ECLI:NL:RBLIM:2019:1022

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3923
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag en afwijzing WW-garantie in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. De eiser, die sinds 1995 in dienst was bij de gemeente, kreeg op 8 december 2016 eervol ontslag op grond van artikel 8:8 van de Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Maastricht (AGM). Dit ontslag volgde op een periode van conflictueuze arbeidsverhoudingen, waarbij eiser zijn leidinggevende beschuldigde van pestgedrag en discriminatie. De rechtbank oordeelde dat het ontslag niet gerechtvaardigd was, omdat er ten tijde van het ontslagbesluit geen sprake was van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat voortzetting van het dienstverband niet van de gemeente kon worden verlangd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het ontslagbesluit en de afwijzing van de WW-garantie te herroepen. De rechtbank stelde vast dat verweerder onvoldoende had onderzocht of herplaatsing van eiser binnen de organisatie mogelijk was, en dat er geen bewijs was dat de arbeidsrelatie onherstelbaar verstoord was. De rechtbank veroordeelde de gemeente tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB/ROE 17/3923

Uitspraak van de meervoudige kamer van 5 februari 2019 in de zaak tussen

[Naam 1], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. B. Damen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: mr. G.P.F. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 januari 2017 eervol ontslag verleend op grond van artikel 8:8 van de Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Maastricht (hierna: AGM).
Bij besluit van 21 maart 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toekenning van een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW)-garantie afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2017, verzonden 9 november 2017, (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en L. Houben, manager Publieke Dienstverlening.

Overwegingen

1. Eiser was vanaf 1 september 1995 in dienst bij verweerder, laatstelijk, met ingang van 1 augustus 2010, in de functie van medewerker Frontoffice B Gemeenteloket Publiekszaken, salarisschaal 7, voor 22 uur per week.
1.1
In de periode van 9 oktober 2013 tot en met 20 september 2016 is een logboek inzake eisers functioneren bijgehouden waaruit blijkt dat eisers gedrag en zijn functioneren is besproken.
1.2
Op 10 maart 2016 heeft een planningsgesprek plaatsgevonden tussen eiser, zijn leidinggevende [naam 2] (hierna: leidinggevende) en personeelsadviseur [naam 3] (hierna: personeelsadviseur). Hierbij zijn de teamresultaten 2015 en ervaringen van de leidinggevende besproken. Er is inzichtelijk gemaakt welke resultaten eiser heeft behaald ten opzichte van de andere teamleden en de conclusie is dat afspraken ter verbetering gemaakt moeten worden. Eiser had graag vooraf de uitwerking ontvangen en is het niet eens met de aanpak en inhoud van het gesprek. Eiser heeft verder onder meer gezegd dat hij door zijn leidinggevende wordt gepest, dat hij door haar buitengesloten wordt en dat hij zich gediscrimineerd voelt. Eiser kan niet met zijn leidinggevende samenwerken. Voorts noemt eiser de leidinggevende een narcist en bestempelt werken voor haar als een marteling.
1.3
In reactie op het planningsgesprek van 10 maart 2016 heeft verweerder eiser bij brief van 14 maart 2016 een waarschuwing gegeven. Uitspraken als “narcist” en “werken voor mij is een marteling” worden niet geaccepteerd. Niet alleen is dit taalgebruik onfatsoenlijk, het is ook volstrekt ongepast binnen de gezagsverhouding tussen leidinggevende en medewerker. Eiser wordt met deze brief gewaarschuwd dat dergelijk taalgebruik niet wordt geaccepteerd en dat een herhaling van dergelijk gedrag voor eiser niet zonder gevolgen zal blijven.
1.4
Tijdens een gesprek op 24 maart 2016 met o.a. de manager Publieke Dienstverlening heeft eiser aangegeven dat de relatie tussen hem en zijn leidinggevende niet meer goed komt. Hij heeft hierbij gevraagd om hem over te plaatsen naar een ander team binnen de Publieke Dienstverlening. Door de manager Publieke Dienstverlening is hierop geantwoord dat dit geen optie is en dat eisers verzoeken om uitbreiding van zijn dienstverband evenmin worden gehonoreerd. Dit wordt niet als een oplossing gezien. De spanning in de arbeidsrelatie tussen eiser en zijn leidinggevende, omdat de leidinggevende eiser aanspreekt op zijn functioneren, is geen reden voor overplaatsing. Gerefereerd wordt aan een eerdere overplaatsing omdat het daar ook niet helemaal lekker liep. Eiser heeft voorts aangegeven van mening te zijn anders te worden behandeld. Door de manager Publieke Dienstverlening is verder uitgesproken dat zij verwacht dat eiser zijn functioneren verbetert. Eiser is het niet eens met de weigering van de gevraagde overplaatsing.
