Overwegingen
1. Eisers wonen aan [adres] op ongeveer 270 meter afstand van de schietboom waar zij zicht op hebben en ten aanzien waarvan zij schietgeluiden horen.
2. Bij besluit van 19 december 2011 heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor een schietboom met kogelvanger op de projectlocatie. Onder andere eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit op het bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning van 5 juni 2012. Daarbij heeft verweerder het besluit van
19 december 2011 gehandhaafd.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 februari 2013 (ECLI:NL:RBOBR:2013:BZ1870) heeft verweerder op 14 mei 2013 een herstelbesluit genomen. Bij uitspraak van 19 februari 2014 (ECLI:NL:RBOBR:2014:748) heeft de rechtbank Oost-Brabant - kort samengevat - de beroepen gegrond verklaard, alsmede de besluiten van 5 juni 2012 en 14 mei 2013 vernietigd. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen: “Naar het oordeel van de rechtbank geeft de Handreiking(toevoeging: de Handreiking Limburgs Traditioneel Schieten; verder de Handreiking)een reproduceerbaar, verifieerbaar en toetsbaar kader om vast te stellen of het gebruik van de schietboom (geluid)hinder veroorzaakt op de woningen van eisers of op het stiltegebied. De Handreiking is gebaseerd op een aantal onderzoeken en is bedoeld om gemeenten een eenduidig beoordelingskader te bieden ten behoeve van vergunningverlening ingevolge de Wet milieubeheer. Dat betekent dat indien niet aan de toetsingswaarde in de Handreiking wordt voldaan sprake is van hinder. Verder is de rechtbank van oordeel dat zodanige twijfel bestaat over de omgevingstypologie dat een meting conform de in de Handreiking genoemde methode dient te geschieden met betrekking tot de directe omgeving van de woningen van eisers. De rechtbank is verder van oordeel dat het stiltegebied kan worden getypeerd als landelijk gebied en dat het daaraan verbonden geluidniveau van toepassing is. Voor een verdergaande bescherming van het stiltegebied ziet de rechtbank geen aanleiding.” Verder heeft de rechtbank overwogen: “Naar het oordeel van de rechtbank dient voor wat betreft de achterzijde van de woningen aan [het gedeelte van de straat waar eisers wonen] te worden uitgegaan van de toetsingswaarden voor een nieuwe situatie in omgevingstype 1. Voor wat betreft de overige woningen is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ligging daarvan van omgevingstype 2 kan worden uitgegaan.” Tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant is geen hoger beroep ingesteld. Vervolgens heeft vergunninghoudster de aan het besluit van 19 december 2011 ten grondslag liggende aanvraag ingetrokken en op 22 september 2014 een nieuwe aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor de schietboom met kogelvanger. Verweerder heeft op 23 januari 2015 de gevraagde omgevingsvergunning verleend en op 24 juli 2015 het daartegen gerichte bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 november 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:6090) heeft de rechtbank Oost-Brabant het beroep van eisers tegen het besluit op bezwaar van 24 juli 2015 gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 24 juli 2015 vernietigd en het besluit van 23 januari 2015 herroepen. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat het geluidrapport dat bij de aanvraag is overgelegd niet aan de verleende omgevingsvergunning ten grondslag had mogen worden gelegd. Tegen deze uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant is evenmin hoger beroep ingesteld. 3. Voor het opnieuw beslissen op de aanvraag van 22 september 2014 heeft verweerder aan Witteveen+Bos opdracht gegeven voor een akoestisch onderzoek. Op 28 juli 2017 heeft de deskundige een rapport uitgebracht over de geluidimmissie ten gevolge van de activiteiten van vergunninghoudster. Op basis van dat geluidrapport heeft verweerder bij het primaire besluit aan vergunninghoudster op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), onder voorschriften de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor het oprichten en gebruiken van de schietboom met kogelvanger. Van de omgevingsvergunning maken deel uit het aanvraagformulier met begeleidend schijven van vergunninghoudster, luchtfoto’s, tekeningen, certificaat staalkabels, constructieberekening, aanvullende constructieberekening en de akoestische immissiemetingen van Witteveen+Bos van 28 juli 2017.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder zich in reactie op het bezwaar op het standpunt gesteld dat op goede gronden bij beoordelingspunt 11 (niet de woning van eisers) de meteocorrectie is opgeteld, omdat op dat beoordelingspunt niet voldaan kon worden aan het geldende meteoraam en met de correctie de gedeeltelijke tegenwind is gecorrigeerd. