ECLI:NL:RBLIM:2018:9251

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
03/995006-12 OWV
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na verduistering door bestuurder van zorginstelling

Op 2 oktober 2018 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die samen met haar partner als bestuurder van een zorginstelling voor gehandicaptenzorg betrokken was bij verduistering van AWBZ-gelden. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering van de officier van justitie beoordeeld, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 55.977,78. De vordering was oorspronkelijk ingediend voor een bedrag van € 887.513,00, maar werd tijdens de zitting teruggebracht tot € 147.016,69. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de civiele procedure die aan de benadeelde derde was toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar partner verduistering heeft gepleegd en dat het voordeel dat zij heeft genoten, moet worden ontnomen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, waarbij het bedrag is gespecificeerd in verschillende posten, waaronder kosten voor kunstvoorwerpen, tuin, keukenapparatuur en privékosten voor paarden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schattingen van het voordeel realistisch en redelijk zijn, en dat er geen aanleiding is om het te ontnemen voordeel lager vast te stellen dan het geschatte bedrag. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTbANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/995006-12 OWV
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 2 oktober 2018 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [naam verdachte] .
[naam verdachte] wordt bijgestaan door mr. J.M.H. Römkens, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

1.1.
De officier van justitie heeft de vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van [naam verdachte] om te verschijnen op de terechtzittingen van 6, 8 en 10 november 2017. De ontnemingsvordering is gelijk gelopen met de behandeling van de strafzaak (met parketnummer 03/995006-12) die aan de ontnemingsvordering ten grondslag ligt.
De rechtbank heeft op 10 november 2017 het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst en daarbij is afgesproken dat de standpunten van verdediging en officier van justitie over de ontnemingsvordering door middel van conclusiewisseling schriftelijk zouden worden voorbereid. Zowel de verdediging als de officier van justitie hebben een schriftelijke stellingname in het geding gebracht.
1.2.
Zowel de strafzaak als de ontnemingsvordering zijn vervolgens inhoudelijk behandeld op de zittingen van 19, 20, 22, 25, 26, 27 en 28 juni 2018. [naam verdachte] en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting vervolgens gesloten op de zitting van 21 augustus 2018. Op 4 september 2018 heeft de rechtbank vonnis gewezen in de strafzaak. De rechtbank heeft de uitspraak in de ontnemingszaak op 4 september 2018 uitgesteld tot vandaag.

2.De vordering van de officier van justitie

2.1.
De ontnemingsvordering van de officier van justitie zoals deze op de zitting van 6 november 2017 is ingediend, bedroeg € 887.513,00. De officier van justitie heeft de vordering op de zitting teruggebracht tot € 147.016,69. Aan deze vordering ligt een ontnemingsrapportage van 11 maart 2015 met bijlage [1] en een herziene ontnemingsrapportage van 22 juli 2015. [2] De officier van justitie vordert dat [naam verdachte] wordt veroordeeld tot betaling van genoemd bedrag.
2.2.
Volgens de officier van justitie zou [naam verdachte] dit voordeel hebben verkregen: a) door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor [naam verdachte] is veroordeeld, of b) uit de baten van andere strafbare feiten dan de feiten waarvoor [naam verdachte] is veroordeeld. Er zouden voldoende aanwijzingen zijn dat deze andere feiten door [naam verdachte] zijn begaan.
2.3.
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de vordering althans tegen onderdelen daarvan. Zowel de stellingname van het openbaar ministerie als die van de verdediging zullen hierna in de beoordeling worden betrokken.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ontnemingsvordering uit van het strafvonnis van 4 september 2018 en van het dossier dat aan dat vonnis ten grondslag lag [3] . In dat vonnis is [naam verdachte] veroordeeld voor het:
  • in de periode van 1 december 2005 tot en met 5 december 2011 medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
  • in de periode van 1 februari 2005 tot 1 november 2010 medeplegen van verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
  • in de periode van 10 april 2007 tot en met 31 december 2011 medeplegen van verduistering gepleegd door haar die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
3.2.
