ECLI:NL:RBLIM:2018:6720

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2364 en AWB - 17 _ 2581 en AWB - 17 _ 2638 en AWB - 17 _ 2582 en AWB - 17 _ 2566
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van omwonenden tegen omgevingsvergunning voor evenemententerrein in Sittard

In deze zaak hebben een aantal omwonenden beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeente Sittard-Geleen om een omgevingsvergunning te verlenen voor het tijdelijk gebruik van de Noordelijke Schootsvelden en het Ligneplein als evenemententerrein. De vergunning is verleend voor een periode van vijf jaar en betreft verschillende evenementen, waaronder het Oktoberfeest en het Rosafestival. De eisers betogen dat de vergunning in strijd is met de geldende bestemmingsplannen en dat de geluidnormen die aan de vergunning zijn verbonden onvoldoende bescherming bieden tegen geluidoverlast. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat de gemeente in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de vergunning te verlenen. De rechtbank oordeelt dat de geluidnormen en de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden voldoende zijn om de belangen van de omwonenden te beschermen. De rechtbank wijst erop dat de gemeente ook maatregelen heeft getroffen om de geluidsoverlast te monitoren en dat er voldoende mogelijkheden zijn voor handhaving. De beroepen van de eisers worden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB/ROE 17/2364, 17/2581, 17/2638, 17/2582 en 17/2566

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juli 2018 in de zaken tussen

17/2364: [eisers 1]te [woonplaats] , eiser,
[eisers 1]te [woonplaats] , eiseres, en
[eisers 1], te [woonplaats] , eiser, hierna gezamenlijk te noemen: eisers 1,
(gemachtigde: mr. G.J.P. Korten),

17 2581: [eiseres 2] [woonplaats] , eiseres 2,

(gemachtigde: mr. S. Meijers),

17 2638: [eiser 3] [woonplaats] , eiser 3,

17 2582: [eiseres 4] [woonplaats] , eiseres 4,

(gemachtigde: mr. S. Meijers),

17 2566: [eiseres 5] [woonplaats] , eiseres 5,

hierna gezamenlijk te noemen, eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.A.M. van der Velden).

Als derde-partij heeft aan de gedingen deelgenomen: de gemeente Sittard-Geleen.

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2017, verzonden op 15 februari 2017, (het primaire besluit) heeft verweerder aan de gemeente Sittard-Geleen (vergunninghouder) een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het tijdelijk gebruiken van de Noordelijke Schootsvelden en het Ligneplein te Sittard als evenemententerrein.
Bij besluiten van 6 juli 2017, verzonden op 7 juli 2017, (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren die eisers tegen het primaire besluit hebben gemaakt, ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Eisers 1 zijn vertegenwoordigd door mr. D. Heuker of Hoek als waarnemer van hun gemachtigde. Eiseres 2 en eiseres 4 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eiser 3 is, zoals van tevoren was aangekondigd, niet verschenen. Eiseres 5 is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, door mr. P.H.C. van Meerten en door ir. R.J.M. Pellegrom. Vergunninghouder is verschenen, vertegenwoordigd door J.G.M.P. Aussems.