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de kruitdosering waarvan in het akoestisch rapport is uitgegaan is vastgelegd in een vergunningvoorschrift en dat dit voorschrift goed handhaafbaar is, zoals de rechtbank Oost-Brabant ook al heeft geoordeeld. Verweerder heeft voorts ten aanzien van het type buks en het gewicht van de gebruikte kogel gesteld dat het niet nodig is dit in een vergunningvoorschrift vast te leggen omdat er altijd met dezelfde buks en met dezelfde kogels wordt geschoten zoals betrokken in de meting door Witteveen+Bos. In aanvulling op het primaire besluit, en als onderdeel van het bestreden besluit, heeft verweerder een nadere specificatie van de gehanteerde materialen (buks, kogels, omkasting en kogelvanger) toegevoegd aan het geluidrapport van 28 juli 2017. De bezwaargronden van eisers over geluidproductie in de avond heeft verweerder niet relevant geacht omdat de verleende omgevingsvergunning slechts toelaat dat tot 19.00 uur mag worden geschoten. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat metingen met tien schoten niet representatief zijn, heeft verweerder gesteld dat dit niet onderbouwd is en dat het niet in het nadeel van eisers is om uit te gaan van de hoogst gemeten waarde van de metingen in plaats van een gemiddelde waarde. Tot slot heeft verweerder gesteld dat verdere optimalisering van het dempingsmateriaal niet aan de orde is nu er geen sprake is van overschrijding van de geluidnormen.
5. In artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
In artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, voor zover hier van belang, is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
In artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1°, van de Wabo, voor zover hier van belang, is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan: met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
6. Op het betreffende perceel rust op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied 2009” de bestemming “Agrarisch met waarden” en de dubbelbestemmingen “Waarde-archeologie”, “Waarde-landschapselement” en “Waterstaat-Erosie”. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat ingevolge artikel 6.2.1 van de planregels op gronden met de bestemming “Agrarisch met waarden” niet mag worden gebouwd. Op grond van artikel 6.4.3 van de planregels kan verweerder in afwijking van het bouwverbod een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het oprichten van een schietboom, al dan niet met kogelvanger mits:
- de schietboom past binnen het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld ter plaatse;
- de schietboom en/of de activiteiten, die gepaard gaan met het gebruik van de schietboom, geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
- de schietboom en/of de activiteiten die gepaard gaan met het gebruik van de schietboom, niet leiden tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap;
- de activiteiten die gepaard gaan met het gebruik van de schietboom, niet leiden tot onevenredige verkeersoverlast en parkeeroverlast;
- andere waarden en belangen niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad,
met dien verstande dat de hoogte van de schietboom ten hoogste 20 meter mag bedragen.
7. Verweerder heeft toepassing gegeven aan de zogeheten binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1°, van de Wabo in samenhang met artikel 6.4.3 van de planregels.
Uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef, van de Wabo volgt dat de gevraagde omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij geldt dat verweerder bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent dat verweerder, indien de activiteit niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is, de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Behandeling van de beroepsgronden
8. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat hun bezwaar reeds gegrond had moeten worden verklaard omdat pas in de beslissing op bezwaar de geluidbepalende objecten zijn gespecificeerd, overweegt de rechtbank als volgt. Bij de verlening van de gevraagde omgevingsvergunning heeft verweerder zich gebaseerd op het geluidrapport van 28 juli 2017 van Witteveen+Bos (hierna: het geluidrapport). Dat geluidrapport maakt deel uit van de verleende omgevingsvergunning en daarin is naar aanleiding van uitgevoerde metingen geconcludeerd dat de geluidimmissie ten gevolge van de aangevraagde activiteiten van vergunninghoudster binnen de richtwaarden van de Handreiking blijft. Bij het bestreden besluit is alsnog een nadere specificatie van de bij de metingen van Witteveen+Bos gehanteerde materialen (buks, kogels, omkasting en kogelvanger) toegevoegd aan het geluidrapport van 28 juli 2017. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank enkel beter inzichtelijk gemaakt welke materialen bij de metingen zijn gebruikt en is aan de onderbouwing van de omgevingsvergunning niets toegevoegd of afgedaan.
