ECLI:NL:RBLIM:2018:7596

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 augustus 2018
Publicatiedatum
10 augustus 2018
Zaaknummer
7039287 CV EXPL 18-4063
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding huurovereenkomst en schadevergoeding na onrechtmatige ontruiming

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, hebben eisers, een stichting en een coöperatie, een kort geding aangespannen tegen Woningstichting Maasvallei en coöperatieve vereniging Thuis in Limburg (TIL). De eisers vorderen nakoming van de huurovereenkomst en een voorschot op schadevergoeding na een onrechtmatige ontruiming van hun huurwoning. De ontruiming vond plaats op 7 januari 2016, na een eerdere ontbinding van de huurovereenkomst door de kantonrechter op 4 november 2015, die was gebaseerd op overlast en het niet nakomen van huurdersverplichtingen door eisers. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft deze ontbinding later vernietigd, maar de woning was inmiddels aan derden verhuurd, waardoor Maasvallei de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden op 24 juli 2018. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is voor de vorderingen van eisers, aangezien zij momenteel in een andere huurwoning verblijven. De vorderingen zijn afgewezen, en eisers zijn veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een spoedeisend belang in kort geding procedures en de gevolgen van eerdere vonnissen voor de huidige rechtspositie van partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7039287 CV EXPL 18-4063
MD
Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 10 augustus 2018
in de zaak van:

1.[eiser sub 1] ,

2. [eiseres sub 2],
beiden wonend aan de [adres 1] ,
[woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde mr. R.W.J.L. Loonen,
tegen:
1. de stichting
Woningstichting maasvallei Maastricht,
statutair gevestigd en kantoor houdend te Maastricht,
gedaagde partij sub 1,
gemachtigde mr. N. Kooistra,
2. de coöperatie
coöperatieve vereniging Thuis in Limburg u.a. “TIL”,
statutair gevestigd en kantoor houdend te Roermond,
gedaagde partij sub 2,
gemachtigde mr. G. Scholten.
Partijen zullen hierna [eiser] c.s. (in mannelijk enkelvoud), Maasvallei en TIL genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding met producties;
- het bericht van de gemachtigde van TIL van 26 juli 2018 en de reactie daarop van de gemachtigde van [eiser] c.s. van 30 juli 2018 waarbij hij de vorderingen in kort geding jegens TIL heeft ingetrokken;
- de akte houdende producties van Maasvallei;
- de aanvullende producties van [eiser] c.s.;
- de mondelinge behandeling op 2 augustus 2018, de bij die gelegenheid door beide gemachtigden overgelegde en voorgedragen pleitnota’s en de ter zitting overgelegde machtiging van de directeur-bestuurder van Maasvallei aan [naam vertegenwoordiger] om Maasvallei in dit geschil te vertegenwoordigen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Maasvallei heeft op grond van een tussen haar en [eiser] c.s. tot stand gekomen huurovereenkomst van 20 juni 2012, een woning gelegen [adres 2] te [plaats 1] (hierna: de woning) aan [eiser] c.s. verhuurd.
2.2.
De huurovereenkomst was tot stand gekomen in het kader van het 'Moeilijk Plaats-baren’ traject (hierna: MP-traject), waarin de gemeenschappelijke gezondheidsdienst Zuid-Limburg (hierna: GGD Zuid-Limburg), hulpverlenende instanties en woningcorporaties samenwerken, teneinde tot een hulpverleningstraject te komen voor (toekomstige) huurders met woonproblematiek.
2.3.
[eiser] c.s. heeft hun medewerking aan het MP-traject toegezegd en met verhuizing ingestemd, nadat Maasvallei hen bericht had dat zij – naar aanleiding van overlast-klachten van omwonenden – voornemens was om een ontbindings- en ontruimingsprocedure aanhangig te maken met betrekking tot de woning die [eiser] c.s. op dat moment van Maasvallei huurde ((welke woning was gelegen aan de [adres 3] te [plaats 1] .
2.4.