Overwegingen

1. Op 21 december 2016 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het project “tijdelijk gebruiken terrein als evenemententerrein: Noordelijke Schootsvelden en Ligneplein” op de locatie het Ligneplein en tussen het Lank getske, de Dominicanenwal en de Haspelsestraat in Sittard. De aanvraag ziet op het tijdelijk voor de duur van tien jaar houden van drie categorie I evenementen (Oktoberfeest gedurende zes dagen, Rosafestival gedurende drie dagen en een ééndaags introductie-evenement voor studenten), twee categorie II evenementen per kalenderjaar van maximaal vijf dagen en acht categorie III evenementen, waaronder het wintercircus (21 dagen) met een maximum van in totaal 38 dagen. Het totaal aan evenementendagen is op jaarbasis maximaal 53.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de Wabo in verbinding met artikel 4, onderdeel elf, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk, voor de duur van 60 maanden, gebruiken van de in de aanvraag vermelde gronden als evenemententerrein. In het besluit is bepaald dat het terrein, na de termijn van 60 maanden voor het tijdelijk gebruik, in de daarvóór bestaande toestand moet worden hersteld. Op het evenemententerrein Noordelijke Schootsvelden zijn evenementen in categorie I, II en III toegestaan, met daaraan ondergeschikte ondersteunende horeca en detailhandel. Het maximum aantal bezoekers van de evenementen op het evenemententerrein mag op enig moment van de dag niet meer dan 25.000 bedragen met een maximum van 40.000 op de gehele dag. In de vergunningvoorschriften is verder onder meer bepaald dat bij evenementen van categorie I een maximale geluidbelasting op de nabij gelegen geluidgevoelige objecten van 77 dB(A) en 91 dB(C) is toegelaten. Bij evenementen van categorie II is dat maximaal 70 dB(A) en 84 dB(C) en bij evenementen van categorie III maximaal 55 dB(A) en 69 dB(C). Verder is voorgeschreven dat bij ieder categorie I evenement door een onafhankelijke derde geluidmetingen worden uitgevoerd op basis waarvan handhavend kan worden opgetreden. Er mag uitsluitend muziek ten gehore worden gebracht vanaf 12.00 uur tot de maximaal toegestane eindtijd. De toegestane eindtijd voor alle evenementen en muziek is op doordeweekse dagen en op zondag 23.00 uur en in het weekend (vrijdag en zaterdag) 01.00 uur. Voor evenementen en muziek voor evenementen met meer dan 5.000 bezoekers is de toegestane eindtijd op doordeweekse dagen en zondag 01.00 uur en in het weekend (vrijdag en zaterdag) 02.00 uur. Voor dagen die gevolgd worden door een nationale feestdag gelden de sluitingstijden van het weekend. In verband met de openbare orde en voor een goede/rustige afwikkeling van het verkeer geldt bij evenementen met meer dan 5.000 bezoekers dat de muziek 45 minuten vóór sluitingstijd uit moet zijn en dat de drankverstrekking 30 minuten vóór sluitingstijd beëindigd moet zijn.
3. Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
4. De rechtbank overweegt naar aanleiding van de door eisers ingediende beroepsgronden als volgt.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de ter plaatse geldende bestemmingsplannen “Centrum Sittard” en “De Dobbelsteen” het gebruik van de gronden voor het houden van evenementen niet toestaan.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
In artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, onderdeel elf, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking: ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
De bevoegdheid van verweerder
6. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder niet bevoegd is om met toepassing van artikel 4, onderdeel elf, van bijlage II van het Bor omgevingsvergunning te verlenen omdat de maximale termijn voor van het bestemmingsplan afwijkend gebruik al was verstreken. Daartoe hebben eisers gewezen op diverse uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. Verder is aangevoerd dat genoemd artikel alleen kan worden toegepast wanneer evident is dat het gebruik na afloop van de termijn feitelijk zal worden beëindigd. Daarvan is volgens eisers geen sprake omdat het bevoegd gezag voornemens is om na afloop van de termijn het gebied definitief te bestemmen als evenemententerrein. Eisers 1 hebben in dit verband tevens aangevoerd dat verweerder geen tijdelijke vrijstelling mocht verlenen omdat het jaarlijks toestaan van meerdere evenementen onomkeerbare (nadelige) gevolgen zal hebben voor de beschermde flora en fauna in het gebied. Er is daarom volgens eisers 1 niet voldaan aan de voorwaarde dat het gebruik zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Daarbij komt dat verweerder niet heeft beoordeeld of de periode niet kan worden bekort tot
