2.1De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende vaststaande feiten.
a. [eiser] was sinds 1999 in dienst van Vixia B.V. (zie nr. 1 dagvaarding) met een Wet Sociale Werkvoorziening-indicatie. Bij brief van 14 juli 2017 (productie 4 conclusie van antwoord) is zijn dienstbetrekking onverwijld opgezegd (ontslag op staande voet) omdat hij, na een laatste waarschuwing te hebben gehad, wederom zonder opgave van redenen afwezig was op zijn werk.
b. Op 26 juli 2017 wendt [eiser] zich telefonisch tot [gedaagde] in haar hoedanigheid van advocate met het verzoek om zijn belangen te behartigen in het geschil met Vixia (nr. 3 dagvaarding en 2.14 conclusie van antwoord). [gedaagde] neemt dat verzoek aan. Er vindt tussen deze twee partijen tot en met het einde van de opdracht geen communicatie plaats waarbij beiden zich in dezelfde ruimte bevinden (geen “onder vier ogen gesprekken”). [gedaagde] maakt geen schriftelijke opdrachtbevestiging op.
c. Tussen [gedaagde] en Vixia (in elk geval bij monde van [naam] ) vindt vervolgens de nodige communicatie plaats en Vixia stelt een vaststellingsovereenkomst op (productie 6 conclusie van antwoord) en stuurt deze per e-mail van 18 augustus 2017 naar [gedaagde] met de mededeling dat deze overeenkomst aanstaande vrijdag (noot rechtbank: 25 augustus 2017) ten kantore van Vixia kan worden ondertekend. In het e-mailbericht van Vixia wordt verder aan [gedaagde] gevraagd om te laten weten op welk tijdstip de ondertekening op 26 (geen schrijffout van de rechtbank) augustus kan plaatsvinden.
d. De vaststellingsovereenkomst vermeldt als partijen het Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Vixia, vertegenwoordigd door de heer [naam directeur] , directeur a.i. Vixia B.V. en [eiser] . Die overeenkomst houdt onder meer in dat er tussen partijen verschil van inzicht is ontstaan over de wijze waarop uitvoering moet worden gegeven aan de opgedragen werkzaamheden. Verder vermeldt die overeenkomst dat de bestaande arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden zal worden beëindigd met ingang van 1 januari 2018, dat rekening is gehouden met de rechtens geldende opzegtermijn en dat [eiser] afziet van het ontvangen van de transitievergoeding. Hij zal verder vanaf 1 augustus 2017 tot einde dienstverband het wettelijk minimumloon van € 1.565,40 bruto per maand en de bijbehorende emolumenten blijven ontvangen.
e. Bij e-mailbericht van 21 augustus 2017 stuurt [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst naar [eiser] (productie 7 conclusie van antwoord). Zij deelt mee:
“
Bijgaand ontvangt u de correspondentie welke ik van mevrouw [naam] heb ontvangen. Ik verzoek u de beëindigingsovereenkomst(noot rechtbank: de hiervoor in sub c en d genoemde vaststellingsovereenkomst
) te lezen en mij te berichten of u zich hierin kunt vinden.” Bij e-mailbericht van 23 augustus 2017 (productie 8 conclusie van antwoord) laat [gedaagde] aan [eiser] weten om per ommegaande te reageren op haar e-mailbericht van 21 augustus 2017.
f. Bij e-mailbericht van 25 augustus 2017 7:59 laat Vixia bij monde van [naam] [gedaagde] weten nog geen reactie te hebben gehad. [naam] schrijft verder dat zij de principeafspraak die op 25 augustus 2017 op haar kantoor zou worden getekend, uiterlijk aanstaande maandag wil afhandelen (productie 10 conclusie van antwoord).
g. Het e-mailbericht van 25 augustus 2017 10:52 van [gedaagde] aan [naam] (productie 11 conclusie van antwoord) luidt als volgt:
“
De reden dat er nog niet gereageerd kon worden, is omdat de heer [eiser] nog niet naar mij had gereageerd. Inmiddels heeft de heer [eiser] mij van nieuwe informatie voorzien. Het betreft informatie over zijn afwezigheid op de dag welke voor u de druppel was om hem op staande voet te ontslaan. Hij berichtte mij dat deze afwezigheid van te voren was aangegeven omdat hij die dag een afspraak had voor een behandeling aan zijn rug. Hij heeft hiervoor bewijs aan mij overhandigd. Zulks betekent dat de rechtsgrond voor het ontslag op staande voet is komen te vervallen en met succes in rechte aangevochten zal worden. Ook de rechtsgrond om geen transitievergoeding aan mijn cliënt uit te keren, komt hiermee te vervallen. Omdat u aangegeven heeft niet te willen onderhandelen over een transitievergoeding, blijft enkel de weg naar de rechter open.
Mocht u van mening veranderen en mijn cliënt alsnog een vorm van vergoeding willen geven, kan een procedure voorkomen worden. (…)”.
h. Het e-mailbericht van 25 augustus 2017 12:13 van [naam] aan [gedaagde] (productie 12 conclusie van antwoord) luidt als volgt:
“
Ik wil (…) graag nuanceren. De heer [eiser] had ‘s morgens vroeg een afspraak bij de Arbodienst (8.10 uur) ivm eerdere afwezigheid waar bevestigd werd dat hij aangepast kon werken. Met hem is toen direct afgesproken dat hij naar huis zou gaan om zich om te kleden en het werk zou hervatten tot 12.30 om vervolgens op tijd (14.30) bij zijn afspraak in het ziekenhuis te kunnen zijn. Wij waren dus op de hoogte van zijn afspraak, hebben hem daar ook alle ruimte voor geboden. Ondanks deze afspraak heeft is de heer [eiser] daarna niet op het werk verschenen, nog heeft hij nader bericht of reden van afwezigheid doorgegeven. Dit was ‘de bekende druppel’. Wellicht wilt u op grond hiervan onderstaande nog heroverwegen. (…)”.
[gedaagde] stuurt dit bericht die dag bij e-mail van 13:22 (productie 13 conclusie van antwoord) door aan [eiser] .
i. De vaststellingovereenkomst wordt niet getekend. Er is niet binnen twee maanden na de dag van het ontslag op staande voet een verzoek tot vernietiging van het ontslag of een verzoek tot een billijke vergoeding ingediend op de voet van art. 7:681 en 686a lid 4 aanhef en onder a BW. Er is evenmin binnen drie maanden na het gegeven ontslag op 17 juli 2017 of binnen drie maanden na het door [gedaagde] gestelde akkoord over de omzetting van het ontslag op staande voet in een ontslag met wederzijds goedvinden een verzoek ex art. 7:686a lid 4 aanhef en onder sub b BW ingediend.
j. Het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Vixia (hierna het Bestuur) heeft bij besluit van 29 september 2017 ingetrokken de WSW-indicatie van [eiser] . [eiser] heeft beroep ingesteld tegen dat besluit. De afdeling Bestuursrecht van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 5 september 2018 (productie 6 bij dagvaarding) vernietigd het besluit van het Bestuur tot intrekking van de WSW-indicatie van [eiser] . Volgens de rechtbank had het Bestuur bij het nemen van dit intrekkingsbesluit onvoldoende onderzocht of [eiser] een verwijt kan worden gemaakt van de dringende reden die aan het ontslag ten grondslag heeft gelegen. Het Bestuur is verder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het Bestuur heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Op dat beroep is nog niet beslist. Het Bestuur heeft nog geen nieuw besluit genomen.