Bij dagvaardingsexploot van 4 september 2014 is [eiser] c.s. gedagvaard voor de kantonrechter. Die procedure is bij deze rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 3423943 CV EXPL 14-10023. In deze bodemprocedure heeft Maasvallei ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd. Aan haar vorderingen legde Maasvallei ten grondslag dat [eiser] c.s. tekort is geschoten in de nakoming van zijn huurdersverplichtingen, door in of rondom de woning overlast te veroorzaken en door hun afspraken zoals neergelegd in de samenwerkingsovereenkomst en het hieraan gekoppelde individuele trajectplan niet na te komen. Daarnaast stelde Maasvallei zich op het standpunt dat [eiser] c.s. op grond van de artikelen 6:248 jo. 6:258 BW niet van Maasvallei kon vergen dat zij haar verplichtingen uit de huurovereenkomst nog langer nakwam. [eiser] c.s. is in die procedure verschenen en heeft verweer gevoerd.
2.5.
Bij vonnis van 4 november 2015 is de huurovereenkomst tussen Maasvallei met betrekking tot de door [eiser] c.s. gehuurde woning door de kantonrechter ontbonden. [eiser] c.s. is bij dat vonnis voorts veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis de woning te verlaten en te ontruimen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6.
Maasvallei heeft [eiser] c.s. schriftelijk bericht dat de woning op 7 januari 2016 dient te worden verlaten en ontruimd.
2.7.
Vervolgens heeft [eiser] c.s. een executiegeschil aanhangig gemaakt bij deze rechtbank. Die zaak is hier geregistreerd onder nummer C/03/215421 / KG ZA 15-682. [eiser] c.s. heeft daarin gevorderd om Maasvallei te verbieden het vonnis van 4 november 2015 ten uitvoer te leggen, althans te verbieden dat vonnis ten uitvoer te leggen totdat arrest in de bodemprocedure is gewezen, met veroordeling van Maasvallei in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen bij vonnis van 5 januari 2016 afgewezen.
2.8.
Op 7 januari 2016 is de woning door Maasvallei ontruimd. [eiser] c.s. is vervolgens verhuisd naar een (particuliere) huurwoning in Borgharen.
2.9.
[eiser] c.s. heeft appél ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van
4 november 2015 dat in de bodemprocedure is gewezen.
2.10.
Op enig – niet nader geduid moment – heeft [eiser] c.s. een woning gehuurd van Heemwonen, welke woning is gelegen aan de [adres 4] te [woonplaats] . Bij brief van 14 oktober 2016 heeft Heemwonen de huurovereenkomst met [eiser] c.s. (buitengerechtelijk) wegens dwaling ontbonden. Heemwonen heeft een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt (hier geregistreerd onder zaaknummer 5642957 CV EXPL
17-455) waarin zij primair de vernietiging van de huurovereenkomst met betrekking tot deze woning heeft gevorderd, dan wel een verklaring voor recht dat die huurovereenkomst bij brief van 14 oktober 2016 is vernietigd. Subsidiair heeft Heemwonen ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd. [eiser] c.s. is ook in die procedure verschenen en heeft verweer gevoerd. Op 10 mei 2017 heeft de kantonrechter vonnis gewezen en voor recht verklaard dat bij brief van 15 oktober 2016 de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning [adres 4] te [woonplaats] op grond van dwaling is vernietigd. Tevens is [eiser] c.s. veroordeeld om die woning binnen drie maanden na de betekening van dat vonnis te ontruimen en te verlaten met alle zaken en personen die zich vanwege de huurders daar bevinden, en de woning ter vrije en algehele beschikking van Heemwonen te stellen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.11.
[eiser] c.s. woont na de ontruiming van de bij Heemwonen gehuurde woning in een (particuliere) huurwoning aan de [adres 1] te [woonplaats] .