één jaar in plaats van tot vijf jaar, aldus deze eisers.
7. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1063, als volgt heeft geoordeeld: “Uit de tekst van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Bor volgt dat voor met het bestemmingsplan strijdig gebruik voor een periode van ten hoogste tien jaar vergunning kan worden verleend. De beperking tot een periode van maximaal tien jaar geldt blijkens de toelichting bij het elfde lid (Nota van toelichting, blz. 55 en 56; Stb. 2014, 333) ook indien meerdere keren voor hetzelfde strijdige gebruik een tijdelijke vergunning wordt verleend. De totale tijdsduur van de vergunningen mag daarbij de maximale periode van tien jaar niet overschrijden. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen in de uitspraken van 16 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2212, en 27 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3566, vangt de termijn van tien jaar aan bij de eerste verlening van een tijdelijke vergunning voor het strijdige gebruik, en biedt de tekst van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II van het Bor, noch de toelichting bij het elfde lid, aanknopingspunten voor het oordeel dat, indien het strijdige gebruik reeds illegaal bestaat voorafgaand aan de eerste verlening van een tijdelijke vergunning, de termijn van tien jaar is aangevangen op het moment waarop het strijdige gebruik feitelijk is begonnen”.
8. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling bij genoemde uitspraken van 28 maart 2018 en 16 augustus 2017 de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van respectievelijk
15 februari 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:757 en 13 juni 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:3067 heeft vernietigd. In die uitspraken had de rechtbank in lijn met het standpunt van eisers geoordeeld dat uit de Nota van toelichting (Stb. 2014, 333, pagina 55) kan worden afgeleid “dat de tienjarentermijn gaat lopen vanaf de datum waarop het met het bestemmingsplan strijdige gebruik een aanvang neemt”. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in de jurisprudentie van de Afdeling geen steun kan worden gevonden voor het standpunt van eisers. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de maximale termijn pas is aangevangen met de verlening van de tijdelijke omgevingsvergunning en niet vanaf de datum van het illegale gebruik. Nu vast staat dat niet eerder dan bij het primaire besluit een tijdelijke vergunning is verleend voor het strijdig gebruik, is de termijn van tien jaar niet eerder aangevangen. Verweerder was daarom bevoegd met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II van het Bor tijdelijk af te wijken van het bestemmingsplan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat de omstandigheid dat de raad van de gemeente Sittard-Geleen (de raad) voornemens is na afloop van de termijn, waarvoor de tijdelijke omgevingsvergunning is verleend, door een partiële wijziging van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen het gebied te bestemmen als evenemententerrein, aan de tijdelijkheid van de omgevingsvergunning niet afdoet. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3276, heeft overwogen is – anders dan het geval was onder het regime van artikel 5.18, eerste lid, van het Bor zoals dat gold tot
