Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[eiser in reconventie sub 1] ,
[naam bv] BEHEER B.V.,
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 26 juni 2019 een vonnis gewezen in een geschil tussen Hulsbosch Bouwbedrijf N.V. en [eisers in reconventie] c.s. Hulsbosch, een aannemingsbedrijf, had een aannemingsovereenkomst gesloten met een maatschap waartoe [eisers in reconventie] behoren, voor de bouw van een mestkelder. Hulsbosch vorderde betaling van € 73.331,- voor verricht werk, terwijl de maatschap betwistte dat zij tot betaling gehouden was, omdat de mestkelder niet deugdelijk zou zijn. Hulsbosch had eerder conservatoir beslag gelegd op onroerend goed van [eiser in reconventie sub 1] en vorderde dat dit beslag opgeheven zou worden, omdat de vordering waarvoor het beslag was gelegd, niet zou bestaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een geschil is over de vraag of het beslag moet worden opgeheven. Hulsbosch heeft ook een vordering ingesteld in België, die nog loopt. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol van 31 juli 2019 voor akte uitlating van beide partijen over de vraag of cassatie is ingesteld tegen een eerder arrest van het hof ’s-Hertogenbosch en of de Belgische vordering als eis in de hoofdzaak moet worden beschouwd. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot dat moment.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een belangenafweging bij de beoordeling van de vordering tot beslagopheffing, waarbij ook de status van de Belgische procedure van belang is. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over deze vragen.