In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 13 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, Janshen-Hahnraths Exploitatie B.V. (JHE). De werknemer was sinds 1 februari 1997 in dienst bij JHE en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst op 9 mei 2018 onverwijld opgezegd op basis van dringende redenen, omdat de werknemer in strijd met het non-concurrentiebeding en het verbod op nevenwerkzaamheden had gehandeld door een concurrerende onderneming, Smeba Amusement B.V., op te richten en klanten van JHE te benaderen.
De werknemer heeft verzocht om vernietiging van de opzegging, doorbetaling van loon, en schorsing van het non-concurrentiebeding. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging rechtsgeldig was, omdat de werkgever onverwijld had gehandeld na ontdekking van de feiten. De rechter concludeerde dat de werknemer ernstig verwijtbaar had gehandeld door concurrerende activiteiten te ontplooien zonder toestemming van de werkgever. Het verzoek om vernietiging van de opzegging en de vorderingen tot betaling van loon en emolumenten werden afgewezen.
Daarnaast werd het non-concurrentiebeding als rechtsgeldig beschouwd, maar de kantonrechter matigde de duur van het beding tot twee jaar en beperkte het geografische bereik tot Nederland. De verzoeken om een transitievergoeding en een billijke vergoeding werden eveneens afgewezen, omdat het ontslag op staande voet terecht was gegeven. De werknemer werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.