ECLI:NL:RBLIM:2018:370

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
C/03/195762 / HA ZA 14-523
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige declaraties door jobcoachorganisatie en aansprakelijkheid van bestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 januari 2018 uitspraak gedaan in twee gevoegde zaken, waarbij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) vorderingen heeft ingesteld tegen de besloten vennootschap [de BV] en haar bestuurder [X]. Het UWV stelt dat [de BV] onrechtmatig heeft gehandeld door meer uren voor jobcoaching te declareren dan daadwerkelijk zijn gewerkt, wat heeft geleid tot een schade van € 231.257,50. De rechtbank heeft vastgesteld dat [de BV] zich niet heeft gehouden aan de regels van het Protocol Jobcoach en dat er onregelmatigheden zijn geconstateerd in de declaraties. De rechtbank oordeelt dat [X] als bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die het UWV heeft geleden, zowel voor de periode dat [de BV] bestond als voor de periode dat hij handelde onder zijn eenmanszaak [Y]. De rechtbank heeft de vorderingen van het UWV toegewezen en [de BV] en [X] veroordeeld tot schadevergoeding en proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [de BV] afgewezen, omdat het UWV gerechtigd was om onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de declaraties en de erkenning van [de BV] als jobcoachorganisatie terecht heeft ingetrokken. De rechtbank concludeert dat het onrechtmatig handelen van [de BV] en [X] heeft geleid tot aanzienlijke schade voor het UWV, die zij nu moeten vergoeden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Vonnis in gevoegde zaken van 17 januari 2018
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/03/195762 / HA ZA 14-523 van
zelfstandig bestuursorgaan
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P. van den Broek,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de BV],
gevestigd te [vestigingsplaats BV] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.J. Gommans,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/03/212365 / HA ZA 15-599 van
zelfstandig bestuursorgaan
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. P. van den Broek,
tegen
[X],
wonende te [woonplaats X] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Gommans.
Partijen zullen hierna UWV, [de BV] en [X] genoemd worden.
[de BV] en [X] zullen hierna gezamenlijk [X c.s.] genoemd worden.

1.De procedure in de zaak 14-523

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het vonnis in het voegingsincident van 9 december 2015 en de daarin genoemde stukken;
de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie;
de conclusie van antwoord in reconventie;
e conclusie van repliek in conventie;
de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie;
de conclusie van dupliek in reconventie;
de akte van 21 december 2016 van [X c.s.] in conventie en reconventie, tevens overleggen nadere stukken;
de antwoordakte na dupliek in conventie.

2.De procedure in de zaak 15-599

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het vonnis in het voegingsincident van
4 november 2015 en de daarin genoemde stukken, alsmede de hierboven genoemde processtukken b tot en met h.
2.2.
Ten slotte is in de gevoegde zaken vonnis bepaald.

3.Het geschil in de zaken 14-523 en 15-599

Het gaat in deze zaken om het volgende.
3.1.
Het UWV is als bestuursorgaan belast met de uitvoering en handhaving van de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong) en sinds 1 januari 2010 met de Wet Werk en Arbeidsondersteuning Jonggehandicapten (Wet Wajong). In dat kader kan het UWV aan jonggehandicapten (de Wajonggerechtigde) een voorziening toekennen in de vorm van een vergoeding voor jobcoachdiensten die kunnen worden ingekocht bij een door het UWV erkende jobcoachorganisatie. De jobcoachwerkzaamheden houden verband met het aan het werk houden van een Wajonggerechtigde.
3.2.
[X] was jarenlang actief in het verlenen van jobcoachdiensten door middel van zijn eenmanszaak [Y] . Blijkens de akte van oprichting van [de BV] zijn de activiteiten van [Y] geacht vanaf 1 juli 2009 ingebracht in c.q. voortgezet door [de BV]
3.3.
[X] is (middellijk) enig aandeelhouder en enig bestuurder van [de BV]
3.4.
[de BV] is bij besluit van 24 juni 2009 erkend als jobcoachorganisatie, zoals bedoeld in het besluit Regeling Erkenningscriteria voor Job coachorganisaties van 13 december 2005 (later is dit besluit vervangen door het besluit Erkenningskader Uitvoering Persoonlijk Ondersteuning 2012). De erkenning stelde haar in staat om gebruik te maken van de jobcoachregeling en in dat kader budgetten/subsidies van UWV te verkrijgen.
