5.5De kantonrechter behoeft nadere inlichtingen van de partijen en zal daarom een comparitie van partijen gelasten. Het komt de kantonrechter echter nuttig voor om aan de hand van de hierboven (rov 5.2 - 5.4) genoemde uitgangspunten en op basis van de tot nu gestelde feiten, een voorlopig oordeel te geven over de verschillende onderdelen van de vordering in de volgorde van het petitum.
Ad A: (€ 3.000,00)
[eiser] stelt dat hij, als gevolg van de lekkage in het gehuurde op 27 september 2008 en de “naschokken” ervan op 2 oktober 2008, alsmede als gevolg van de lekkage op 12/13 november 2009, schade heeft geleden aan zijn eigendommen, welke schade hij begroot op € 3.000,00. Voor het vestigen van aansprakelijkheid voor de gevolgen van deze lekkages is vereist dat [gedaagde] toerekenbaar tekortschoot in de nakoming van een verplichting. Het enkele feit dat zich lekkages hebben voorgedaan in het gehuurde is ontoereikend om aansprakelijkheid van [gedaagde] aan te nemen. Indien de oorzaak van de lekkage het gevolg is van een daad van een derde (zoals door [gedaagde] wordt gesteld) of het gevolg is van een uitzonderlijke en niet voorzienbare gebeurtenis, is [gedaagde] niet aansprakelijk. [eiser], op wie de stelplicht rust, is daarover te summier. [eiser] kan niet volstaan met stukken uit een andere procedure in het geding brengen met de mededeling de inhoud hiervan als herhaald en ingelast te beschouwen. De partij die zulke stellingen en feiten wil inroepen, dient dit op een zodanige wijze te doen dat voor de rechter duidelijk is wat hem als grondslag voor de vordering ter beoordeling wordt voorgelegd, en voor de wederpartij waarop hij zijn verweer dient af te stemmen (NJ 1999, 342).
In de brief van de gemachtigde van [eiser] van 3 oktober 2008 wordt gesteld dat de lekkage op 27 september 2008 veroorzaakt is door de bovenburen. Dit houdt een erkenning in van de juistheid van het verweer van [gedaagde]. Hetgeen [eiser] hierover bij repliek aanvoert (sub 31) is ontoereikend. De enkele stelling dat [gedaagde] een keukenblok en douche heeft laten plaatsen op een bovenverdieping is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ontoereikend om de oorzaak van de schade aan [gedaagde] toe te rekenen, zeker nu [eiser] zelf stelt dat de lekkage veroorzaakt is door de bovenburen. Nu hieromtrent onvoldoende is gesteld door [eiser], is de vordering voor zover het de schade ontstaan door dit voorval op 27 september 2008 betreft, bij deze stand van zaken ongegrond.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van het als productie 24 bij dagvaarding overgelegde “proces-verbaal van constatering” d.d. 13 november 2009 met de daarbij gevoegde foto’s. De hierop getoonde wateroverlast lijkt eerder het gevolg te zijn van een eenmalige ernstige lekkage dan van een lekkage als gevolg van achterstallig onderhoud. Beide partijen dienen hierover meer duidelijkheid te verschaffen en de verklaring van[de heer C.] (productie 2 bij conclusie van antwoord) hierbij te betrekken.
Kortom, het ligt op de weg van [eiser] om nader te stellen en bij betwisting te bewijzen, dat de oorzaak van de lekkages aan [gedaagde] toe te rekenen is. In dat kader moet worden beoordeeld of aan de omstandigheid dat de laatste lekkage zich voordeed ná de afgesproken datum van ontruiming (1 november 2009) betekenis toekomt. Voorts ligt het op de weg van [eiser] om de door hem gestelde omvang van de schade, voor zover betwist, aannemelijk te maken. [eiser] heeft zijn schade gespecificeerd in productie N. Welke schade tijdens welke lekkage geleden is blijkt niet uit de lijst en waarop de gestelde bedragen zijn gebaseerd blijkt evenmin. Verder vermeldt de lijst een bedrag van € 2.900,00 dat kennelijk verband houdt met een lening van Sozawe voor een nieuwe inboedel. Het krijgen van een lening bewijst nog geen schade. Hierover wenst de kantonrechter nader geïnformeerd te worden.
Ad B (€ 41,78)
Dit bedrag wordt als onvoldoende gemotiveerd weersproken toegewezen.
Ad C (€ 831,94)
Blijkens de overgelegde productie Q heeft [eiser] over de periode van 17 november 2009 tot en met 31 december 2009 € 630,36 betaald aan huur en administratiekosten. Het méér gevorderde is daarmee onvoldoende onderbouwd. De schade zou eruit bestaan dat [eiser] in voormelde periode geen gebruik van zijn nieuwe woning aan [adres 2] heeft kunnen maken omdat hij nog geen geld van Sozawe voor de inrichting had ontvangen en daardoor van deze woning nog geen gebruik had kunnen maken.
Als [gedaagde] niet aansprakelijk is voor de beschadiging van de inboedel van [eiser] ten gevolge van de lekkage op 12/13 november 2009, dan is de omstandigheid dat [eiser] gedurende de vermelde periode geen gebruik van de woning aan [adres 2] kon maken, niet aan [gedaagde] toe te rekenen. De onmogelijkheid van gebruik van de woning is in dat geval het gevolg van een persoonlijke omstandigheid van [eiser] en staat in een te ver verwijderd verband met de tekortkoming van [gedaagde] om de schade als gevolg daarvan aan [gedaagde] toerekenbaar te achten.