2.12.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij eindarrest van 12 september 2017 (bij dat gerechtshof geregistreerd onder zaaknummer 200.186.693/01) het vonnis van de kantonrechter van 4 november 2015 vernietigd en de vorderingen van Maasvallei alsnog afgewezen. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In de kern is het gerechtshof
’s-Hertogenbosch van mening dat de tekortkomingen, in onderlinge samenhang verband bezien, géén ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen rechtvaardigt (zie rechtsoverweging 6.10.1. van voormeld eindarrest).
2.13.
TIL exploiteert een website (www.thuisinlimburg.nl) voor woningzoekenden in Limburg en Zuidoost-Brabant. Thans bieden dertien woningcorporaties – waaronder Maasvallei en Heemwonen – hun huurwoningen aan via de website van TIL. Gegevens van [eiser] c.s. staan vermeld in de informatiesystemen van TIL en zijn voor medewerkers van de deelnemende woningcorporaties in te zien. Met een beroep op de (destijds geldende) Wet Bescherming Persoonsgegevens is aan [eiser] c.s. een kopie van die gegevens verstrekt (productie 11 bij dagvaardingsexploot):
“Afslag uit informatiesysteem Thuis in Limburg (16-4-2018)
Notities bij klantkaart 201124770 [ [eiser] c.s.]
09-03-18 SW/WL: Woningzoekende hebben meerdere klachten ingediend omdat ik hen niet correct behandeld zou hebben. Door de meldingen hebben wij onze excuses aangeboden en verder afgesloten.
8/02/2018: woningzoekende heeft verschillende fb berichten geplaatst met vragen over een verhuurdersverklaring, bezichtiging en de wachttijd voordat je een woning kan bezichtigen. Allemaal vrij algemeen. Ben erachter gekomen dat hij ook op een woning van ons heeft gereageerd. [adres 5] in [plaats 2] . Alert zijn met evt. toewijzen!!! zie ook onderstaande teksten. (LK, WAT)
11-12-2017: na overleg met Maasvallei de blokkade wegens overlast verwijderd. HW
HW: Bewoners vertonen extreem klachtgedrag. HEEMwonen heeft bewoners op 25-10-2016 aangezegd de HOK [huurovereenkomst] te vernietigen op basis van dwaling. Personen hebben bij intake niet alle gegevens verstrekt.”
2.14.
[eiser] c.s. is er tot op heden niet (meer) in geslaagd om een huurwoning bij één van de aan TIL deelnemende woningcorporaties te huren.
2.15.
Bij brief van 24 juli 2018 – die aan [eiser] c.s. is betekend bij deurwaardersexploot – is Maasvallei overgegaan tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst op de voet van art. 7:210 lid 1 juncto art. 7:206 lid 1 BW. Daartoe heeft Maasvallei aangevoerd dat, nu de woning met ingang van 24 februari 2016 voor onbepaalde tijd aan derden [ [naam 1] en [naam 2] ] is verhuurd en aan die derden huurbescherming toekomt, het feitelijk onmogelijk is om de woning aan [eiser] c.s. ter beschikking te stellen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] c.s. vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Maasvallei te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de huurovereenkomst na te komen en [eiser] c.s. in het genot van de huurwoning te brengen gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1] en, bij gebleken onmogelijkheid, een gelijkwaardige woning ter beschikking te stellen in Maastricht, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag voor ieder dag dat Maasvallei hiermee in gebreke blijft, met een maximum verbeurte van € 50.000,--;
II. Maasvallei te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.000,-- als voorschot op schadevergoeding;
III. Maasvallei te veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten;
IV. TIL te verbieden om zich na betekening van dit vonnis uit te laten in zin als in de notitie van 8 februari 2018 [bedoeld is de ‘afslag uit informatiesysteem Thuis in Limburg d.d. 16-4-2018, hiervoor onder rechtsoverweging 2.13. weergegeven] op straffe van een dwangsom van € 250,-- per overtreding, te vermeerderen met € 100,-- per dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 10.000,--;
V. TIL te bevelen binnen acht dagen na betekening van dit vonnis de aantekeningen in de informatiesystemen van TIL te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag voor iedere dag dat TIL daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,--;