1 november 2014 – voor de toepasselijkheid van artikel 4, onderdeel elf, van bijlage II van het Bor niet vereist dat sprake is van een tijdelijke behoefte. Dat er langer behoefte zal bestaan om het terrein voor het houden van evenementen te gebruiken, is daarom niet van belang voor de beoordeling van de vraag of verweerder met toepassing van artikel 4, onderdeel elf van bijlage II van het Bor omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen voor de duur van 60 maanden. Die bevoegdheid bestaat ook als de raad daarna overgaat tot het bestemmen van het terrein als evenemententerrein. In de Nota van Toelichting (Stb. 2014, 333, blz. 25) bij de wijziging van het Bor is expliciet de mogelijkheid vermeld dat een planologisch strijdig gebruik, waarvoor tijdelijk een omgevingsvergunning is verleend, vervolgens wordt ingepast in een bestemmingsplan en daarmee permanent toelaatbaar wordt. In dat geval wordt het gebruik door het nieuwe bestemmingsplan bestreken en vervalt de vergunningplicht als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Deze beroepsgronden slagen niet.
10. Door eiseres 2 en eisers 4 is aangevoerd dat verweerder in strijd met het in artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervatte verbod van détournement de pouvoir heeft gehandeld omdat de tijdelijke ontheffing niet is gericht op het tijdelijk mogelijk maken van de activiteit, maar meer fungeert als een brugfunctie tussen de jaren dat er evenementen worden gehouden en een eventuele toekomstige legalisatie in het bestemmingsplan.
10.1.
Ingevolge artikel 3:3 van de Awb gebruikt het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
10.2.
Zoals de rechtbank hiervóór onder r.o. 9 heeft overwogen, blijkt uit de Nota van Toelichting dat het bestuursorgaan een tijdelijke ontheffing mag verlenen voor illegaal gebruik ook als dat gebruik vervolgens in een bestemmingsplan worden ingepast. Er geldt geen beperking (meer) dat slechts een tijdelijke vergunning kan worden verleend voor een activiteit die voorziet in een tijdelijke behoefte. Naar het oordeel van de rechtbank is genoemd verbod dan ook niet geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.
11. De rechtbank volgt eisers 1 verder niet in hun standpunt dat verweerder niet bevoegd was om een tijdelijke ontheffing te verlenen vanwege onomkeerbare gevolgen voor beschermde flora en fauna op het evenemententerrein. Onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing is de door Anteagroup uitgevoerde ‘Voortoets Natuurbeschermingswet 1998 en toets aan de Flora- en faunawet’, waarin is vermeld dat er slechts in beperkte mate sprake zal kunnen zijn van negatieve gevolgen voor beschermde soorten. In de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften j, k, l en m zijn maatregelen voorgeschreven om te voorkomen dat er onomkeerbare negatieve gevolgen voor vleermuizen en broedvogels optreden. Eisers 1 hebben hun standpunt, dat desondanks sprake is van onomkeerbare gevolgen voor beschermde flora en fauna op het evenemententerrein, niet onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet feitelijk onmogelijk en ook aannemelijk dat het gebruik voor evenementen na 60 maanden zonder onomkeerbare gevolgen voor flora en fauna kan worden beëindigd. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Naar aanleiding van het betoog van eisers 1 dat verweerder had moeten beoordelen of de duur, waarvoor een tijdelijke ontheffing is verleend, niet had moeten worden bekort tot één jaar, overweegt de rechtbank dat verweerder binnen de grenzen van de wet beleidsruimte heeft bij de beslissing om de duur van de ontheffing te bepalen. De termijn mag niet langer zijn dan de door vergunninghouder aangevraagde tien jaar. Verweerder heeft in afwijking van de aanvraag voor een periode van 60 maanden ontheffing verleend om te kunnen evalueren en beoordelen of het terrein definitief als evenemententerrein kan worden bestemd. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aangevraagde termijn niet verder te bekorten dan tot 60 maanden. De beroepsgrond slaagt niet.
Geluidhinder en belangenafweging
De standpunten van eisers
13. Eisers 1 stellen zich op het standpunt dat sprake is van onduldbare hinder en dat dit een uiterste grens is die bij vergunningverlening niet overschreden mag worden. Daarbij wordt veelal aansluiting gezocht bij de Nota evenementen met een luidruchtig karakter van de Inspectie Milieuhygiëne Limburg (de Nota Limburg), waarin een geluidbelasting op de gevel van een woning van maximaal 75 dB(A) en een binnenwaarde van maximaal 50 dB(A) duldbaar wordt geacht. Volgens eisers 1 heeft verweerder ontoereikend gemotiveerd waarom een geluidniveau van 77 dB(A) bij categorie I evenementen wordt toegestaan dat ook geldt in de nachtperiode.