3.5.
Op grond van het door het UWV in het Protocol Jobcoach [1] neergelegde beleid in samenhang met een door een Wajonggerechtigde afgegeven machtiging, mag een erkende jobcoachorganisatie de op grond van een jobcoachvoorziening voor een Wajonggerechtigde verrichte werkzaamheden, namens die Wajonggerechtigde rechtstreeks bij het UWV declareren en mag laatstgenoemde rechtstreeks aan de jobcoachorganisatie uitbetalen. Op de hiervoor omschreven wijze hebben [de BV] en het UWV gedurende een reeks van jaren met elkaar afgerekend.
3.6.
Het UWV heeft in verband met signalen dat bij jobcoachorganisaties oneigenlijk gebruik gemaakt zou worden van de jobcoachregeling in 2013 een controleonderzoek gehouden onder de jobcoachorganisaties. Het onderzoek bestrijkt de periode van 1 januari 2009 tot 1 november 2013 en richtte zich op de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de erkenning als jobcoachorganisatie en de rechtmatigheid van ingediende declaraties voor jobcoaching.
3.7.
Om die reden heeft het UWV in het najaar van 2013 ook een onderzoek ingesteld naar het declaratiegedrag van [de BV] over de jaren 2009 tot en met 2012. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 24 oktober 2013. In aanvulling daarop is er door het UWV nog een aanvullend onderzoeksrapport en een vervangend schaderapport opgesteld, beiden uitgebracht op 19 november 2014.
3.8.
Kort samengevat werd geconcludeerd dat zich in 36 van de 50 onderzochte dossiers onregelmatigheden betreffende de declaraties van [de BV] hebben voorgedaan en dat de Wajongeren niet de begeleiding hebben gekregen die is aangevraagd en waarvoor de verantwoording aan het UWV is afgelegd. Uit het onderzoek van het UWV blijkt dat een bedrag van € 1.161.703,99 aan jobcoachvoorzieningen is aangevraagd en gedeclareerd, waarvan in totaal een bedrag van € 360.616,86 ten onrechte door [de BV] is gedeclareerd.
3.9.
Tot zekerheid van verhaal van haar vordering heeft het UWV ten laste van [de BV] medio 2014 beslag gelegd op de bankrekening van [de BV]
3.10.
Bij brief van 15 mei 2014 wordt aan [de BV] medegedeeld dat alle (eventuele) betalingen aan [de BV] in het kader van jobcoaching en reïntegratiedienstverlening werden opgeschort.
3.11.
Op 9 juli 2014 heeft het UWV de erkenning van [de BV] als jobcoachorganisatie ingetrokken. Het tegen die beslissing gemaakte bezwaar is door het UWV op 28 november 2014 ongegrond verklaard. De afdeling bestuursrecht van deze rechtbank heeft het beroep tegen de beslissing op bezwaar op 21 december 2015 ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog, voor zover relevant:
“22. De rechtbank stelt vast dat uit het onderzoek van verweerder naar voren is gekomen dat (het personeel van) eiseres structureel meer uren heeft geschreven en gedeclareerd dan waarvoor jobcoachactiviteiten zijn verleend. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit met een aantal voorbeelden toereikend geïllustreerd. Ook is sprake van onrealistische urenaantallen (werkdagen van 16 uur of meer). (…)Tevens is gebleken dat eiseres geen sluitende en inzichtelijke administratie heeft gevoerd; zo ontbrak een afwezigheidsregistratie. Eiseres heeft ook zelf erkend dat de verantwoording en de afrekening van de jobcoachuren geen prioriteit had en dat de administratie te wensen over liet. De geconstateerde tekortkomingen strekken zich uit over meerdere jobcoaches, over een langere tijd en over meerdere klantendossiers, zodat niet gesproken kan worden van eenmalige, sporadische vergissingen zoals eiseres heeft aangevoerd. Eiseres heeft dus niet voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het Protocol. Verweerder was dan ook bevoegd om tot intrekking over te gaan.”
