ECLI:NL:RVS:2019:628

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
201806884/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.D. van Heijningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor windturbines in Ospeldijk

Op 27 februari 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [appellant] beroep had ingesteld tegen twee omgevingsvergunningen die waren verleend aan Burgerwindpark Ospeldijk B.V. en Waterleiding Maatschappij Limburg N.V. voor de oprichting van windturbines in de gebieden Ospeldijk Oost en Ospeldijk West. De vergunningen waren verleend op 16 juli 2018 en betroffen de bouw van twee windturbines met bijbehorende voorzieningen. De besluiten waren gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt volgens de Wet ruimtelijke ordening.

[appellant], wonend in de nabijheid van het windpark, stelde dat de vergunningen zouden leiden tot verstoring van het leefgebied van de blauwe kiekendief. De Afdeling oordeelde dat [appellant] geen belanghebbende was voor de vergunning in Ospeldijk Oost, omdat zijn woning zich op een afstand van ongeveer 2500 meter van de dichtstbijzijnde windturbine bevond, wat te ver was om directe gevolgen te ondervinden. Voor de vergunning in Ospeldijk West werd vastgesteld dat [appellant] wel belanghebbende was, aangezien zijn woning op ongeveer 1900 meter afstand lag.

De Afdeling concludeerde dat het beroep voor het gedeelte dat betrekking had op Ospeldijk Oost niet-ontvankelijk was, terwijl het beroep voor Ospeldijk West ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukte de criteria voor belanghebbendheid in zaken rondom windturbines, waarbij de afstand tot de turbines en de feitelijke gevolgen voor de omgeving centraal stonden. De proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

201806884/1/R1.
Datum uitspraak: 27 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Ospeldijk, gemeente Nederweert,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Nederweert,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2018 heeft het college aan Burgerwindpark Ospeldijk B.V. (hierna: Burgerwindpark) een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, c en i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) verleend voor twee windturbines met bijbehorende voorzieningen in het gebied Ospeldijk Oost.
Bij besluit van 16 juli 2018 heeft het college aan Waterleiding Maatschappij Limburg N.V. (hierna: WML) een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, c en i, van de Wabo verleend voor twee windturbines met bijbehorende voorzieningen in het gebied Ospeldijk West.
De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.
Tegen beide omgevingsvergunningen heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben Burgerwindpark en WML een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2019, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord Burgerwindpark, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en WML, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. ing. A.P.J. Timmermans.
Overwegingen
Inleiding
1.    De bestreden besluiten maken in afwijking van het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" de oprichting van een windpark met bijbehorende voorzieningen ten oosten van Nederweert, parallel aan de Venloseweg, mogelijk. In de huidige situatie zijn de gronden voornamelijk agrarisch in gebruik. Het windpark bestaat uit een lijnopstelling van vier windturbines, met een onderlinge afstand van ongeveer 670 m. De totale lijnopstelling bedraagt ongeveer 2 km. De windturbines hebben een maximale ashoogte van 140 m en een maximale rotordiameter van 145 m, zodat zij samen een vermogen van ongeveer 16 WM hebben. De initiatiefnemers, Burgerwindpark en WML, exploiteren elk twee windturbines.
[appellant] woont in de omgeving van het windpark en verzet zich tegen de verlening van beide omgevingsvergunningen, omdat het plan naar zijn oordeel tot verstoring van het leefgebied van de blauwe kiekendief zal leiden.
2.    Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Ontvankelijkheid
3.    Burgerwindpark stelt dat [appellant] geen belanghebbende is bij de aan haar verleende omgevingsvergunning, omdat de afstand tot de windturbines in het gebied Ospeldijk Oost te groot is.
3.1.    Ingevolge artikel 8:1, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen de bestreden besluiten. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Voor de beantwoording van de vraag of [appellant] belanghebbende is, is bepalend of hij feitelijke gevolgen van enige betekenis kan ondervinden van de voorziene windturbines.
Voor windparken op land hanteert de Afdeling als uitgangspunt dat gevolgen van enige betekenis aanwezig kunnen worden geacht binnen een afstand van tien keer de tiphoogte van de voor appellanten dichtstbijzijnde windturbine, gemeten vanaf de voet van de windturbine. In veel gevallen bestaat ook buiten deze afstand zicht op het windpark, vooral als het windpark in open landschap ligt. De Afdeling gaat er echter van uit dat de gevolgen van het zicht op het windpark voor het woon- en leefklimaat op een afstand van meer dan tien keer de tiphoogte in beginsel te beperkt zijn om nog te kunnen spreken van gevolgen van enige betekenis. Daarnaast gaat de Afdeling ervan uit dat op een afstand van meer dan tien keer de tiphoogte in beginsel geen andere gevolgen van enige betekenis van het windpark zijn te verwachten, zoals geluid- of slagschaduwhinder van enige betekenis.
3.2.    Beide omgevingsvergunningen maken windturbines met een tiphoogte van maximaal 210 m mogelijk. Dit betekent dat de Afdeling er vanuit gaat dat op een afstand van meer dan 2100 m geen gevolgen van enige betekenis van de windturbines zullen worden ondervonden. De woning van [appellant] bevindt zich op een afstand van ongeveer 1900 m van de dichtstbijzijnde windturbine in het gebied Ospeldijk West. Gelet hierop is hij belanghebbende voor zover het beroep is ingesteld tegen het bestreden besluit van 16 juli 2018 voor windturbines in het gebied Ospeldijk West.
De afstand van de dichtstbijzijnde windturbine in het gebied Ospeldijk Oost tot aan de woning van [appellant] bedraagt ongeveer 2500 m. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] op een te grote afstand van de voorziene windturbines in het gebied Ospeldijk Oost woont om rechtstreeks feitelijke gevolgen te kunnen ondervinden. [appellant] stelt dat de blauwe kiekendief deel uitmaakt van zijn woon- en leefomgeving en dat de voorziene windturbines een negatief effect zullen hebben op deze zeldzame vogels. De Afdeling ziet hierin echter geen aanleiding om bij de beoordeling van de belanghebbendheid van het uitgangspunt van tien keer de tiphoogte af te wijken. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] een rechtstreeks bij dit bestreden besluit betrokken belang heeft. Dit betekent dat het beroep voor zover dat is ingesteld tegen het bestreden besluit van 16 juli 2018 voor windturbines in het gebied Ospeldijk Oost niet-ontvankelijk is.
Het beroep
4.    De Afdeling stelt vast dat [appellant] in zijn beroepschrift heeft volstaan met het verwijzen naar de inhoud van zijn zienswijze. Ter zitting heeft hij toegelicht dat de weerlegging van zijn zienswijze in het bestreden besluit onvoldoende is. Uit de thematische beantwoording van de zienswijzen blijkt dat de raad is ingegaan op de in de diverse zienswijzen voorkomende punten waaronder die van [appellant]. De omstandigheid dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft en dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is ingesteld tegen het bestreden besluit van 16 juli 2018 voor windturbines in het gebied Ospeldijk Oost;
II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Van Heijningen    w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2019
91-909.