13.1.
Eiseres 2 en eiseres 4 hebben aangevoerd dat de aanbeveling van de commissie voor bezwaarschriften van de gemeente Sittard-Geleen (de commissie) reeds bij de omgevingsvergunning had moeten worden meegenomen. Verweerder diende bij de verlening van de omgevingsvergunning te beoordelen of de maximale geluidnormen en met name het basgeluid, gelet op de benodigde beleving bij de bezoekers van een evenement afgezet tegen de bezwaren van de omwonenden, naar omlaag bijgesteld konden worden. Daarmee moet niet worden gewacht tot de verlening van de eveneens noodzakelijke evenementenvergunning en dit getuigt niet van een zorgvuldige voorbereiding en adequate belangenweging.
13.2.
Eiser 3 heeft in dit verband eveneens aangevoerd dat de door verweerder gemaakte belangenafweging summier is en dat met de belangen van omwonenden waaronder de toekomstige bewoners van het nog te bouwen appartementencomplex voor ouderen onvoldoende rekening is gehouden.
13.3.
Door eiseres 5 is aangevoerd dat de belangenafweging ondeugdelijk is omdat de onderzoeken van Anteagroup volgens haar naar het belang van de vergunninghouder zijn toegeschreven. Zij betoogt dat een gevelwaarde van 70 dB(A) als behoorlijk belastend wordt ervaren door bewoners. Met name de bewoners van historische panden, zoals haar woning, ervaren een dergelijk geluidniveau als overmatige hinder. Daarbij stelt zij dat de gevelwering bij onder meer haar woning niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2003. Ten slotte voert zij aan geen vertrouwen te hebben in het toezicht en handhavend optreden door verweerder. Verder kan handhaving pas aan de orde zijn als overeenstemming bestaat over de geluidnormering en de voorschriften waaraan de vergunninghouder moet voldoen.
14. De beslissing om al dan niet omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het ter plaatse geldende planologische regime behoort tot de bevoegdheden van verweerder die daarbij beleidsruimte heeft. De rechter moet die beslissing terughoudend toetsen, dat wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit om omgevingsvergunning te verlenen heeft kunnen komen.
15. Eisers hebben bij de behandeling van hun beroepen ter zitting verklaard dat de meeste overlast wordt ervaren van het categorie I evenement, het Oktoberfeest, nu dat is uitgegroeid tot een zesdaags evenement, waarbij veel (bas)geluid wordt geproduceerd en dat evenement veel bezoekers trekt. Daar komt bij dat de bezoekers na afloop van het evenement vaak nog de cafés in de binnenstad opzoeken waardoor de overlast aanhoudt.
Het standpunt van verweerder
16. In opdracht van vergunninghouder heeft Anteagroup een ruimtelijke onderbouwing opgesteld en in dat kader is geluidonderzoek gedaan om inzicht te krijgen in de akoestische gevolgen van de activiteiten voor het woon- en leefklimaat voor de omwonenden. Voor de beoordeling van de gevolgen van het voor de omgeving meest belastende evenement, het Oktoberfeest, is uitgegaan van de in 2016 in het veld gemeten geluidniveaus. Destijds was op grond van de evenementenvergunning op grond van de Algemene plaatselijke verordening (APV) nog een maximale geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige objecten toegelaten van 80 dB(A). Verweerder heeft op basis van de uitkomsten van het geluidonderzoek van Anteagroup de verschillende soorten evenementen op basis van de verwachte geluidemissie gecategoriseerd, het jaarlijks toegestane aantal evenementen alsmede de duur en het aantal bezoekers ervan gemaximaliseerd en per categorie een aantal geluid- en middelvoorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. Voor de categorie I evenementen die maximaal tien dagen per jaar mogen plaatsvinden, heeft verweerder een maximaal geluidniveau op de gevels van de maatgevende woningen van 77 dB(A) toegestaan. In zoverre is volgens verweerder aan de normstelling in de Nota Limburg voldaan, maar daarbij wordt door verweerder benadrukt dat