1.5
Eiser heeft zich op 29 maart 2016 ziek gemeld en op 30 maart of 1 april 2016 heeft hij de bedrijfsarts bezocht. Eiser heeft tegenover de bedrijfsarts onder meer verklaard dat hij stress heeft gekregen doordat zijn leidinggevende hem chronisch pest, discrimineert en uitsluit. Volgens de probleemanalyse van de bedrijfsarts reageert eiser bovennormatief geagiteerd wanneer hij over de werkverhouding met zijn direct leidinggevende spreekt. Aan eiser is een time-out gegeven van twee weken. Eiser heeft op 12 april 2016 zijn werkzaamheden hervat.
1.6
Bij brief van 13 april 2016 heeft verweerder eiser geïnformeerd over de rechtspositionele gevolgen die verweerder verbindt aan eisers houding en gedrag in de afgelopen weken. Er is volgens verweerder sprake van een ernstige impasse in de arbeidsrelatie. Eiser heeft aangegeven niet te kunnen samenwerken met zijn leidinggevende en stuurt op korte termijn aan op een vertrek bij zijn huidige team en op de langere termijn op een vertrek bij de gemeente. Er is volgens verweerder sprake van een lange voorgeschiedenis van te laat komen, het overtreden van huis-, gedrags- en aanwezigheidsregels, het zich niet houden aan ziekmeldingsregels en controlevoorschriften bij ziekte en aan de regels voor het aanvragen en opnemen van verlof. Verweerder heeft aangegeven zich te beraden op een definitieve oplossing. Als onderdeel van het beraad heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om zijn aantijgingen jegens zijn leidinggevende schriftelijk met concrete feiten en gebeurtenissen te onderbouwen.
1.7
Bij brief van 29 april 2016 is namens eiser gereageerd op de brief van 13 april 2016. Verzocht is om een mediator te benoemen om rust in de situatie terug te laten keren. Bij brief van 13 mei 2016 heeft verweerder medegedeeld dat eiser op korte termijn het voornemen tot ontslag tegemoet kan zien. Gelet op de opstelling van eiser ziet verweerder niets in mediation.
1.8
Op 26 juni 2016 is toch een mediationtraject opgestart. Dit mediationtraject is met ingang van 8 juli 2016 geëindigd zonder dat er overeenstemming is bereikt over een oplossing voor het voorliggende geschil. Verweerder stemt in met het verzoek van eiser om tegen de achtergrond van de gespannen verhoudingen zijn werkzaamheden niet te hoeven hervatten op 12 juli 2016. Bij besluit van 8 juli 2016 is aan eiser, met ingang van
12 juli 2016, in het belang van de dienst, buitengewoon verlof verleend.
1.9
Bij brief van 20 oktober 2016 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om aan hem met ingang van 1 januari 2017 ontslag te verlenen. Eiser is in de gelegenheid gesteld hiertegen zijn zienswijzen in te dienen. Eiser heeft van deze gelegenheid bij brief van 8 november 2016 gebruik gemaakt.
2. Bij het primaire besluit I heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 januari 2017 eervol ontslag verleend op andere gronden, vanwege een volgens verweerder ernstige en onherstelbare vertrouwensbreuk en impasse in de arbeidsrelatie. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.1
Bij brief van 17 februari 2017 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om het verzoek van eiser om toekenning van een uitkering op grond van de in het ontslagbesluit opgenomen WW-garantie af te wijzen. Eiser is in de gelegenheid gesteld hiertegen zijn zienswijzen in te dienen. Eiser heeft van deze gelegenheid bij brief van
10 maart 2017 gebruik gemaakt. Bij het primaire besluit II heeft verweerder vervolgens eiser geen uitkering op grond van de WW-garantie toegekend.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser gericht tegen de primaire besluiten I en II, in afwijking van het advies van de commissie voor bezwaarschriften van 17 oktober 2017, ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich ten aanzien van het ontslagbesluit op het standpunt dat er sprake is van een ernstige en onherstelbare vertrouwensbreuk. Eiser heeft met zijn extreme gedrag en opstelling in de gesprekken van 10 en 24 maart 2016 een onwerkbare situatie gecreëerd door aan te geven niet met zijn leidinggevende te kunnen samenwerken en een overplaatsing te eisen en door zijn leidinggevende, zonder enige onderbouwing, te beschuldigen van discriminatie en pestgedrag waardoor eiser het dringend noodzakelijke gesprek over zijn functioneren onmogelijk heeft gemaakt. Bovendien heeft eiser zich op 30 maart 2016 zo intimiderend gedragen tegenover de bedrijfsarts dat deze zich genoodzaakt zag het gesprek voortijdig te beëindigen. Voornoemde gedragingen heeft verweerder nadrukkelijk geplaatst tegen de achtergrond van de lange voorgeschiedenis. Eisers gedrag is al sinds jaren problematisch door veelvuldig te laat komen, het overtreden van huis-, gedrags- en aanwezigheidsregels, het overtreden van de regels met betrekking tot ziekmelden, controlevoorschriften bij ziekte, alsook de regels voor aanvragen van verlof en de communicatie met zijn leidinggevende liet zeer te wensen over. Eiser is op deze aspecten veelvuldig aangesproken zonder dat dit tot een structurele verbetering heeft geleid. Met de brief van 14 maart 2016 was eiser een gewaarschuwd mens maar eiser heeft volhard in zijn ontoelaatbare gedrag in het gesprek van 24 maart 2016 en het gesprek met de bedrijfsarts op 30 maart 2016.