De rechtbank hecht dit vonnis aan deze uitspraak en zal het als onderdeel van deze uitspraak beschouwen. Dat betekent dat de rechtbank bij gelegenheid niet opnieuw de bewijsmiddelen zal noemen die in dat vonnis zijn opgenomen. De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
3.3.
Het bedrag van € 147.016,69 kan als volgt worden gespecificeerd:
01. Kunstvoorwerpen [T.] [woonplaats] (half) € 11.992,00
02. Aanleg tuin ( [D.] ) [T.] [woonplaats] (half) € 46.872,00
03. Privékosten paarden [T-m] (half) € 43.327,69
04. Keukenapparatuur [naam bedrijf 1] (half) € 20.825,00
05. Woonvergoeding [T.] [woonplaats] (half) € 24.000,00
__________ +
Totaal € 147.016,69 [4]
3.4.
Post 01 (kunstvoorwerpen) is de helft van de waarde van de kunstvoorwerpen van [naam bedrijf 2] die tijdens de doorzoeking in 2012 in het privégedeelte van de woning van [naam verdachte] en [d.J.] ( [T.] 17a in [woonplaats] ) zijn aangetroffen. Deze zelfde kunstvoorwerpen zijn ook onderwerp geweest van een civiele procedure tussen [naam bedrijf 2] en [d.J.] . [5] De verdediging heeft hierop gewezen en heeft betoogd dat het onredelijk is om dit voordeel twee keer te ‘ontnemen’. Het openbaar ministerie heeft aangevoerd dat om vermindering van te ontnemen voordeel kan worden verzocht zodra de uitspraak van het hof onherroepelijk is. De rechtbank ziet aanleiding om ondanks het feit dat het arrest van het hof wellicht nog niet onherroepelijk is, rekening te houden met de in de civiele procedure toegewezen posten. In het stadium waarin die procedure verkeert (een eindarrest van een hof), lijkt het namelijk zeer onwaarschijnlijk dat de daarin opgenomen veroordelingen tot betaling nog ongedaan gemaakt zullen worden. Een ander element dat eraan in de weg kan staan om rekening te houden met de uitkomst van de civiele procedure, is dat deze gevoerd is tussen [d.J.] en [naam bedrijf 2] en [naam verdachte] daarin geen partij was. De rechtbank ziet echter aanleiding om de uitkomst in de civiele procedure toch in aanmerking te nemen bij de beoordeling van dit deel van de vordering. In die procedure is namelijk geen rekening gehouden met het aandeel van [naam verdachte] en is alle schade op dit onderdeel uitsluitend van [d.J.] gevorderd.
3.5.
Uit de stukken van de civiele procedure blijkt dat door de kantonrechter voor kunst van [naam bedrijf 2] een bedrag van € 55.339,99 is toegewezen. [6] Dit bedrag is aanzienlijk hoger dan de waarde van de objecten aangetroffen in de woning in [woonplaats] waarvan in het strafvonnis bewezen is verklaard dat ze door [naam verdachte] (samen met [d.J.] ) verduisterd zijn. Hoewel niet geheel duidelijk is of en in hoeverre de civiele vordering de ontnemingsvordering overlapt, zal de rechtbank aannemen dat dit geheel zo is. Ten eerste is aannemelijk dat een (groot) deel van de civiele vordering betrekking heeft op objecten waarop de ontneming ziet. Ten tweede wordt in ogenschouw genomen dat alle in [T.] [woonplaats] aangetroffen kunst aan [naam bedrijf 2] is teruggegeven. Dit betekent dat dit deel van de vordering afgewezen zal worden.
3.6.
Over de posten 02 en 04 is in het strafvonnis bewezen verklaard dat [naam verdachte] samen met [d.J.] bedragen van respectievelijk € 93.744,- (de tuin) en € 34.456,46 (keukenapparatuur) heeft verduisterd die besteed zijn aan de verfraaiing en inrichting van de door [naam verdachte] en [d.J.] in gebruik genomen woning. De vordering heeft de strekking om dit voordeel te ontnemen, waarbij de helft van dit voordeel is toegerekend aan [d.J.] en de helft aan [naam verdachte] .
