In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 27 juni 2018 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] bij zijn moeder en stiefvader woont, maar dat de opvoedingssituatie problematisch is. De moeder en stiefvader hebben geen verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling, maar de grootmoeder heeft vragen gesteld over de conclusies die zijn getrokken over [minderjarige]. De kinderrechter heeft de moeder, stiefvader en grootmoeder als belanghebbenden aangemerkt, ondanks dat de grootmoeder formeel de voogd is. De kinderrechter heeft overwogen dat de moeder en stiefvader feitelijk de zorg voor [minderjarige] op zich nemen en dat er sprake is van 'family life' zoals bedoeld in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ondertoezichtstelling is vastgesteld voor de duur van een jaar, tot 27 juni 2019.