ECLI:NL:RBOBR:2017:757

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
16_1993
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor tijdelijk gebruik perceel als motorcrossterrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 februari 2017 uitspraak gedaan over de weigering van een omgevingsvergunning voor het tijdelijk gebruik van een perceel in Volkel als motorcrossterrein. Eiseres, Stichting Circuit Scheiweg, had een aanvraag ingediend voor een vergunning om het perceel voor maximaal 10 jaar te gebruiken voor motorcrossactiviteiten. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden, bevoegd was om de tijdelijke vergunning te verlenen. Eiseres moest bewijzen dat er voorheen geen motorcrossactiviteiten op het perceel plaatsvonden, maar slaagde hier niet in. De rechtbank stelde vast dat het perceel sinds de jaren '90 in gebruik was voor motorcross, wat betekent dat de termijn voor tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan al was overschreden.

De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende feiten, waaronder eerdere besluiten en vergunningen die aan motorcrossactiviteiten waren verleend. De rechtbank concludeerde dat de omvang en frequentie van het gebruik van het perceel niet als kortdurend en incidenteel konden worden gekwalificeerd, en dat de motorcrossactiviteiten niet ondergeschikt waren aan de agrarische bestemming van het perceel. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees op de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/1993

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2017 in de zaak tussen

Stichting Circuit Scheiweg, te Volkel, eiseres

(gemachtigde: mr. W.J.W. van Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden, verweerder