3.7.
[naam verdachte] vindt, zo begrijpt de rechtbank, dat het onredelijk is deze kosten volledig te ontnemen, omdat de tuin en keuken in eigendom zijn gebleven bij [naam bedrijf 3] . De rechtbank volgt dit betoog. De rechtbank acht redelijk om het voordeel te schatten op een gebruiksvergoeding per jaar dat het exclusieve gebruik geduurd heeft. Daarbij zal bij wijze van schatting uitgegaan worden van een vergoeding van 10% per jaar. Als in aanmerking te nemen periode acht de rechtbank het redelijk aan te sluiten bij de tenlastegelegde periode eindigend op 31 december 2011.
3.8.
In de vordering wordt voor de aanschafwaarde van keukenapparatuur uitgegaan van een hoger bedrag van € 41.650,00. Omdat de rechtbank niet begrijpt waarom het te ontnemen bedrag afwijkt van het bedrag dat in de strafprocedure is opgevoerd, zal de rechtbank uitgaan van het bewezen verklaarde bedrag van € 34.456,46. Omdat [d.J.] en [naam verdachte] samen in die woning [T.] [woonplaats] hebben gewoond, acht de rechtbank het redelijk om aan te nemen dat zij dat voordeel gezamenlijk genoten hebben. De rechtbank verwerpt het standpunt van de verdediging dat als enig voordeel kan worden ontnomen, dit niet voor de helft maar naar rato van ieders inkomen moet worden bepaald. [naam verdachte] bewoonde de woning samen met [d.J.] , verduisterde samen met hem de gelden van [T-m] benodigd voor de verfraaiing en inrichting van de woning en het is dan ook terecht dat zij voor de helft van dit voordeel wordt aangesproken. De rechtbank zal er dan ook vanuit gaan dat de helft van het bedrag aan [naam verdachte] kan worden toegerekend. Dit betekent dat uitgegaan kan worden van het in post 02 genoemde bedrag van € 46.872,00 en van een bedrag van € 17.228,23 voor post 04.
3.9.
[T.] 17a was geen eigen woning van [naam verdachte] en/of [d.J.] . De rechtbank zal daarom het voordeel schatten aan de hand van de duur dat van de woning met tuin gebruik is gemaakt, zoals hiervoor is overwogen. Uit het strafvonnis blijkt dat de tuinfacturen van [D.] in december 2007 zijn verzonden en die van [naam bedrijf 1] in februari 2008. Daarvan uitgaande (en die maanden niet meetellend) en rekenend tot en met 31 december 2011 zijn dit periodes van 4 jaar en van 3 jaar en 10 maanden (3,8 jaar). Tegen 10% per jaar leidt dit tot gebruiksvergoedingen van € 18.748,80 voor de tuin (post 02) en van € 6.546,73 voor de keukeninventaris (post 04). De rechtbank zal het voordeel op deze bedragen schatten.
3.10.
Over post 03 is in het strafvonnis bewezen verklaard dat [naam verdachte] samen met [d.J.] een bedrag van € 86.655,38 heeft verduisterd, dat besteed is aan de kosten (verzekering, dierenarts en stalling) van privépaarden van [d.J.] en [naam verdachte] . De vordering heeft de strekking om dit voordeel te ontnemen. Daarbij is de helft van het voordeel toegerekend aan [d.J.] en de helft aan [naam verdachte] . Dit acht de rechtbank niet juist. Van de paarden waarvan [d.J.] en [naam verdachte] de kosten hebben laten betalen door [T-m] was alleen [naam] van [naam verdachte] . De rest van de paarden was van [d.J.] of voor de dochter van [d.J.] . Hoewel het aandeel van [naam verdachte] in de verduistering dusdanig is geweest dat zij als medepleger is te beschouwen, is haar voordeel beperkt geweest. De rechtbank acht het redelijk het voordeel van [naam verdachte] te schatten op de kosten van paard [naam] , die [d.J.] en [naam verdachte] [T-m] hebben laten betalen. Dit betreft een bedrag van in totaal € 4.410,00 aan stallingkosten [7] en een bedrag van € 2.272,25 aan dierenartskosten [8] . Gelet op dit oordeel kan het verweer van de raadsman onbesproken blijven. De rechtbank zal het genoten voordeel voor deze post dus schatten op € 6.682,25.