Voor zover eisers hebben aangevoerd dat onvoldoende op alle bezwaargronden is ingegaan, is de rechtbank van oordeel dat van verweerder niet kan worden verwacht op alle details in te gaan. Niet is gesteld of gebleken dat verweerder niet alle bezwaargronden te samen heeft beoordeeld en heeft kunnen beoordelen in het kader van de vraag of het geluidrapport aan het primaire besluit ten grondslag kon worden gelegd en of met de vergunningverlening onder voorschriften geen hinder of belemmeringen worden veroorzaakt voor omliggende bedrijven of woningen. Deze beroepsgronden slagen niet.
9. Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor beantwoording van de vraag of is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van de binnenplanse afwijking zoals geformuleerd in artikel 6.4.3 van de planregels. Gelet op de beroepsgronden gaat het concreet om de voorwaarde dat de schietboom en/of de activiteiten, die gepaard gaan met het gebruik van de schietboom, geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen. Verweerder heeft zijn standpunt dat is voldaan aan deze voorwaarde gebaseerd op het geluidrapport van 28 juli 2017. In beroep hebben eisers uitgebreid gemotiveerd aangevoerd dat het geluidrapport niet aan de besluitvorming ten grondslag had mogen worden gelegd en dat met de voorschriften bij de vergunningverlening onvoldoende is gewaarborgd dat de activiteiten die gepaard gaan met het gebruik van de schietboom, geen hinder of belemmeringen veroorzaken. Op de verschillende daarbij aangevoerde argumenten wordt in het navolgende ingegaan.
10. Uit de Handreiking volgt dat de aan te houden toetsingswaarde van de geluidimmissie op de woning van eisers (gebiedstype 1, nieuwe situatie) voor de dagperiode 70 dB(A) bedraagt. Dat is tussen partijen niet in geschil en behoeft ook niet te worden neergelegd in een vergunningvoorschrift. In het geluidrapport van 28 juli 2017 is ook deze toetsingsnorm aangehouden.
11. Verweerder heeft in de vergunningvoorschriften vastgelegd dat er enkel activiteiten mogen plaatsvinden in de periode tussen 1 april en 31
(lees: 30)september en tussen 07.00 uur en 19.00 uur. Daarmee heeft verweerder aangesloten bij de in het Activiteitenbesluit milieubeheer gedefinieerde uren van de “dagperiode”. Eisers hebben ter zitting hun beroepsgrond dat in plaats daarvan aangesloten had moeten worden op de tijdstippen van de zonsondergang ingetrokken. Door de beperking tot de dagperiode ziet de rechtbank ook de beroepsgrond over de andere meteorologische feiten in de avond of nacht niet slagen.
12. Eisers hebben beroepsgronden aangevoerd die zien op de bij het geluidonderzoek in aanmerking genomen materialen en het al dan niet voorschrijven van de bij het geluidonderzoek gebruikte materialen in de vergunningvoorschriften. De metingen in het kader van het geluidonderzoek zijn uitgevoerd met een gemodificeerde buks, kogels, schietboom en kogelvanger zoals die feitelijk door vergunninghoudster worden gebruikt. Daarbij is geconcludeerd dat gebruik van dit materiaal niet leidt tot overschrijding van de toetsingsnorm, mits vergunninghoudster zich ook houdt aan de andere vergunningvoorschriften die zien op duur en frequentie van de activiteiten. Het geluidrapport maakt deel uit van de verleende omgevingsvergunning en daarmee zijn ook impliciet de modaliteiten voor het gebruik van de vergunde schietboom en kogelvanger bepaald. Anders dan eisers hebben aangevoerd, is het dan niet nodig om ook vergunningvoorschriften op te nemen over de snelheid, de massa en het gewicht, de vorm, het materiaal, de hoek en de weerstand van de kogel, de mondingssnelheid bij de voorgeschreven kruitdosering of de specificatie van het polycarbonaat in de kogelvanger dan wel de bevestiging daarvan. Het voorschrijven van het type kruit en de dosering ervan (zoals in vergunningvoorschrift 6 is opgenomen) volstaat om te waarborgen dat, in overeenstemming met de wijze waarop het geluidonderzoek heeft plaatsgevonden, met de schietactiviteiten van vergunninghoudster niet de geldende toetsingsnorm uit de Handreiking wordt overschreden. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat door de formulering van vergunningvoorschrift 6 niet kan worden uitgesloten dat andere typen buksen met een hogere dosering en hoger geluidniveau worden gebruikt, volgt de rechtbank hen dan ook niet.
