogelsoort niet meer in hun directe woonomgeving (weilanden nabij de woning) waarnemen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, voor zover hier van belang, moet degene aan wie het recht is toegekend beroep op een bestuursrechter in te stellen tegen een besluit, eerst bezwaar maken tegen dat besluit. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat alleen een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter.
5.1.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij het besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3986, 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3107 en 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1631).
5.2.
Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit mogelijk maakt, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Als correctie op dit uitgangspunt heeft de Afdeling het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ geformuleerd, dat het volgende inhoudt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen van de activiteit wel zijn vast te stellen, maar voor de woon- of leefomgeving of bedrijfssituatie van betrokkene zo gering zijn dat niet kan worden aangenomen dat deze een persoonlijk belang bij het besluit heeft. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
5.3.
De kring van belanghebbenden kan verschillen afhankelijk van de aard van het besluit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is voor de beoordeling van de vraag of degene die bezwaar maakt tegen een ontheffing op grond van de Wnb, belanghebbende is, de ruimtelijke uitstraling van het project dat mede door de ontheffing mogelijk wordt gemaakt - in dit geval een windturbinepark - niet van belang. Bepalend is of de handeling waarvoor de Wnb-ontheffing is verleend ruimtelijke uitstraling heeft op de woon- en leefomgeving van de betrokkene. In dit geval is de handeling waarvoor de ontheffing is verleend het doden van een aantal vogelsoorten (waaronder overigens niet de blauwe kiekendief) en vleermuizen door de voorziene windturbines. Een ontheffing die op grond van de Wnb is verleend, ziet immers niet op de bescherming van gebieden, maar op de bescherming van soorten. Een Wnb-ontheffing heeft dan ook een daartoe beperkte ruimtelijke uitstraling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616). De Afdeling heeft in genoemde zaak geoordeeld dat het belang van omwonenden die op een afstand van 380 meter (tot 45 windturbines met een maximale tiphoogte van 210,5 meter) wonen niet rechtstreeks door de ontheffing wordt getroffen. In die uitspraak heeft de Afdeling verder nog overwogen dat de enkele omstandigheid dat soorten die aanvaringsslachtoffer kunnen worden van de voorziene windturbines, in de omgeving van omwonenden voorkomen, omdat zij daar vliegen of foerageren, onvoldoende is voor het oordeel dat het gebruikmaken van de ontheffing enige ruimtelijke uitstraling op hen zal hebben en daarmee invloed zal hebben op hun woon- en leefomgeving.
6. In het onderhavige geval wonen eisers op een afstand van ongeveer 1900 meter van de dichtstbijzijnde windturbine van het windturbinepark. Gelet op hiervoor genoemde jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat het gebruik maken van de verleende ontheffingen geen ruimtelijke uitstraling (met gevolgen van enige betekenis) en daarmee geen zodanige invloed op de woon- en leefomgeving van eisers heeft dat zij als belanghebbende aangemerkt kunnen worden. Voor zover eisers zich inzetten voor behoud van de vogelstand in het algemeen en de blauwe kiekendief in het bijzonder moet dit aangemerkt worden als een subjectief gevoel van betrokkenheid en kan dit niet leiden tot het aannemen van belanghebbendheid. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat eisers als individueel persoon niet voor algemene belangen kunnen opkomen. De omstandigheid dat eiser vreest dat hij zijn hobby, het fotograferen van met name de blauwe kiekendief, niet langer in zijn directe woon- en leefomgeving kan blijven beoefenen, als het windturbinepark in gebruik wordt genomen, is geen rechtstreeks bij de verleende ontheffingen betrokken belang dat hem dermate onderscheidt van andere vogelliefhebbers dat hij op grond daarvan als belanghebbende aangemerkt kan worden (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8937 en 11 juli 2018, ECLI:NL:2018:2314). Dat geldt ook voor de wens van eisers om de blauwe kiekendief te kunnen waarnemen in hun directe woonomgeving.
7. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit de bezwaren van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het daartegen gerichte beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 maart 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.