Ten aanzien van het besluit op de aanvraag om toekenning van een uitkering op grond van de WW-garantie, stelt verweerder zich op het standpunt dat niet voldaan is aan de voorwaarden voor WW-garantie omdat (1) eiser niet in Nederland woont, (2) eiser heeft aangegeven dat hij ziek is (3) en eiser verwijtbaar werkloos is.
4. Eiser voert in beroep - kort gezegd - aan dat hij zich kan vinden in de overwegingen van de commissie voor bezwaarschriften van 17 oktober 2017. Er is onvoldoende sprake van een dermate ernstige en onherstelbare vertrouwensbreuk dat ontslag als enige maatregel dient te volgen. Over 2015 is eisers dossier blanco. Weliswaar is er een dossier, mogelijk zelfs belastend, maar veel daarvan is volgens eiser gedateerd. Op verweerder rust de plicht te onderzoeken of er geen andere passende functie voor eiser binnen de organisatie aanwezig is. Eiser heeft hier een aantal keren om verzocht. Verweerder heeft hiertoe echter geen enkele inspanning verricht. Eiser stelt zich subsidiair op het standpunt dat de aangeboden ontslagregeling onvoldoende is. Nu verweerder ook een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid, meent eiser dat aan hem naast de aangeboden (minimum)regeling ook een geldelijke compensatie had moeten worden toegekend volgens de formule uit vaste rechtspraak. Verweerders aandeel dient op 60% te worden bepaald, met de daarbij behorende compensatie. Ten aanzien van het besluit met betrekking tot de WW-garantie stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder had kunnen weten dat eiser in België woonde en had de aangeboden regeling hierop moeten aanpassen. Immers, indien eiser in België woont, dan is het UWV in het geheel niet meer bevoegd. Dat ontbreekt in het ontslagbesluit en daarom is deze informatie volgens eiser onrechtmatig opgenomen en is het beroep dat verweerder hierop doet onrechtmatig.
5. Verweerder wijst ten aanzien van eisers beroepsgrond dat geen enkele inspanning is verricht om een andere passende functie voor eiser te vinden op de overplaatsing van eiser in 2008/2010 van de afdeling Financiën naar de afdeling Publieke Dienstverlening. Eisers standpunt dat de problemen zich enkel hebben voorgedaan bij de afdeling Publieke Dienstverlening wordt dan ook niet gevolgd. Gezien het repeterende patroon in het ongepaste gedrag van eiser is terecht geconcludeerd dat een herplaatsing binnen de organisatie niet aan de orde is. Eiser is door verweerder herhaaldelijk aangesproken op zijn functioneren, houding en gedrag, maar tot een substantiële en structurele verbetering heeft dat niet geleid. Een plaatsing van eiser in een functie op een andere afdeling betekent een zeer misplaatste beloning voor eisers onacceptabele gedrag, aldus verweerder. Eiser is volgens verweerder blijven drammen en heeft een negatieve gedragsontwikkeling laten zien om een overplaatsing op die manier af te dwingen. De spreekwoordelijke druppel zijn de aantijgingen van eiser jegens zijn leidinggevende tijdens het planningsgesprek op 10 maart 2016. Verweerder heeft eiser er schriftelijk op gewezen dat een dergelijk taalgebruik niet wordt geaccepteerd en dat een herhaling van zulk gedrag niet zonder gevolgen zal blijven. Eiser heeft geen enkele onderbouwing en/of motivering van zijn beschuldigingen gegeven. Verweerder is van opvatting dat de houding en het gedrag van eiser niet geaccepteerd hoeven te worden. Volgens verweerder sluit de analyse in de psychiatrische rapportage van 31 augustus 2016 aan bij de aanleiding van de impasse in de arbeidsrelatie die heeft geleid tot het ontslag van eiser. Er is sprake van een ernstige impasse in de arbeidsrelatie, veroorzaakt door de houding en het gedrag van eiser, welke in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking. Een voortzetting van het dienstverband kon redelijkerwijs niet worden gevergd, aldus verweerder.