Als [gedaagde] wél aansprakelijk is voor de lekkageschade, dan is er in beginsel slechts grond om [gedaagde] voor die schade aansprakelijk te achten, voor zover de beschadiging van de inboedel het gebruik van de nieuwe woning redelijkerwijs onmogelijk maakte. De kantonrechter verwacht dan ook van partijen dat zij zich nader uitlaten over de aard en omvang van de beschadiging van de inboedel.
Ad D (€ 10.792,00)
[gedaagde] heeft [eiser] onder dreiging met tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter het gehuurde laten ontruimen, zo blijkt uit de correspondentie tussen de gemachtigden van partijen (zie de hierboven onder 2.3 en 2.4 geciteerde brieven). Van een vrijwillig vertrek is in de gegeven omstandigheden uiteraard geen sprake, ook niet bij uitblijven van betekening van het vonnis. Een partij die door dreiging met executie van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis, voordat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, de veroordeelde partij dwingt tot ontruiming, handelt onrechtmatig en is daardoor schadeplichtig indien dat vonnis later wordt vernietigd (HR 19 mei 2000, LJN AA5863). [gedaagde] is aldus schadeplichtig geworden.
[eiser] heeft verhuis- en inrichtingskosten moeten maken voor zijn nieuwe woning en heeft in beginsel recht op vergoeding daarvan. Uitgangspunt dient te zijn dat [eiser] recht heeft op volledige vergoeding van de concrete schade bestaande uit de werkelijk gemaakte, mits redelijke, kosten. Dit uitgangspunt leent zich niet goed om aansluiting te zoeken bij de gebruikelijke vergoeding die in de sociale woningsector uitgekeerd wordt als forfaitaire bijdrage (€ 5.396,00) in de verhuis- en inrichtingskosten. [eiser] heeft recht op integrale vergoeding van de verhuis- en inrichtingskosten en niet op een bijdrage in deze kosten. De verwijzing naar artikel 7:275 lid 4 BW gaat dus niet op. Van [eiser] wordt verlangd dat hij een specificatie van zijn verhuis- en inrichtingskosten, voor zover mogelijk voorzien van justificatoire bescheiden, uiterlijk één week voor de comparitiezitting aan de kantonrechter en aan partij [gedaagde] toezendt.
Ad E (primair nakoming, subsidiair vervangende schadevergoeding)
Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen 5.2 en 5.3. De kantonrechter wenst ter comparitiezitting geïnformeerd te worden over de feitelijke mogelijkheden voor [gedaagde] om de woning weer aan [eiser] ter beschikking te stellen.
Indien nakoming niet mogelijk is, kan op grond van artikel 6:87 BW vervangende schadevergoeding gevorderd worden. [eiser] vordert een bedrag van € 226,89 - de laatstelijk tussen partijen geldende huurprijs voor de woning - vanaf 1 november 2009 tot en met de maand na het overlijden van [eiser]. De prestatie die [gedaagde] had moeten maar (mogelijkerwijs) niet meer kan leveren, te weten het verschaffen van het huurgenot, kan niet vertaald worden in een geldbedrag die voor de prestatie in de plaats treedt. De schade die voor vergoeding in aanmerking komt wordt in beginsel vastgesteld door de situatie zonder het schadeveroorzakend feit te vergelijken met de situatie waarin [eiser] is komen te verkeren na de gedwongen ontruiming. [eiser] huurde voor een prijs van € 226,89 een woning die in slechte staat van onderhoud verkeerde. Na 16 november 2009 woont hij in een - naar mag worden aangenomen - betere woning tegen een navenant hogere huurprijs. Gezien het woningwaarderingstelsel mag een zeker verband verondersteld worden tussen de kwaliteit en de huurprijs van de woning. De schade zou hooguit gelegen kunnen zijn in het verschil tussen de huur die [eiser] betaalde voor de woning in de [adres 1] (€ 226,89 per maand) en die hij nu betaalt voor zijn huidige woning in [adres 2] (€ 377,97 per maand). Dat verschil bedraagt € 151,08 per maand. Weliswaar staat daartegenover wellicht een hoger huurgenot, maar in die situatie is hij door toedoen van [gedaagde] gebracht zonder dat zelf te willen. Dit bedrag van € 151,08 per maand biedt dan ook tot zekere hoogte een aanknopingspunt om de schade per maand vast te stellen. De andere factor is de duur waarover de vergoeding verschuldigd zal zijn. Daarbij dient een redelijke verwachting uitgangspunt te zijn. Van een levenslange verplichting tot vergoeding van schade kan daarom reeds geen sprake zijn.
Ad F (€ 6.982,56 + € 3.222,72 + € 268,56 per maand vanaf 1-1-2013: vertragingsschade)
Voor vertragingsschade is vereist dat [gedaagde] in verzuim is (artikel 6:85 BW). Van verzuim kan geen sprake meer zijn bij blijvende onmogelijkheid tot nakoming, zij het dat in dit geval dan artikel 6:84 toepassing vindt. Daarenboven lijkt de gevorderde vergoeding deels een doublure te zijn van de hierboven ad E besproken schadevergoeding. Vooralsnog is de begroting van de schade aan de hand van het tijdelijk verlaagde huurbedrag van
€ 109,41 onbegrijpelijk, omdat dit bedrag verschuldigd is zolang de gebreken niet zijn opgeheven en daarmee een tijdelijk karakter heeft. Van [eiser] wordt ter comparitie een nadere onderbouwing verlangd van dit onderdeel van de vordering.
Ad G (buitengerechtelijke kosten)
Voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten is geen aanleiding nu [eiser] procedeert op basis van een toevoeging.