3.11.
Post 05 betreft voordeel dat is genoten door [d.J.] en [naam verdachte] als gevolg van de omstandigheid dat zij vrijwel geen woonkosten betaalden voor de woning [T.] 17a in [woonplaats] . [d.J.] en [naam verdachte] is verduistering van deze gelden niet tenlastegelegd. Daarom zal moeten worden bezien of sprake is van een ander, soortgelijk feit waarvan voldoende aannemelijk is dat het door [naam verdachte] al dan niet samen met [d.J.] is begaan.
3.12.
De woning is op 9 augustus 2007 aangekocht door de [naam bedrijf 3] ( [naam bedrijf 3] ) voor € 880.000,- exclusief overname van roerende zaken ad € 20.000, [9] , met een hypotheek bezwaard en onmiddellijk na aankoop verhuurd aan [T-m] . [10] Voor het pand is in 2010 door [T-m] € 153.000,- aan huur betaald. Het pand had blijkens een taxatie uitgevoerd door de belastingdienst op 1 december 2010 een waarde van € 895.100,00. De huurwaarde van het privégedeelte van de woning bedroeg € 33.000,- op jaarbasis. [11]
3.13.
[naam verdachte] en [d.J.] zijn eind 2007 in [woonplaats] gaan samenwonen. [d.J.] stond met ingang van 30 november 2007 ingeschreven op het adres [T.] 17a [woonplaats] [12] . [naam bedrijf 3] is met [naam verdachte] met ingang van 1 december 2007 overeengekomen dat zij voor het gebruik van de woning maandelijks € 500,- aan huur en € 200,- aan gas, water, licht betaalt. Dit bedrag werd ingehouden op haar salaris. [13] Naast deze vergoeding hebben [d.J.] en [naam verdachte] geen betalingen gedaan voor het gebruik van de woning, ook niet achteraf. In een e-mail van 18 april 2012 doet [d.J.] voorkomen dat hij over de jaren 2008 tot en met 2011 alsnog € 1.000,- per maand voor het gebruik van de woning heeft betaald [14] . De gestelde betaling heeft echter nooit plaatsgevonden.
3.14.
[T-m] heeft voor [T.] 17a aanzienlijke kosten moeten betalen in de vorm van huur aan [naam bedrijf 3] . De woning werd privé bewoond door [d.J.] en [naam verdachte] en [naam verdachte] betaalde slechts een zeer geringe vergoeding hiervoor die niet in verhouding stond tot de daadwerkelijke waarde van het gebruik van de woning. [d.J.] en [naam verdachte] hebben op die manier privékosten ten laste gebracht van [T-m] . Ook wanneer in aanmerking wordt genomen dat de huursom die [T-m] betaalde aan [naam bedrijf 3] te hoog was [15] en er rekening wordt gehouden met de door [naam verdachte] betaalde tegemoetkoming voor de bewoning van het pand in [woonplaats] , kan worden aangenomen dat dat de (reële) huurkosten en kosten van gas water en licht het thans als voordeel gevorderde bedrag in ruime mate overtreffen. Uit het vonnis in de strafzaak blijkt dat [d.J.] en [naam verdachte] het formeel en feitelijk voor het zeggen hadden binnen [T-m] en [naam bedrijf 3] . Ook hier is dus sprake geweest van het gezamenlijk verduisteren van gelden van [T-m] die [naam verdachte] aanvankelijk als manager backoffice en later als directrice onder zich had. Dat [naam verdachte] zelf wel een beperkt bedrag aan huur en gas, water, licht heeft betaald, maakt dit niet anders omdat – zoals hiervoor al overwogen – kan worden aangenomen dat de reële kosten het gevorderde bedrag in ruime mate overtreffen. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het voordeel gevorderd onder post 05 schatten op het door de officier van justitie gevraagde bedrag.