(gemachtigden: ing. [naam] en mr. [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de omgevingsvergunning voor het tijdelijk (10 jaar) in gebruik nemen van grond aan de Scheiweg (ongenummerd) in Volkel, kadastraal bekend sectie T, nrs. 432 en 433 (de projectlocatie) ten behoeve van motorcross-activiteiten geweigerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2016. Namens eiseres zijn verschenen [naam] en [naam] alsmede de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De zaak is wederom behandeld op de zitting van 30 januari 2017. Namens eiseres zijn verschenen [naam] alsmede de gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten
1.2
Eiseres heeft het perceel in 1993 aangekocht. In meerdere brieven in 1999 en 2000 heeft de Dorpsraad van Volkel (later de Stichting Dorpsraad Odiliapeel) aangegeven dat bij inspecties van de projectlocatie na wedstrijden in april 1998 de organiserende vereniging nalatig was in het egaliseren en het weer in oorspronkelijke staat terugbrengen van het terrein.
1.3
Bij besluit van 22 mei 2000 heeft verweerder medewerking verleend aan het houden van 2 motorcrosswedstrijden per jaar op de projectlocatie. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het een evenementenvergunning betrof.
1.4
Op 29 december 2000 heeft verweerder een vergunning ingevolge de Wet Milieubeheer verleend waarin toestemming is verleend voor het gedurende 5 jaar houden van 2 motorcrosswedstrijden per jaar op de projectlocatie.
1.5
Bij brief van 15 november 2004 heeft verweerder op basis van de APV vergunning verleend voor het houden van een motorcrosswedstrijd op 21 november 2004 op de projectlocatie.
Bij brief van 16 oktober 2007 heeft verweerder aangegeven dat in het verleden (22 mei 2001 en 23 oktober 2011) is besloten uit te gaan van een evenemententerrein op de projectlocatie voor het houden van twee motorcrosswedstrijden per jaar.
Bij brief van 26 mei 2008 heeft verweerder aangegeven dat op de projectlocatie twee motorcrosswedstrijden per jaar zijn toegestaan.
1.6
Op 13 december 2014 is een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een hek met poort op de projectlocatie waardoor de projectlocatie kon worden afgesloten. Hiervoor is op 3 oktober 2011 een aanvraag ingediend en het lijkt te zijn geplaatst medio 2010, gelet op een factuur aan eiseres.
1.7
In de uitspraak van de rechtbank d.d. 5 april 2013 (SHE 12/2995) is het volgende overwogen: “Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat de crossactiviteiten op het perceel reeds sinds de jaren ’90 plaatsvonden. Gelet daarop was de vijfjarentermijn al geruime tijd vóór het bestreden besluit verstreken. Daarom was verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet bevoegd om een omgevingsvergunning voor de activiteit afwijkend planologisch gebruik voor het tijdelijk voorzien in de behoefte aan crossactiviteiten te verlenen.” Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is ingetrokken. Het perceel in de uitspraak is de projectlocatie.
1.8
In bestemmingsplan “Buitengebied 2014” rust op de projectlocatie de bestemming “agrarisch”. De gronden zijn mede bestemd voor “extensief recreatie medegebruik”. Ingevolge artikel 1 van de planregels wordt onder “extensief recreatief medegebruik” verstaan: extensieve vormen van dagrecreatie die ondergeschikt zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, die een kortstondig karakter hebben en in de openlucht plaatsvinden, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, paramotorvliegen en kleinschalige recreatieve luchtvaart voor zover het starten en landen betreft.
1.9
Op 10 augustus 2015 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor een periode van maximaal 10 jaar voor het weer in gebruik nemen van de projectlocatie behoeve van motorcrossactiviteiten overeenkomstig de vigerende milieuvergunning. Ten aanzien van de gebruiksintensiteit wordt uitgegaan van motorcrossactiviteiten gedurende maximaal 7 uur en 59 minuten per week (trainingen) en twee wedstrijd-weekenden per jaar.
2. Verweerder heeft in de aanloop naar de tweede zitting een nader verweerschrift met nadere stukken overgelegd. De rechtbank heeft na afloop van de eerste zitting reeds aangegeven voldoende informatie te hebben voor een uitspraak en het onderzoek gesloten. Het onderzoek is uitsluitend heropend met het oog op schikkingsonderhandelingen. Desondanks heeft verweerder aanleiding gezien om, nadat duidelijk was geworden dat géén tweede inhoudelijke behandeling zou plaatsvinden, nadere stukken in te dienen ter onderbouwing van zijn standpunt. Ofschoon eiser kan worden toegegeven dat dit niet de bedoeling was van de heropening van het onderzoek van de rechtbank en partijen, ziet de rechtbank geen aanleiding deze stukken niet toe te laten wegens strijd met een goede procesorde. Na een heropening van het onderzoek was het toegelaten nieuwe stukken in te dienen. Verweerder heeft de termijn in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht genomen. Eiseres is in staat geweest ook inhoudelijk op deze stukken te kunnen reageren. Daarom zal de rechtbank de stukken toelaten. De rechtbank hecht overigens geen belang aan de stukken, gelet op het volgende.
3.1
Volgens eiseres heeft het eerdere gebruik dusdanig kortstondig en incidenteel plaatsgevonden dat niet geoordeeld kan worden dat de termijn om tijdelijk af te wijken van het bestemmingsplan al volledig is opgesoupeerd.
