5.1Voor de toekenning van een geldelijke compensatie ziet verweerder geen enkele grond. De ernstige en onoplosbare impasse in de arbeidsrelatie die is veroorzaakt door de houding en het gedrag van eiser en het ontslag dat daar een gevolg van is, is aan eiser te wijten. Het verzoek om toekenning van een uitkering op grond van de in het ontslagbesluit opgenomen WW-garantie is terecht afgewezen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Ingevolge artikel 8:8, eerste lid van de AGM kan een ambtenaar die vast is aangesteld eervol worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van hoofdstuk 8 van de AGM genoemd.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie uitspraak van 22 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:137 en 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1681) kan een ontslaggrond als die van artikel 8:8 van de AGM worden toegepast als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd. Dit impliceert dat ten tijde van het nemen van het ontslagbesluit duidelijk moet zijn dat herplaatsing elders binnen de organisatie niet mogelijk is of dat van verdere inspanningen daartoe geen resultaat te verwachten is. 9. Uit de in het dossier aanwezige stukken is gebleken dat tussen eiser en zijn leidinggevende reeds langere tijd sprake was van een moeizame relatie en/of samenwerking, en dat eisers gedrag reeds ruime tijd werd gekenmerkt door te laat komen, overtreden van huis-, gedrags- en aanwezigheidsregels, het overtreden van de regels met betrekking tot ziekmelden, controlevoorschriften bij ziekte, alsook de regels voor aanvragen van verlof . Voor het standpunt van verweerder dat eiser op basis hiervan in 2008 reeds is overgeplaatst van de afdeling Financiën naar de afdeling Publieke Dienstverlening vindt de rechtbank in de gedingstukken echter geen onderbouwing. Bovendien blijkt uit de gedingstukken ook niet dat er in de jaren na de overplaatsing tot 2013 sprake is geweest van problemen in het functioneren van of de arbeidsverhouding met eiser.
De rechtbank stelt vast dat eiser vanaf oktober 2013 diverse malen door verweerder is aangesproken op zijn functioneren en gedrag, onder meer in het beoordelingsgesprek van
10 januari 2014. Dat dit aanspreken niet tot een verbetering heeft geleid, zoals verweerder stelt, volgt de rechtbank niet. Op basis van de gedingstukken kan niet gesteld worden dat eiser zich daarna nog steeds onvoldoende aan gemaakte afspraken hield. De rechtbank betrekt hierbij onder meer dat aan eiser bij besluit van 19 januari 2015 een diensttijdtoelage is toegekend met ingang van 1 januari 2015 vanwege onder meer eisers functioneren.
Dat eiser bovendien met zijn gedrag overplaatsing zou willen afdwingen, is de rechtbank evenmin gebleken, nu eiser bij het gesprek van 24 maart 2016 slechts gevraagd heeft om een overplaatsing omdat hij van mening was dat de verstoorde verhouding tussen hem en zijn leidinggevende niet meer te herstellen was. Dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding tussen eiser en zijn (andere) collega’s en/of tussen eiser en de manager Publieke Dienstverlening is de rechtbank echter niet gebleken. Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank dan ook te vroeg tot de conclusie gekomen dat geen heil meer gezien werd in verdere samenwerking. Niet is gebleken dat herplaatsing elders binnen de organisatie van verweerder niet mogelijk is of dat van (verdere) inspanningen daartoe geen resultaat te verwachten is. Verweerder heeft daarnaar in het geheel geen onderzoek gedaan terwijl dit wel op zijn weg had gelegen.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van het ontslagbesluit geen sprake was van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van verweerder kon worden verlangd. Verweerder was dan ook niet bevoegd eiser ontslag te verlenen met toepassing van artikel
8:8 van het AGM. Het beroep van eiser slaagt. Nu het beroep van eiser gegrond is behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het ontslagbesluit van
8 december 2016 en het besluit van 21 maart 2017 ten aanzien van afwijzing WW-garantie te herroepen.
11. Omdat het beroep gegrond verklaard wordt, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van 512,- en een wegingsfactor 1).