5.1
Voor de toekenning van een geldelijke compensatie ziet verweerder geen enkele grond. De ernstige en onoplosbare impasse in de arbeidsrelatie die is veroorzaakt door de houding en het gedrag van eiser en het ontslag dat daar een gevolg van is, is aan eiser te wijten. Het verzoek om toekenning van een uitkering op grond van de in het ontslagbesluit opgenomen WW-garantie is terecht afgewezen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Ingevolge artikel 8:8, eerste lid van de AGM kan een ambtenaar die vast is aangesteld eervol worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van hoofdstuk 8 van de AGM genoemd.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie uitspraak van 22 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:137 en 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1681) kan een ontslaggrond als die van artikel 8:8 van de AGM worden toegepast als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd. Dit impliceert dat ten tijde van het nemen van het ontslagbesluit duidelijk moet zijn dat herplaatsing elders binnen de organisatie niet mogelijk is of dat van verdere inspanningen daartoe geen resultaat te verwachten is.
9. Uit de in het dossier aanwezige stukken is gebleken dat tussen eiser en zijn leidinggevende reeds langere tijd sprake was van een moeizame relatie en/of samenwerking, en dat eisers gedrag reeds ruime tijd werd gekenmerkt door te laat komen, overtreden van huis-, gedrags- en aanwezigheidsregels, het overtreden van de regels met betrekking tot ziekmelden, controlevoorschriften bij ziekte, alsook de regels voor aanvragen van verlof . Voor het standpunt van verweerder dat eiser op basis hiervan in 2008 reeds is overgeplaatst van de afdeling Financiën naar de afdeling Publieke Dienstverlening vindt de rechtbank in de gedingstukken echter geen onderbouwing. Bovendien blijkt uit de gedingstukken ook niet dat er in de jaren na de overplaatsing tot 2013 sprake is geweest van problemen in het functioneren van of de arbeidsverhouding met eiser.
De rechtbank stelt vast dat eiser vanaf oktober 2013 diverse malen door verweerder is aangesproken op zijn functioneren en gedrag, onder meer in het beoordelingsgesprek van
10 januari 2014. Dat dit aanspreken niet tot een verbetering heeft geleid, zoals verweerder stelt, volgt de rechtbank niet. Op basis van de gedingstukken kan niet gesteld worden dat eiser zich daarna nog steeds onvoldoende aan gemaakte afspraken hield. De rechtbank betrekt hierbij onder meer dat aan eiser bij besluit van 19 januari 2015 een diensttijdtoelage is toegekend met ingang van 1 januari 2015 vanwege onder meer eisers functioneren.
Dat eiser bovendien met zijn gedrag overplaatsing zou willen afdwingen, is de rechtbank evenmin gebleken, nu eiser bij het gesprek van 24 maart 2016 slechts gevraagd heeft om een overplaatsing omdat hij van mening was dat de verstoorde verhouding tussen hem en zijn leidinggevende niet meer te herstellen was. Dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding tussen eiser en zijn (andere) collega’s en/of tussen eiser en de manager Publieke Dienstverlening is de rechtbank echter niet gebleken. Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank dan ook te vroeg tot de conclusie gekomen dat geen heil meer gezien werd in verdere samenwerking. Niet is gebleken dat herplaatsing elders binnen de organisatie van verweerder niet mogelijk is of dat van (verdere) inspanningen daartoe geen resultaat te verwachten is. Verweerder heeft daarnaar in het geheel geen onderzoek gedaan terwijl dit wel op zijn weg had gelegen.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van het ontslagbesluit geen sprake was van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van verweerder kon worden verlangd. Verweerder was dan ook niet bevoegd eiser ontslag te verlenen met toepassing van artikel
8:8 van het AGM. Het beroep van eiser slaagt. Nu het beroep van eiser gegrond is behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het ontslagbesluit van
8 december 2016 en het besluit van 21 maart 2017 ten aanzien van afwijzing WW-garantie te herroepen.
11. Omdat het beroep gegrond verklaard wordt, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.084,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens (voorzitter), mr. J. Schreurs-van de Langemheen en mr. P.H. Broier, leden, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 05 februari 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.