Voor wat betreft de jaren 1998, 2000 en 2007 onderschrijven de door verweerder overgelegde bijlagen dat er toen wedstrijden zijn verreden. In het jaar 2007 is de projectlocatie inderdaad niet meteen ontmanteld, als gevolg waarvan het inderdaad langer is gebruikt. De uitspraken van de rechtbank van 5 april 2013 en 25 juli 2014 bevestigen enkel dat is gecrost doch geven geen inzicht in de exacte aard, omvang en frequentie. Het jaarlijks één tot tweemaal rijden van wedstrijden kan niet worden toegerekend aan een volledig jaar. Bovendien verzet een bestemmingsplan zich niet tegen kortdurend en incidenteel strijdig gebruik.
Het wild crossen (los van de vraag of het heeft plaatsgevonden) valt onder de omschrijving “extensief recreatief medegebruik” waartoe het perceel ingevolge het bestemmingsplan mede bestemd is.
Het structureel 2 dagen per week heeft tot op heden slechts kort plaatsgevonden sinds maart 2011 op basis van een op 16 maart 2010 verleende ontheffing als bedoeld in artikel 3.22 Wet ruimtelijke ordening. De ontheffing is door de rechtbank bij uitspraak van 20 juli 2011 vernietigd. Het gebruik is na de vernietiging van de ontheffing gestaakt.
Volgens eiseres moet verweerder aannemelijk maken dat het crossen reeds langer en structureel plaatsvond.
3.2
Volgens verweerder is bekend dat de locatie sinds de jaren ’90 zonder de hiertoe noodzakelijke toestemmingen wordt gebruikt voor motorcrossactiviteiten. Zowel in de aanvraag als in de zienswijze is aangegeven dat vanaf de jaren ’90 jaarlijks twee motorcrosswedstrijden plaatsvinden. Bovendien is bekend dat per jaar vanaf de jaren ’90 ook trainingen op het terrein hebben plaatsgevonden. De termijn van ten hoogste 10 jaar als genoemd in artikel 4 bijlage II van het Bor is op dit moment al geruime tijd overschreden.
Om deze reden komt het aangevraagde gebruik niet voor vergunningverlening in aanmerking.
3.3
Deze rechtbank heeft in een eerdere uitspraak van 26 januari 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:396) overwogen dat de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling) (onder meer bij uitspraak van 31 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1738) eveneens van toepassing is op het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c. van de Wabo juncto artikel 4 lid 11 van Bijlage II bij het Bor. Dat betekent dat de tien-jarentermijn in genoemd wetsartikel gaat lopen vanaf de datum waarop de met het bestemmingsplan strijdige bouw of het daarmee strijdige gebruik een aanvang neemt en dat na afloop van de tien-jarentermijn niet opnieuw van de bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt.
3.4
Tussen partijen is niet in geschil dat het thans aangevraagde gebruik op de projectlocatie in strijd is met de bestemming op het perceel. De rechtbank is van oordeel dat motorcrossactiviteiten op het perceel, of ze nu legaal of illegaal plaatsvinden en met of zonder toestemming van eiser zich niet laten kwalificeren als extensief recreatief medegebruik. De ruimtelijke uitstraling van motorcrossactiviteiten met de daarmee gepaard gaande geluidsbelasting is dermate groot dat dergelijke activiteiten niet ondergeschikt zijn aan de hoofdbestemming. Om dezelfde reden is het jaarlijks twee keer gebruiken van de projectlocatie voor motorcrosswedstrijden niet zodanig kortdurend en incidenteel dat de bestemming zich hiertegen niet verzet. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2012, rechtsoverweging 2.59.4 (ECLI:NL:RVS:2012:BX5285).
3.5
De rechtbank stelt voorop dat eiser als aanvrager van een vergunning voor tijdelijk afwijken aannemelijk zal moeten maken dat verweerder bevoegd is de tijdelijke vergunning te verlenen indien verweerder dit gemotiveerd betwist. Hiertoe zal eiser (en niet verweerder) aannemelijk moeten maken dat voorheen geen motorcrossactiviteiten plaatsvonden, althans voor een periode minder dan 10 jaar.
3.6
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd. Vast staat dat de projectlocatie vanaf het einde van de jaren ’90 in gebruik is als motorcrossterrein ten behoeve van wedstrijden. Eveneens is de rechtbank gebleken dat weliswaar na diverse wedstrijden heuvels en dergelijke op de projectlocatie zijn geëgaliseerd, soms te laat en soms op tijd, maar dat de contouren van het circuit (de route van het circuit) zijn blijven liggen. Desgevraagd heeft eiseres aangegeven dat de projectlocatie weliswaar vlak is gemaakt en is ingezaaid met maïs maar dat zij kon zien dat het circuit soms incidenteel door illegale crossers werd gebruikt. Dit tussenliggende gebruik (legaal of illegaal) kan eiseres worden aangerekend. Zij is eigenaar van het perceel en had maatregelen moeten treffen om het illegale gebruik tegen te gaan door het spoor geheel te verwijderen, de projectlocatie agrarisch te gebruiken en illegale crossers geheel te weren. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij dergelijke maatregelen heeft getroffen. In het vele materiaal dat partijen hebben ingebracht, valt geen foto van een weiland of ingezaaid perceel te zien, waar de contouren van het circuit niet op zijn te zien. Zij heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat het hierboven genoemde gebruik (voor wedstrijden en door illegale crossers) niet heeft plaatsgevonden dan wel zodanig beperkt is geweest dat het onredelijk is om het als aaneengesloten gebruik aan te merken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat pas medio 2010 een hek is geplaatst. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat vanaf de jaren ’90 tot minimaal medio 2010 (toen het hek rondom de projectlocatie is geplaatst) sprake is geweest van een aaneengesloten strijdig gebruik met de bestemming.
3.7
Dit is een periode langer dan 10 jaar en dat brengt met zich mee dat verweerder niet bevoegd is om tijdelijk af te wijken van het bestemmingsplan. De omvang van het gebruik in de periode medio 2010 tot en met het bestreden besluit behoeft daarom geen verdere bespreking.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.