bewust geen aansluiting is gezocht bij de Nota Limburg, maar een eigen belangenafweging is verricht. Verweerder heeft daarbij het belang van de aanvrager en de belangen van organisatoren en bezoekers van de evenementen enerzijds afgewogen tegen de belangen van de omwonenden bij het behoud van een goed woon- en leefklimaat anderzijds. Een geluidniveau van 77 dB(A) op de gevel betekent volgens verweerder niet dat sprake is van onduldbare hinder. Bij categorie I evenementen is voor een goede beleving van de bezoekers een bepaald geluidniveau gewenst, terwijl omwonenden erbij gebaat zijn om de verslechtering van de geluidsituatie zo veel als mogelijk te beperken. Bij de belangenafweging heeft verweerder in aanmerking genomen dat er een groot gemeentelijk belang is gemoeid met het laten doorgaan van evenementen op de onderhavige locatie. Evenementen, waaronder het Oktoberfeest, zetten Sittard-Geleen op de kaart doordat zij veel publiek trekken, zorgen voor het versterken van de identiteit van de stad en een economische spin-off genereren. De locatie is op relatief korte afstand van de Markt in Sittard gelegen die als het primaire gebied voor evenementen en activiteiten in het centrum van Sittard wordt beschouwd. Omdat de Markt fysiek te klein is, is naar een aanvullende locatie gezocht die gevonden is op de Noordelijke Schootsvelden. De horeca in de stad vormt een aanvulling op een bezoek aan een evenement en andersom. De Noordelijke Schootsvelden zijn gelegen in de looproute tussen de Markt en haar omgeving en in de nabijheid van het treinstation met ruime parkeermogelijkheden in de buurt. De locatie heeft zich in de praktijk in de afgelopen twaalf jaar als zodanig ontwikkeld en dat is vastgelegd in de Omgevingsvisie 2016 die de raad op 15 december 2016 heeft vastgesteld. Daarbij komt, aldus verweerder, dat aan de Omgevingsvisie de actualisatie van het Masterplan Zitterd Revisited, de Centrumstedelijke ontwikkelingsvisie 2014-2015 en het uitvoeringsprogramma 2014-2018 zijn voorafgegaan. In deze beleidsdocumenten heeft ook de raad een positieve uitspraak gedaan over de ontwikkeling en het gebruik van de Noordelijke Schootsvelden als evenemententerrein.
Het oordeel van de rechtbank
17. Gelet op hetgeen eisers ten aanzien van de geluidsituatie en de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het gebruik hebben aangevoerd, dient de rechtbank eerst de vraag te beantwoorden of verweerder voldoende heeft onderzocht wat de gevolgen zijn voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden als de in de omgevingsvergunning toegestane maximale geluidgrenswaarden gedurende de maximaal toegestane evenementendagen ten volle worden benut. In het akoestisch onderzoek moet worden uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden.
18. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Het door Anteagroup uitgevoerde akoestisch onderzoek voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Eisers hebben geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om aan te nemen dat het geluidonderzoek en de aanvullende memo’s van 3 februari 2017 en 17 mei 2017 onvolledig zijn of onjuistheden bevatten. Verweerder kon dan ook zijn besluitvorming daarop baseren.
19. Ten aanzien van de vraag of de normstelling en de daaraan ten grondslag liggende belangenafweging de rechterlijke toets kan doorstaan, overweegt de rechtbank het volgende.
20. Nu geen sprake is van een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste en derde lid, van de Wet Milieubeheer, is geen sprake van vergunningplicht als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo en is ook geen (geluid)normering van toepassing op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In die regelingen kan geen normstelling worden gevonden. In onder meer de ISO-Recommendation R-1996 en de door eisers genoemde Nota Limburg worden op basis van wetenschappelijk onderzoek wel aanbevelingen gedaan ten aanzien van de aanbevolen waarden voor ruimten waarin mensen verblijven en over de mate van hinderlijkheid van geluid bij overschrijding van een referentiegeluidniveau. Zoals de Afdeling in de uitspraken van 5 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:6440 en 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1245 heeft overwogen valt op basis van die wetenschappelijke studies niet op objectieve gronden vast te stellen wanneer een omwonende onduldbare hinder van activiteiten die geluidoverlast veroorzaken, ondervindt. Het oordeel of de door de evenementen veroorzaakte (geluid)hinder onaanvaardbaar is, is afhankelijk van de vraag of verweerder aan de belangen die zijn gediend met de activiteiten die dit geluid veroorzaken, redelijkerwijs doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen.