VI. TIL te veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.2.
Ten aanzien van de vorderingen jegens Maasvallei legt [eiser] c.s. het navolgende ten grondslag. [eiser] c.s. vordert nakoming van de huurovereenkomst, nu hij de woning gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1] onrechtmatig (blijkens het eindarrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 september 2017) heeft moeten ontruimen. Daarnaast maakt hij aanspraak op een voorschot op schadevergoeding (bestaande uit ontruimings-, opslag-, verhuis- en inrichtingskosten). Op de exacte grondslag van dat voorschot op een schadevergoeding wordt hierna bij de beoordeling ingegaan. De grondslagen van de vorderingen die [eiser] c.s. jegens TIL heeft ingesteld vloeien reeds uit de hiervoor weergegeven omschrijving voort.
3.3.
Maasvallei voert verweer. Daarop wordt hierna ingegaan, evenals op de stellingen van partijen.
4. De beoordeling
Vorderingen jegens TIL
4.1.
De vorderingen jegens TIL zijn door [eiser] c.s. voor de mondelinge behandeling van dit kort geding ingetrokken, zodat daarop niet meer behoeft te worden beslist.
Vorderingen jegens Maasvallei
Toetsingskader
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, moet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat [eiser] c.s. het gelijk aan zijn zijde zal krijgen als één van de partijen een bodemprocedure begint, en moet [eiser] c.s. er tevens spoedeisend belang bij hebben dat op het oordeel in de bodemprocedure vooruit wordt gelopen. Daarbij dient de voorzieningenrechter uit te gaan van de feiten met de beperkte onderzoeksmogelijkheden die het kort geding hem biedt, aangezien formele bewijslevering in deze procedure in beginsel niet plaatsvindt. Ten slotte dient ook nog het restitutierisico te worden gewogen.
Spoedeisendheid
4.3.
De kantonrechter is – bezien in het licht van het gemotiveerde verweer van Maasvallei – niet overtuigd geraakt dat [eiser] c.s. thans een spoedeisend belang bij zijn vorderingen in kort geding heeft. Immers, vaststaat dat [eiser] c.s. momenteel zelfstandige woonruimte heeft die kennelijk voor hen betaalbaar is. Weliswaar heeft [eiser] c.s. bepleit dat die woonruimte door schimmelvorming gezondheidsklachten oplevert, maar voorshands is niet aannemelijk geworden dát er schimmelvorming in de thans door hen gehuurde woning aanwezig is in de door [eiser] c.s. gestelde mate en dat de gezondheid van [eiser] c.s. daaronder lijdt. Een rapportage van een deskundige over de staat van de thans door [eiser] c.s. gehuurde woning ontbreekt, nog daargelaten dat niet is gebleken dat [eiser] c.s. op enig moment (schriftelijk!) de betaling van de huurpenningen (deels) heeft opgeschort vanwege die door hem gestelde gebreken. Evenmin is door [eiser] c.s. – indien hij van mening was dat het verminderde huurgenot door die beweerde gebreken voor rekening van de verhuurder zou moeten komen – een vordering tot huurprijsvermindering op de voet van art. 7:207 BW (jegens zijn huidige verhuurder, dus niet Maasvallei) heeft ingesteld. De stelling van [eiser] c.s. dat het wonen in de huidige particuliere huurwoning een ‘noodoplossing’ is, vindt geen steun in de feiten. Immers, op 10 mei 2017 heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat bij brief van 15 oktober 2016 de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning [adres 4] te [woonplaats] op grond van dwaling is vernietigd. Tevens is [eiser] c.s. veroordeeld om die woning binnen drie maanden na de betekening van dat vonnis te ontruimen en te verlaten en ter vrije en algehele beschikking van Heemwonen te stellen. Ofschoon niet is gesteld of gebleken wat de exacte ontruimingsdatum van die woning aan de [adres 4] te [woonplaats] is, kan die datum in ieder geval niet later dan 10 augustus 2017 (drie maanden na 10 mei 2017) zijn geweest. Het onderhavige kort geding is op 11 juli 2018 aanhangig gemaakt, dus – ervan uitgaande dat de ontruiming van de huurwoning van Heemwonen op 10 augustus 2017 heeft plaatsgevonden – bijna één jaar later. Niet kan worden ingezien waarom er op 11 juli 2018 plotsklaps een spoedeisend belang bij [eiser] c.s. is ontstaan dat meebrengt dat een oordeel in een bodemprocedure niet (meer) kan worden afgewacht. In de stellingen van [eiser] c.s. kan dat spoedeisende belang, ondanks de uitvoerige toelichting ter zitting, in ieder geval niet zomaar worden gevonden.