3.12.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van het UWV is bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, directie opsporing (hierna Inspectie SZW), op 17 april 2014 melding gemaakt van de onregelmatigheden. Van het onderzoek in de urenverantwoording jobcoaching heeft de Inspectie SZW op 15 juni 2015 een proces-verbaal gemaakt. Door de verbalisant werd een nadeelberekening gemaakt en vastgesteld op € 29.148,56.
3.13.
Het onderzoek door de Inspectie SZW heeft geresulteerd in een aangifte bij het Openbaar Ministerie op 11 maart 2015. Het Openbaar Ministerie is vervolgens een strafrechtelijk onderzoek gestart naar [de BV] en [X] in persoon in verband met het vermoedelijk plegen van valsheid in geschrifte. De officier van justitie besloot in januari 2016 om [de BV] en [X] niet (verder) te vervolgen, omdat een niet-strafrechtelijk ingrijpen de voorkeur verdiende.

4.De vorderingen en het verweer

in de zaak 14-523in conventie
4.1.
UWV vordert samengevat, na wijziging van eis (zie akte d.d. 21 oktober 2015):
een verklaring voor recht dat [de BV] jegens UWV gehouden is om schade te vergoeden doordat zij kort gezegd teveel uren ten behoeve van jobcoaching heeft gedeclareerd;
veroordeling van [de BV] tot betaling aan UWV van
€ 231.257,50, vermeerderd met de wettelijke rente voorzover dit bedrag niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis is voldaan;
veroordeling van [de BV] tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag genoemd onder b, vanaf 1 januari 2012, vermeerderd met de wettelijke rente voorzover dit bedrag niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis is voldaan,
veroordeling van [de BV] tot betaling van € 21.387,50 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente voorzover dit bedrag niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis is voldaan,
veroordeling van [de BV] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente voorzover dit bedrag niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis is voldaan;
de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente voorzover dit bedrag niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis is voldaan.
4.2.
[de BV] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
Na de dagvaarding zijn de procedures 14-523 en 15-599 gevoegd en hebben partijen geen afzonderlijke processtukken per procedure meer ingediend en hebben zij telkens volstaan met één processtuk betrekking hebbende op beide procedures. Om die reden is het niet aanstonds duidelijk wie eiser(es) in reconventie is. De rechtbank begrijpt dat alleen [de BV] in reconventie een eis heeft ingesteld, omdat ook slechts veroordeling van het UWV tot betaling aan [de BV] (en niet aan [X] ) wordt gevorderd.
4.5.
[de BV] vordert samengevat:
veroordeling van het UWV in de door [de BV] gemaakte advocaatkosten: PM;
veroordeling van het UWV tot betaling van € 51.137,00 ter zake van salarissen vanaf 1 juni 2014 tot einde dienstverband van de werknemers van [X] ;
veroordeling van het UWV tot betaling aan haar van de aan [de BV] op 1 juni 2014 verschuldigde bedragen van € 71.309,38;
veroordeling van het UWV tot betaling van € 522.768,00 aan [de BV] wegens verlies van haar onderneming;
de proceskosten.
4.6.
Het UWV voert verweer.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak 15-599
4.8.
UWV vordert samengevat, na vermeerdering van eis (zie conclusie van repliek in conventie):
een verklaring voor recht dat [X] jegens UWV gehouden is om schade te vergoeden doordat hij heeft bewerkstelligd en/of toegelaten dat door [de BV] teveel uren ten behoeve van jobcoaching heeft gedeclareerd;
veroordeling van [X] tot betaling aan UWV van € 237.145,64, vermeerderd met de wettelijke rente voorzover dit bedrag niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis is voldaan;
veroordeling van [X] tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag genoemd onder b, vanaf 1 januari 2012, vermeerderd met de wettelijke rente voorzover dit bedrag niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis is voldaan;
veroordeling van [X] tot betaling van € 21.387,50 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente voorzover dit bedrag niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis is voldaan;
veroordeling van [X] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente voorzover dit bedrag niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis is voldaan;
de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente voorzover dit bedrag niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis is voldaan.
4.9.
[X] voert verweer.
4.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de zaak 14-523
in conventie
5.1.