21. De rechtbank stelt vast dat uit het onderzoek van Anteagroup blijkt dat bij de woningen van eisers, wanneer uitgegaan wordt van het bij de omgevingsvergunning maximaal toegestane geluidniveau bij de maatgevende woningen van 77 dB(A) bij een categorie I evenement, een maximaal geluidniveau op hun gevel zal optreden tussen de 73 dB(A) (de woning van eiseres 5) en 63 dB(A) (de woningen van eiser 3 en eiseres 4). Deze geluidbelasting correspondeert met een binnenniveau dat is gelegen tussen 50-55 dB(A) (eiseres 5) en 28 dB(A) (eiser 3) en 29 dB(A) (eiseres 4). In hetgeen eiseres 5 heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat Anteagroup de gevelgeluidwering bij haar woning onjuist heeft ingeschat. Op basis van visuele inspectie en ervan uitgaande dat aan de eisen van het Bouwbesluit moet worden voldaan, is rekening gehouden met een gevelwering tussen de 18 en 23 dB(A). Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Gelet op de in de omgevingsvergunning gestelde geluidnormen en de overige regels ten aanzien van de begrenzing van de duur en omvang van de evenementen en de tussen evenementen aan te houden minimale rustperiode, zoals neergelegd in bijlage 2 bij de omgevingsvergunning, afgezet tegen het door verweerder geformuleerde belang bij deze activiteiten, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerder bij afweging van de in aanmerking te nemen belangen vanwege de te verwachten geluidoverlast en de daardoor optredende verslechtering van het woon- en leefklimaat van eisers niet in redelijkheid tot zijn besluit om omgevingsvergunning te verlenen, heeft kunnen komen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de door eisers genoemde Nota Limburg een aanbeveling betreft en onverlet laat dat verweerder een eigen afweging kan maken ten aanzien van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de activiteiten in relatie tot het belang bij aangevraagde evenementen. Voor zover eiser 3 heeft betoogd dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de toekomstige bewoners van het nog te bouwen appartementencomplex is dat geen persoonlijk belang waarvoor eiser in deze procedure kan opkomen. Ten aanzien van de door eisers geuite vrees dat het geluid tijdens het evenement onvoldoende (objectief) wordt gemeten en tegen overschrijdingen onvoldoende adequaat wordt opgetreden, heeft verweerder gewezen op voorschrift “n” van bijlage 2 en is namens vergunninghouder toegelicht dat naast de permanente meting Front of House tevens door een daarvoor ingeschakeld (onafhankelijk) bedrijf op drie vaste meetpunten vóór de gevels van maatgevende woningen het geluidniveau wordt gemonitord. Verder is toegelicht dat er voor klachten tijdens het Oktoberfeest permanent een telefoonnummer beschikbaar is dat kan worden gebeld. Als de gemeente buiten kantoortijden niet bereikbaar is, wordt de telefoon automatisch daarnaar doorgeschakeld zodat er altijd iemand bereikbaar is om een klacht in behandeling te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van hetgeen eisers hebben aangevoerd niet worden gezegd dat verweerder onvoldoende voorschriften aan de omgevingsvergunning heeft verbonden om naleving van de geluidnormen te waarborgen. Dat eisers op voorhand weinig vertrouwen hebben in de metingen en adequate handhaving, kan aan de rechtmatigheid van de vergunningverlening niet afdoen. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgronden niet slagen.
22. Ten aanzien van de door eisers naar voren gebrachte overlast na afloop van de evenementen, overweegt de rechtbank dat dit een openbare orde aspect is dat in het kader van de te verlenen evenementenvergunning speciale aandacht verdient.