Volgens eisers schiet vergunningvoorschrift 7 te kort in die zin dat gebruik van andere typen buksen door schutters die geen lid zijn van de schutterij van vergunninghoudster expliciet is toegestaan. Vergunningvoorschrift 7 luidt dat gebruiksvoorschriften geldend zijn voor een ieder die gebruik maakt van de schietinrichting. De rechtbank stelt vast dat hiermee de gebruiksvoorschriften van de verleende omgevingsvergunning bij alle activiteiten van vergunninghoudster op de projectlocatie gelden voor een ieder, dus ook voor het gebruik door (leden van) andere schietverenigingen. Het is aan vergunninghoudster om er voor te waken dat bij gebruik door derden aan de vergunningvoorschriften wordt voldaan.
De beroepsgronden, die zien op de bij het geluidonderzoek in aanmerking genomen materialen en het gebruik daarvan bij de activiteiten van vergunninghoudster, slagen derhalve niet.
13. Eisers hebben verder gronden aangevoerd gericht tegen de wijze waarop de geluidmetingen hebben plaatsgevonden. In het onderzoek dat heeft geleid tot het geluidrapport van 28 juli 2017 is sprake van een reeks van tien schoten waarvan de hoogste waarde van de immissiemetingen in aanmerking is genomen voor de beoordeling of de activiteiten van vergunninghoudster hinder veroorzaken. Uitgangspunt daarbij is dat geen sprake is van onaanvaardbare hinder indien de geluidbelasting onder de toetsingsnorm van de Handreiking blijft. Eerst na de zitting, maar op verzoek van de rechtbank, heeft verweerder inzage in de meetgegevens verstrekt. Hiermee kan de rechtbank vaststellen dat de maximale immissie van het schieten met de nieuwe (gemodificeerde) buks waarvoor vergunning is verleend, bij de woning van eisers 63,99 dB(A) bedraagt. Ook bij de andere meetpunten blijft de gevonden waarde (verder) onder de geldende toetsingsnorm van 70 dB(A). Verweerder heeft in navolging van het geluidrapport de hoogst gevonden waarden (worst case benadering) genomen bij de beoordeling of met de activiteiten van vergunninghoudster de toetsingsnormen worden overschreden.
Eisers hebben aangevoerd dat metingen met tien schoten tussen 14.10u en 14.50u niet representatief zijn, omdat niet gemeten is in overeenstemming met de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999 (Handleiding) en omdat tien schoten niet representatief zijn voor de vergunde tijd van drie uren tussen 07.00u en 19.00u. Volgens de Handleiding moet er tussen twee immissiemetingen vier uur tussenruimte zijn, zodat van een andere meteorologische situatie kan worden gesproken.
De rechtbank constateert dat verweerders deskundige zich bij het verrichten van de metingen niet heeft gehouden aan de Handleiding voor zover er tussen twee metingen niet de voorgeschreven vier uur tussenruimte is aangehouden. Het hieraan moeten voldoen zou er volgens de rechtbank in hebben geresulteerd dat, omdat vergunninghoudster op grond van vergunningvoorschrift 3 (meestal) slechts gedurende drie uren haar activiteiten mag verrichten, tussen twee metingen telkens één of meer dagen zijn gelegen, en dat het onderzoek zich mogelijk over meerdere weken zou hebben uitgestrekt. De in het geluidrapport van 28 juli 2017 in aanmerking genomen meetresultaten die de werkelijke situatie weergeven onder representatieve omstandigheden, geven grond voor de conclusie dat, gegeven de onderschrijding, ook meerdere metingen onder andere meteocondities niet tot overschrijding van de geldende toetsingsnorm zouden hebben geleid. Eisers hebben niet nader onderbouwd met bijvoorbeeld een deskundig tegenrapport dat geluidversterkende weersomstandigheden eventueel leiden tot dusdanige hogere waarden dat daarmee de toetsingsnorm van 70 dB(A) wordt overschreden. Daarbij weegt ook dat bij het geluidonderzoek is gemeten met een positieve temperatuurgradiënt waarbij de niveaus hoger kunnen uitvallen. Dat het meten van de geluidbelasting van tien schoten, met een worst case benadering, niet representatief zou zijn voor de geluidbelasting door de activiteiten van vergunninghoudster hebben eisers weliswaar gesteld maar niet onderbouwd. De enkele verhouding tussen tien schoten en de duur van de vergunde drie uren die een activiteit mag duren is daarvoor onvoldoende.