Het UWV stelt dat [de BV] zich bij het declareren van de jobcoachvergoeding in de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2012 niet heeft gehouden aan de regels van het Protocol Jobcoach en niet gewerkte uren heeft gedeclareerd althans uren heeft gedeclareerd die niet voor vergoeding op grond van de voorziening in aanmerking komen. Het UWV stelt dat zij daardoor teveel subsidie heeft verstrekt aan de Wajongeren, welke subsidie via machtiging is betaald aan [de BV]
Er is dus meer aan [de BV] betaald dan waarop zij aanspraak kon maken.
5.2.
Het UWV vordert het teveel betaalde bedrag primair terug op grond van onrechtmatige daad, subsidiair op grond van ongerechtvaardigde verrijking. De (hoogte van de) schade is berekend in het aanvullend schaderapport van 19 november 2014. Met een beroep op vaste jurisprudentie houdt het UWV naast [de BV] ook [X] , als bestuurder van [de BV] aansprakelijk voor deze schade. Voor de periode dat [de BV] nog niet bestond houdt het UWV [X] in persoon, handelend onder zijn eenmanszaak, aansprakelijk.
De beoordeling van de (bestuurders)aansprakelijkheid van [X] komt aan de orde in de gevoegde zaak met nummer 15-599.
5.3.
Het UWV baseert haar stellingen met name op de bevindingen tijdens het handhavingsonderzoek, zoals die zijn vastgelegd in het onderzoeksrapport van 24 oktober 2013 en de aanvulling daarop d.d. 19 november 2014. In deze rapporten, die mede zijn gebaseerd op verklaringen van [X] , wordt geconcludeerd:
- dat in een groot aantal onderzochte gevallen grote verschillen bestaan tussen de door [de BV] gedeclareerde jobcoachuren en het aantal uren dat volgens de betrokken Wajongere en/of werkgever over de desbetreffende jobcoachperiode zou zijn besteed. Ter illustratie verwijst het UWV naar 4 specifieke gevallen;
- dat regelmatig buitensporige aantallen jobcoachuren op een dag zijn geboekt, zo zijn er dagen waarop 17 tot 34 jobcoachuren zijn geboekt. Ter illustratie wordt verwezen naar de uren die jobcoach [jobcoach 1] heeft gedeclareerd;
- dat er jobcoachuren zijn geboekt op niet bestaande data, zoals 30 februari 2011, 31 september 2011 en 31 juni 2012. Ter illustratie wordt verwezen naar de uren die jobcoach [jobcoach 1] en [jobcoach 2] hebben geadministreerd;
- dat er jobcoachuren zijn geboekt in periodes dat de betreffende Wajongere bij het UWV als ziek was aangemeld, dat een Wajongere door [de BV] bij het UWV is ziekgemeld, terwijl de Wajongere reeds hersteld was, dan wel naar eigen zeggen nooit ziek is geweest.
5.4.
De erkende jobcoachorganisatie, in dit geval [de BV] , heeft zich door het aanvragen en verkrijgen van een erkenning tegenover UWV onder meer verbonden om overeenkomstig het Protocol Jobcoach te handelen (zie onder andere criterium 6 in de Erkenningsregeling en paragraaf 2.2 van het Erkenningskader). In de diverse versies van het Protocol Jobcoach zijn voorschriften opgenomen over de wijze van declareren/factureren en verantwoorden van de in de declaraties/facturen opgenomen uren waaraan [de BV] zich als erkende jobcoachorganisatie heeft geconformeerd. Onjuist declareren en handelen in strijd met de in het Protocol Jobcoach heeft daarom tegenover UWV te gelden als handelen in strijd met de regels van maatschappelijke betamelijkheid en is daarmee onrechtmatig. [de BV] heeft erkent dat haar urenregistratie in genoemde periode niet deugde en dus niet voldeed aan de voorschriften en heeft daarmee onrechtmatig gehandeld jegens het UWV.
5.5.
Dat dit onrechtmatig handelen ook toerekenbaar is aan [de BV] , dat de schade in rechtstreeks verband staat met het onrechtmatig handelen en dat de geschonden norm strekt tot bescherming tegen schade zoals het UWV die heeft geleden is niet betwist, zodat ook dit vast staat.
5.6.