23. In aanvulling op het vorenstaande wijst de rechtbank er nog op dat verweerder de toezegging heeft gedaan om bij de verlening van de diverse evenementenvergunningen, waaronder de evenementenvergunning voor het Oktoberfeest, te beoordelen of maatwerk mogelijk is waardoor de geluidbelasting voor omwonenden in het concreet geval verder kan worden beperkt. Daarbij is bijvoorbeeld gedacht aan de situering van de paviljoens waardoor de richting van het geluid kan worden beïnvloed.
Overige beroepsgronden van eisers
24. Eisers 1 hebben aangevoerd dat er weliswaar een voorschrift met betrekking tot licht is opgenomen ten behoeve van fauna, maar dat verweerder ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan omwonenden voor wie de mogelijke lichtoverlast ook ernstig kan zijn.
25. De rechtbank overweegt dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat door
eisers 1 niet is onderbouwd waaruit de hinder bestaat en dat zij daarvan ernstige overlast ondervinden. Verder heeft verweerder erop gewezen dat hem niet eerder klachten van omwonenden over lichthinder bij evenementen hebben bereikt. De juistheid van die stelling is door eisers 1 niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder zich om die redenen bij de verlening van de omgevingsvergunning op het standpunt stellen dat er geen noodzaak bestond om ook een voorschrift ter voorkoming van lichthinder bij omwonenden aan de vergunning te verbinden. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat – indien bij een specifiek evenement lichtoverlast voor omwonenden dreigt – in het kader van de alsdan te verlenen evenementenvergunning met dat aspect alsnog rekening kan en zal worden gehouden. De beroepsgrond slaagt niet.
26. Eiseres 5 heeft aangevoerd dat in de omgevingsvergunning op voorhand zou moeten worden aangegeven welk evenement op welk deel van het terrein mag worden gehouden. Zij betoogt dat het te weinig zekerheid geeft en steeds opnieuw spanning oplevert als de gemeente per evenement kan bepalen waar en tot welke omvang de evenementen mogen plaatsvinden.
27. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat de verleende omgevingsvergunning binnen de daarbij aangegeven begrenzing en onder de daaraan gestelde voorwaarden mogelijk maakt om het terrein in afwijking van de regels van het bestemmingsplan te gebruiken voor het houden van evenementen. De omgevingsvergunning vormt het tijdelijk kader waarbinnen evenementen ter plaatse voor de duur van de ontheffing ruimtelijk aanvaardbaar worden geacht. Per afzonderlijk evenement wordt naar aanleiding van de aanvraag van de daarvoor op grond van de APV tevens vereiste evenementenvergunning door de burgemeester beslist of en, zo ja, waar binnen de in de onderhavige omgevingsvergunning aangegeven begrenzing het betreffende evenement kan plaatsvinden. De beroepsgrond slaagt niet.
28. Eiser 3 heeft aangevoerd dat sprake is van belangenverstrengeling omdat er informatie is uitgewisseld tussen verweerder en de commissie. Dit tast volgens eiser de onafhankelijkheid van de commissie aan.
29. De rechtbank overweegt dienaangaande dat de commissie op grond van de artikelen 7:3 en 7:17 van de Awb belanghebbenden dient te horen. Verweerder heeft weliswaar de vergunning verleend, maar is evenals degenen die tegen dat besluit bezwaar hebben gemaakt, belanghebbende in de bezwaarprocedure. Dat belanghebbenden door de commissie in de gelegenheid worden gesteld op elkaars standpunten te reageren c.q. daartegen verweer te voeren, is een uitvloeisel van het beginsel van hoor en wederhoor dat door de commissie in acht moet worden genomen. Nog daargelaten wat de gevolgen zouden kunnen zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is naar het oordeel van de rechtbank door eiser 3 niet aannemelijk gemaakt dat de commissie zich bij de advisering niet onafhankelijk heeft opgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
30. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzitter, en mr. R.J.G.H. Seerden en
mr. P.H. Broier, leden, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 juli 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.