3.15.
De rechtbank zal op grond van het voorgaande het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststellen op:
02. Aanleg tuin ( [D.] ) [T.] [woonplaats] € 18.748,80
03. Privékosten paarden [T-m] € 6.682,25
04. Keukenapparatuur [naam bedrijf 1] € 6.546,73
05. Woonvergoeding [T.] € 24.000,00
__________ +
Totaal
€ 55.977,78
3.16.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het te ontnemen voordeel lager vast te stellen dan dit geschatte bedrag. De gemaakte schattingen acht de rechtbank realistisch en redelijk en het berekende voordeel is ook echt genoten. Vastgesteld kan worden dat dit voordeel niet meer (direct) aanwezig is en vooral is genoten in de vorm van een luxe levensstijl. Dat is echter geen reden om af te zien van ontneming ervan. Ook de overschrijding van de redelijke termijn, die ook in de ontnemingszaak aan de orde is nu in juli 2012 conservatoir beslag is gelegd, geeft geen aanleiding het te ontnemen bedrag lager vast te stellen. Hiervoor heeft reeds compensatie plaatsgevonden bij de oplegging van de straf. Het voordeel zal dan ook worden vastgesteld op het geschatte bedrag.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
  • legt aan [naam verdachte] de verplichting op tot
Deze uitspraak is gegeven door mr. H.H. Dethmers, voorzitter, mr. C. Wapenaar en
mr. C.M. Nollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.A.E. van de Venne, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 oktober 2018.
Buiten staat
Mr. Dethmers is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Ontnemingsrapportage dossiernummer 44992 d.d. 11 maart 2015, pagina 47.
2.Herziene ontnemingsrapportage dossiernummer 44992 d.d. 22 juli 2015, pagina 48.
3.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van Belastingdienst/FIOD/kantoor Eindhoven, dossiernummer 44992, gesloten d.d. 14 oktober 2014, alsmede de aanvullingen d.d. 21 november 2014 en 19 januari 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 8510 (nummering pdf-document).
4.Ontnemingsrapportage d.d. 22 juli 2015, pagina 48.
5.ECLI:NL:GHSHE:2018:3406 voor het eindarrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 augustus 2018, ECLI:NL:GHSHE:2017:1550 voor het tussenarrest van 11 april 2017, bijlage pagina 347 bij de ontnemingsrapportage van 11 maart 2015 voor het eindvonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 29 oktober 2014 en ECLI:NL:RBLIM:2014:9794 of D-734, pagina 7701 voor het tussenvonnis van 9 april 2014.
6.Dit bedrag staat in par. 2.16 van het eindvonnis van de kantonrechter (bevestigd door het hof), maar vrijwel het gehele eindvonnis is aan dit deel van de vordering gewijd.
7.Zie overzicht stallingskosten, [nummer 1] , pagina’s 831 en 832.
8.Dit zijn de facturen van de dierenarts die betrekking hebben op [naam] in het overzicht van de grootboekkaart Dierenarts van [T-m] in D-748 (pagina 8278) en de daaruit gemaakte selectie die betrekking heeft op aan [d.J.] en [naam verdachte] privé toegeschreven paarden in D-749 (pagina 8300).
9.[nummer 2] , pagina 871.
10.[nummer 2] , pagina 871. Zie ook D-127 voor de huuropbrengsten van [naam bedrijf 3] in 2010, pagina 3932.
11.D-215, pagina’s 4505 tot en met 4508.
12.[nummer 2] , pagina 873.
13.D-005, pagina 2640.
14.D-558, pagina 6374.
15.De belastingdienst achtte een factor 2 te hoog: zie verklaring van [de L.] , [nummer 2] , pagina 889. De door [naam bedrijf 3] betaalde huur werd gebruikt om de hypotheek te bekostigen en daar versneld op af te lossen: zie o.a. [nummer 2] , pagina 872.