4.4.
Het vorenstaande brengt mee dat de vorderingen van [eiser] c.s. reeds op het ontbreken van een spoedeisend belang stranden. Desalniettemin zal de kantonrechter – geheel ten overvloede – een inhoudelijk voorshands oordeel vellen over de vorderingen van [eiser] c.s. jegens Maasvallei.
Ter beschikking stellen woning [adres 2] te [plaats 1] dan wel gelijkwaardige woning
4.5.
De grondslag voor deze vordering is nakoming van de huurovereenkomst met Maasvallei. De kantonrechter stelt voorop dat het individueel trajectplan Moeilijk-Plaatsbaren van die huurovereenkomst deel uitmaakt (zie rechtsoverweging 2.2.). Over de consequenties daarvan zal hierna nog nader worden ingegaan.
4.6.
Niet in geschil (zie rechtsoverweging 2.15.) is dat Maasvallei de huurovereenkomst met [eiser] c.s. bij brief van 24 juli 2018 buitengerechtelijk op de voet van art. 7:210 lid 1 juncto art. 7:206 lid 1 BW heeft ontbonden.
4.7.
Art. 7:210 BW luidt: "Indien een gebrek dat de verhuurder ingevolge artikel 206 [van boek 7 BW] niet verplicht is te verhelpen, het genot dat de huurder mocht verwachten, geheel onmogelijk maakt, is zowel de huurder als de verhuurder bevoegd de huur op de voet van artikel 267 van Boek 6 te ontbinden."
4.8.
Voor een geslaagd beroep op art. 7:210 BW moet in de eerste plaats sprake zijn van een gebrek. Op grond van de wet(sgeschiedenis) dienen alle genotsbeperkingen die niet aan de huurder toe te rekenen zijn, te worden aangemerkt als een gebrek. In onderhavig geval is als gevolg van de verhuur van de woning door Maasvallei aan derden sprake van een genotsbeperking die niet is toe te schrijven aan [eiser] c.s. Daarmee is sprake van een gebrek als bedoeld in art. 7:204 BW. Dat dit gebrek uiteindelijk zelf is veroorzaakt door Maasvallei, doet daaraan niet af.
4.9.
Op grond van de hoofdregel van art. 7:206 BW is de verhuurder verplicht tot het verhelpen van gebreken in de zin van art. 7:204 lid 2 BW, ongeacht door welke oorzaak zij zijn ontstaan (mits niet aan de huurder toe te rekenen) en ongeacht of de verhuurder voor de door het gebrek veroorzaakte schade aansprakelijk is (Memorie van Toelichting,
Kamerstukken II1997/98, 26089, nr. 3, p. 16). Deze regel lijdt uitzondering indien het verhelpen van het gebrek onmogelijk is of uitgaven vereist die in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van de verhuurder zijn te vergen.
4.10.