[de BV] betwist enkel de hoogte van de gevorderde schade. In dat kader voert zij de volgende relevante verweren:
De schade is door het UWV grofmazig geschat, niet rekening houdende met daadwerkelijke facturering en werkzaamheden. Daarom dient de schade van het UWV conform het door de Inspectie SZW, directie opsporing, uitgevoerde onderzoek op € 29.148,56 vastgesteld te worden, waardoor er geen discussie kan ontstaan omtrent de omvang van haar vordering. Daarbij komt dat het UWV volgens [de BV] heeft berust in de sepotbeslissing van het functioneel Parket waaruit [de BV] afleidt dat het UWV het bedrag van € 29.148,56 als juist erkent. Bovendien gaat het om een ambtsedig opgesteld proces-verbaal van de Inspectie SZW en levert dit ingevolge artikel 157 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dwingend bewijs op.
Het UWV trekt ten onrechte, 3 jaar na dato, conclusies uit interviews met WA Jongeren die voor het overgrote deel een verstandelijke achterstand hebben
Er staan individuele fouten in het onderzoek (een bedrijfsleider verklaart, die ten tijde van de onderzoeksperiode helemaal nog niet in dienst was).
De werkzaamheden zijn meeromvattend dan de directe contacturen.
Het UWV heeft geen hoor-wederhoor toegepast bij haar onderzoek.
Door arbeidsdeskundigen van het UWV was het [de BV] in individuele gevallen toegestaan om toegekende uren anders in te zetten en derhalve van het protocol af te wijken.
[de BV] gaat verder in op enkele individuele dossiers:
(i) dossier [dossier 1] : een creditnota is ten onrechte bij de vaststelling van de hoogte van de schade buiten beschouwing gelaten;
(ii) dossier [dossier 2] : de rapporteur merkt op dat op basis van de gedane verklaringen in redelijkheid niets kan worden geconcludeerd, terwijl in dat dossier wel € 9.900,00 aan schade wordt teruggevorderd;
(iii) dossier [dossier 3] : uit een e-mail van 8 november 2012 volgt dat tussen [de BV] en de arbeidsdeskundige van het UWV is overeengekomen dat jobcoach uren anders dan in het protocol omschreven staat, kunnen worden ingezet;
(iv) dossier [dossier 4] : Hoewel het UWV concludeert dat [de BV] 31,5 uren teveel zou hebben gefactureerd, kan dat niet kloppen omdat de jobcoach maar 11,5 uren heeft gedeclareerd.
Ten aanzien van de geclaimde advocaatkosten stelt [de BV] dat die onnodig zijn gemaakt en dat € 8.606,50 van de € 21.387,20 zijn omschreven als “diverse” (waarin bovendien deels uren zitten die op zondagen zijn gemaakt, hetgeen niet mogelijk zou zijn), hetgeen onvoldoende concreet is om declarabel te kunnen zijn.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV voornoemde verweren gemotiveerd weersproken.
Verweer onder a
5.8.
Ten aanzien van het verweer onder a overweegt de rechtbank dat - in tegenstelling tot hetgeen [de BV] betoogt - nergens, ook niet uit het strafrechtelijk sepot, uit kan worden afgeleid dat het UWV ooit heeft erkend dat haar schade slechts een bedrag van € 29.148,56 bedraagt. Het is weliswaar juist dat het UWV de hoogte van de schade deugdelijk behoort te onderbouwen, maar het ligt op de weg van [de BV] om bij betwisting van de declaraties aan te tonen dat de uren zijn gemaakt en waaraan die zijn besteed. [de BV] heeft daar niet aan voldaan en heeft geen volledige administratie aan UWV kunnen overleggen. Niet alle urenspecificaties zijn beschikbaar. UWV is daarom niet in staat een exacte berekening te maken en mag een zoveel mogelijk onderbouwde inschatting maken van de ten onrechte gedeclareerde uren (en daardoor geleden schade). Het UWV heeft haar schadeberekeningen met de overgelegde rapporten voldoende deugdelijk onderbouwd.
5.9.