Voor zover eisers hebben betoogd dat de demping van hoger frequent inslaggeluid met het gebruikte isolatiemateriaal zonder voldoende succes zou zijn, wijst de rechtbank erop dat volgens de metingen de toetsingsnorm niet wordt overschreden, zodat verdergaande demping niet als noodzakelijk is te beschouwen als voorwaarde voor vergunningverlening.
De beroepsgronden die zien op de wijze waarop het geluidonderzoek heeft plaatsgevonden slagen niet.
14. De rechtbank is van oordeel dat, ook los van elke discussie over toepassing van een meteocorrectie (niet ten aanzien van de metingen bij de woning van eisers) of een gevelcorrectie, verweerder met het geluidrapport van 28 juli 2017 voldoende grondslag heeft gegeven voor de conclusie dat met de vergunde activiteiten de geldende toetsingsnorm niet wordt overschreden. Dat brengt de rechtbank tot de conclusie dat het geluidrapport aan de verleende omgevingsvergunning ten grondslag mocht worden gelegd. Eisers hebben de rechtbank er niet kunnen overtuigen dat dit rapport niet inhoudelijk concludent is. Dat, zoals eisers hebben betoogd, kritiek op de vorige rapporten in de procedures bij de rechtbank Oost-Brabant wel slaagde, betekent volgens de rechtbank nog niet dat het aandragen van veel punten van kritiek al tot de conclusie moet leiden dat het geluidrapport niet deugt en dat de geluidnormen worden overschreden.
De hierop gerichte beroepsgronden slagen niet.
15. Eisers hebben in beroep nog betoogd dat er door het inslaggeluid naast het eigenlijke schot in feite sprake is van twee schoten en dat het vergunde aantal schoten daaraan moet worden aangepast. De rechtbank overweegt dat met het vergunde aantal van 120 schoten per uur wordt aangesloten bij de normering uit de Handreiking. Dat de inslag van het schot in de schietboom direct na het lossen van het schot volgens eisers eveneens hoorbaar is, is eigen aan het gebruik van een schietboom. Dit maakt niet dat in feite sprake is van meer schoten per uur dan de Handreiking voorstaat.
Een toeslag voor tonaal/impulsachtig karakter is volgens de rechtbank slechts aan de orde bij een langtijdgemiddeld deelbeoordelingsmoment en niet, zoals hier bij een Lknal.
Deze beroepsgronden slagen dan ook niet.
Consequenties voor vliegverkeer en descente
16. Ten aanzien van de beroepsgrond over eventuele consequenties van het schieten (zonder affuit) voor vliegtuigen stelt de rechtbank vast, zoals ook ter zitting aangegeven, dat die pas is ingediend bij schrijven van 11 juni 2019 en derhalve niet binnen de termijn die de rechtbank daarvoor heeft gesteld (zie gedingstuk A50). Het pas op dat moment aanvoeren van een beroepsgrond met een dergelijke strekking vindt de rechtbank, mede in het licht van de reeds lang lopende procedure(s), in strijd met de goede procesorde. De rechtbank gaat daaraan derhalve voorbij.
Hier merkt de rechtbank nog op dat verweerder om een descente van de rechtbank heeft gevraagd. De rechtbank acht dit niet nodig in het licht van hetgeen zij hiervoor ten aanzien van de beroepsgronden heeft overwogen.
17. Uit het voorgaande volgt dat, anders dan eisers hebben aangevoerd, met de verleende omgevingsvergunning voldoende is gewaarborgd dat de activiteiten die gepaard gaan met het gebruik van de schietboom, geen hinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen. Verweerder is volgens de rechtbank in redelijkheid tot het besteden besluit kunnen komen.
18. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.