In het onderhavige geval moet naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter het verhelpen van het gebrek onmogelijk worden geacht. Het feit dat de woning inmiddels aan derden is verhuurd, alsmede dat deze derden in het feitelijk genot van het gehuurde zijn gesteld, maakt het verhelpen van het gebrek onmogelijk (in gelijke zin: rechtbank Oost-Brabant d.d. 13 januari 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:142). De kantonrechter heeft ter zitting reeds aan partijen laten doorschemeren dat hij er zo tegen aan kijkt. Ter zitting heeft Maasvallei genoegzaam (en aan de hand van productie 3 onderbouwd) toegelicht dat zij er niet in is geslaagd om telefonisch dan wel schriftelijk contact te krijgen met de huidige huurders van de woning ( [naam 1] en [naam 2] ). Daardoor heeft Maasvallei niet met [naam 1] en [naam 2] kunnen praten over een beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden, zodat [eiser] c.s. die woning weer van Maasvallei kan gaan huren. Aldus heeft Maasvallei voldoende inspanningen betracht om hierover met de huidige huurders van de woning in gesprek te treden. Onder deze omstandigheden vermag de kantonrechter voorshands niet inzien hoe Maasvallei de woning alsnog ter beschikking van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] kan stellen. De voorshandse conclusie is derhalve dat Maasvallei terecht kon overgaan tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. Daarbij merkt de kantonrechter nog op dat een vonnis tussen Maasvallei en [eiser] c.s. in beginsel geen gevolgen kan hebben voor de positie van derden (zoals [naam 1] en [naam 2] ) die een huurovereenkomst met een verhuurder (zoals Maasvallei) hebben uit hoofde waarvan zij de woning van een verhuurder huren.
4.11.
Omdat voorshands wordt aangenomen dat Maasvallei de huurovereenkomst op goede grond buitengerechtelijk heeft ontbonden, komt de gevraagde voorziening tot het opnieuw ter beschikking stellen van de woning aan [eiser] c.s. niet voor toewijzing in aanmerking. De vordering wordt afgewezen.
4.12.
De vordering tot toewijzing van een gelijkwaardige woning is voorshands ook niet toewijsbaar. Maasvallei heeft er terecht op gewezen dat de huurovereenkomst slechts recht geeft op het gebruik van het overeengekomen huurobject en niet op het gebruik van een
anderewoning. Zoals de kantonrechter ter zitting ook al bij wijze van voorlopig oordeel met partijen heeft gedeeld, maakt het door [eiser] c.s. aangehaalde vonnis van de rechtbank in Breda van 31 januari 2011 (ECLI:NL:RBBRE:2011:BO2433) dat niet anders. De vordering om een gelijksoortige andere woning toe te wijzen wordt mitsdien afgewezen.
4.13.
Ten slotte weegt de kantonrechter mee dat Maasvallei ter zitting een aanbod heeft gedaan aan [eiser] c.s. om een gelijkwaardige woning aan te bieden, onder de voorwaarde dat dat daaraan ook begeleiding wordt gekoppeld. Dat is naar de voorshandse opvatting van de kantonrechter geen onredelijke eis. Maasvallei heeft er terecht op gewezen dat de oorspronkelijke huurovereenkomst immers ook tot stand was gekomen in het kader van het MP-traject. Weliswaar heeft [eiser sub 1] ter zitting heel duidelijk uitgelegd waarom hij geen vertrouwen heeft in die begeleiding (omdat de kwaliteit van zorgverleners die die begeleiding moet bieden in Zuid-Limburg in zijn ogen ondermaats is), had [eiser sub 1] er toch voor kunnen kiezen om een zorginstelling aan te dragen die ook zijn vertrouwen genoot. Die mogelijkheid heeft [eiser sub 1] , door in te zetten op een reguliere huurovereenkomst zonder enige vorm van begeleiding, evenwel niet gegrepen. Die keuze komt voor zijn risico, temeer nu [eiser sub 1] ter zitting heeft moeten onderkennen dat de psychische klachten waarmee zijn partner [eiseres sub 2] kampt op zijn minst wel enige vorm van (professionele) begeleiding noodzakelijk maken.
Voorschot op schadevergoeding
4.14.
Grondslag van deze vordering is, naar de kantonrechter uit punt 46 e.v. van het dagvaardingsexploot begrijpt, art. 6:74 BW. Daarbij heeft [eiser] c.s. verwezen naar een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 november 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:11265).
4.15.