De rechtbank concludeert op basis van de onweersproken stelling van het UWV dat het onderzoek door de Inspectie SZW in het strafrechtelijk traject een veel beperktere reikwijdte had. Immers in het strafrechtelijk onderzoek zijn slechts dossiers van 5 verschillende Wajongeren onderzocht terwijl het onderzoek van het UWV zelf 25 dossiers omvatte. Daarnaast zag het onderzoek door het UWV op een volledige beoordeling van het declaratiegedrag van [X] terwijl het strafrechtelijk onderzoek zich enkel richtte op declaratieformulieren waarop bepaalde typen onrechtmatigheden waren te zien. Dat betekent dat enkel declaratieformulieren die voldeden aan de volgende criteria in het onderzoek werden betrokken:
- urenverantwoording van meer dan 24 uur per dag voor de jobcoach;
- urenverantwoording op niet bestaande datum;
- urenverantwoording tijdens de vakantie van de jobcoach;
- urenverantwoording dubbel geboekt en gedeclareerd.
5.10.
Het onderzoek van het UWV zag op een volledige beoordeling van het declaratiegedrag van [de BV] , dus (ook) op declaraties die, afgezien van de vraag of ze een strafbaar feit opleveren, mogelijk tot civielrechtelijke aansprakelijkheid kunnen leiden.
5.11.
[de BV] heeft tegen de stelling van het UWV, inhoudende dat het onderzoek door de Inspectie SZW veel beperkter was, geen relevant verweer meer gevoerd. Hetgeen in het proces-verbaal van de Inspectie SZW is vermeld, levert hooguit dwingend bewijs op van de schade geleden in de 5 onderzochte dossiers en dan ook maar alleen berekend op basis van declaratieformulieren die voldeden aan de selectiecriteria, maar niet meer dan dat. Het betreffende proces-verbaal is gebaseerd op beperkt onderzoek en geeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende basis voor de vaststelling van de volledige civielrechtelijke aansprakelijkheid van [de BV] en de mogelijk als gevolg daarvan door het UWV geleden civielrechtelijke schade. Aan het vorenstaande doet niet af dat de Inspectie SZW een ambtsedig opgesteld proces-verbaal heeft gemaakt.
Het verweer onder a treft derhalve geen doel.
Verweer onder b
5.12.
De rechtbank overweegt dat de onderzoeksresultaten niet enkel zijn gebaseerd op verklaringen van WA-jongeren maar ook op verklaringen van werkgevers en jobcoaches en de beschikbare urenvoerzichten. Daarbij komt dat het UWV heeft gesteld (hetgeen niet door [de BV] is weersproken) dat zij bij twijfel (bijvoorbeeld bij tegenstrijdige verklaringen) de declaraties steeds in het voordeel van [de BV] heeft uitgelegd, zodat dit verweer ook als gemotiveerd weersproken wordt gepasseerd.
Verweer onder c
5.13.
Dit verweer is door [de BV] onvoldoende uitgewerkt c.q. onderbouwd om daaraan de door haar gewenste conclusies aan te kunnen verbinden. Bovendien worden enkele fouten in het onderzoeksrapport door het UWV onderkend. Echter, die fouten zijn volgens het UWV verdisconteerd in de bijstelling van het schadebedrag zoals blijkt uit het vervangende schaderapport, hetgeen niet door [de BV] is betwist. Daarenboven heeft ook de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank in haar vonnis van 21 december 2015 geoordeeld dat de door [de BV] geuite kritiek op het onderzoek van het UWV geen hout snijdt.
Verweer onder d
5.14.
Tegen de stelling dat de werkzaamheden meer omvatten dan de directe contacturen heeft het UWV ingebracht dat de concrete werkzaamheden die [de BV] in randnummer 18 van haar conclusie van antwoord noemt, niet zijn te kwalificeren als jobcoaching in de zin van het Jobcoach Protocol 2011 en 2012 dan wel te abstract zijn omschreven en alleen al daarom niet kan worden beoordeeld of deze wel of niet als jobcoachwerkzaamheden kunnen worden aangemerkt. Bovendien verwijst het UWV naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2016:7320) waarin in rechtsoverweging 5.5. is overwogen dat het jobcoachtarief een “all-in” tarief is en dat alleen de uren, die rechtstreeks aan jobcoaching worden besteed, kunnen worden gedeclareerd. Nu [de BV] , hoewel dit op haar weg lag, het verweer dat de werkzaamheden meer omvatten dan directe contacturen naar aanleiding van deze stellingen niet nader heeft geconcretiseerd en/of onderbouwd, moet daaraan als onvoldoende gemotiveerd worden voorbijgegaan.