De kantonrechter stelt voorop dat ingevolge art. 7:210 lid 2 BW de verplichting tot schadevergoeding onaangetast blijft door de (buitengerechtelijke) ontbinding van de huurovereenkomst. Die verrichting tot schadevergoeding bestaat in het onderhavige geval op grond van art. 7:208 BW: een na het aangaan van de overeenkomst ontstaan gebrek dat de verhuurder is toe te rekenen. De schadevergoeding kan ook op onrechtmatige daad worden gebaseerd: de achteraf onrechtmatige tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis, maar die grondslag is niet door [eiser] c.s. aangevoerd ( [eiser sub 1] heeft het alleen maar over een ‘onrechtmatige ontruiming’). Wat hier verder ook van zij, de vraag of [eiser] c.s. deze vordering op de juiste grondslag heeft ingestoken, kan in dit kort geding buiten beschouwing blijven. Daartoe dient het navolgende.
4.16.
Het bedrag dat [eiser] c.s. als voorschot op schadevergoeding vordert, heeft betrekking op verhuis- en opslagkosten als gevolge van de (onrechtmatige) ontruiming door Maasvallei, alsmede op de verhuis- en inrichtingskosten van de ‘toekomstige’ (huur)woning. Ter onderbouwing heeft [eiser] c.s. een schadestaat (productie 18) met een totaalbedrag van
€ 19.792,05 overgelegd, welke schadestaat is voorzien van onderliggende facturen.
4.17.
Het is vaste jurisprudentie dat voor toewijzing van een geldvordering in kort geding het bestaan van de vordering en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk is. De omvang van de onderhavige vordering is evenwel niet in hoge mate aannemelijk (geworden). Ter zitting is bijvoorbeeld gebleken dat bedragen van € 2.151,58 en € 608,-- voor het opslaan van de inboedel van [eiser] c.s. na de ontruiming, door Maasvallei rechtstreeks aan RD4 zijn voldaan (omdat RD4 dreigde de inboedel te vernietigen). Die bedragen zijn dus onterecht vermeld op de schadestaat van [eiser] c.s. Verder heeft Maasvallei er terecht op gewezen dat [eiser] c.s. na de ontruiming van de woning door Maasvallei op 7 januari 2016 nog diverse malen is verhuisd. Het is voorshands aannemelijk dat er géén causaal verband is tussen de ontruiming van de woning op 7 januari 2016 en
alledoor [eiser] c.s. gestelde nadien geleden en nog te lijden schade, nog daargelaten dat daarbij ook nog rekening moet worden gehouden met eigen schuld (als bedoeld in art. 6:101 lid 1 BW) van [eiser] c.s. Of
alledoor [eiser] c.s. opgevoerde kosten na de ontruiming op 7 januari 2016 zonder meer voor rekening van Maasvallei behoren te komen, is dus maar zeer de vraag.
4.18.
Daar komt nog bij dat [eiser] c.s., bezien in het licht van het gemotiveerde verweer van Maasvallei, onvoldoende gemotiveerd heeft toegelicht waarom hij een spoedeisend belang heeft bij betaling van een voorschot op schadevergoeding. Ten slotte bestaat er wel degelijk een aanzienlijk restitutierisico, nu [eiser sub 1] werkloos is en [eiseres sub 2] – blijkens haar psychische problematiek – niet in staat om betaalde arbeid te verrichten. Ook aan deze twee voorwaarden voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is derhalve niet voldaan.
4.19.
De slotsom is dat voorshands geen aanleiding wordt gezien om aan [eiser] c.s. een voorschot op een schadevergoeding ten laste van Maasvallei toe te kennen. Ook deze vordering wordt mitsdien afgewezen.
Proceskosten
4.20.
[eiser] c.s. dient als de geheel in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kosten aan de zijde van Maasvallei worden tot op heden begroot op € 600,-- aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] jegens Maasvallei af;
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in de proceskosten aan de zijde van Maasvallei gerezen en tot op heden begroot op € 600,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.