Verweer onder e
5.15.
Het verwijt dat het UWV geen hoor- wederhoor zou hebben toegepast, ontbeert een feitelijk grondslag. Immers, [X] is op 14 juni 2013 gehoord omtrent de bevindingen van het UWV. Na overleg met [X] is het onderzoeksrapport van 24 oktober 2013 op een aantal punten aangepast en is op 19 november 2014 een aanvullend onderzoeksrapport uitgebracht. Bij beide onderzoeksrapporten is een schaderapport opgemaakt. Bovendien staat als niet weersproken vast dat het UWV de onderzoeksresultaten met [de BV] heeft gedeeld in het kader van de in mei 2014 aan [de BV] geboden mogelijkheid om haar zienswijze in te dienen ten aanzien van het voorgenomen besluit tot intrekking van de erkenning als Jobcoachorganisatie (zie brief van 15 mei 2014).
Verweer onder f
5.16.
Ook dit verweer, inhoudende dat van het protocol afwijkende afspraken zijn gemaakt is door [de BV] onvoldoende onderbouwd en uitgewerkt om daaraan het gevolg te verbinden dat het rapport van het UWV een onvoldoende gefundeerde basis biedt voor de vaststelling van de schade en dat daarvoor aansluiting moet worden gezocht bij de berekening van de Inspectie SZW.
Verweer onder g
5.17.
Deze verweren, die betrekking hebben op een aantal individuele dossiers, zijn door het UWV gemotiveerd weersproken:
(i) Een creditnota in het dossier [dossier 1] wordt door het UWV betwist en zonder nadere onderbouwing daarvan wordt aan de stelling van [de BV] dat het UWV die ten onrechte bij de vaststelling van de hoogte van de schade buiten beschouwing heeft gelaten voorbij gegaan.
(ii) Het UWV stelt in het dossier [dossier 2] dat de opmerking van de rapporteur dat in redelijkheid niets kan worden geconcludeerd, nog niet betekent dat in dit dossier geen schade is geleden. De rapporteur heeft enkel vastgesteld dat de verklaringen van de Wajongeren en de werkgever over het aantal gedeclareerde facturen van elkaar verschillen en hij daardoor geen conclusies kan trekken. Het UWV is vervolgens uitgegaan van de voor [de BV] meest gunstige verklaring op basis waarvan zij tot een schadebedrag van € 9.900,00 komt. Daar heeft [de BV] geen gemotiveerd verweer tegen gevoerd zodat in rechte als vaststaand moet aangenomen dat het UWV in dit dossier in ieder geval voornoemd bedrag aan schade heeft geleden.
(iii) Het UWV betwist dat er afwijkende afspraken over declaraties bestonden ten aanzien van Wajongere [dossier 3] . Hoe en waarom de e-mail zoals door [de BV] overgelegd als productie 9 een onderbouwing zou zijn van de stelling dat [de BV] jobcoachuren anders mocht inzetten dan in het protocol omschreven staat en wat dit verweer concreet tot gevolg heeft, is niet nader onderbouwd zodat de rechtbank bezwaarlijk daar juridische consequenties aan kan verbinden. Zij heeft op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan.
(iv) Hetgeen [de BV] aanvoert omtrent dossier [dossier 4] is pas zo laat in de procedure naar voren gebracht (in haar laatste processtuk: de akte in conventie en reconventie, tevens overleggen van nadere stukken) dat het UWV daarop niet meer heeft kunnen reageren. Niet gesteld of gebleken is dat [de BV] dit niet eerder in de procedure naar voren had kunnen brengen, terwijl op haar wel de plicht rust om in een zo vroeg mogelijk stadium alle verweren volledig en naar waarheid aan te voeren. Nu zij dat ten aanzien van dit punt niet heeft gedaan, zal de rechtbank aan dit verweer voorbijgaan.
5.18.
Nu voor het overige geen relevante verweren zijn gevoerd tegen de deugdelijkheid van de onderzoeksrapporten van 24 oktober 2013 en 19 november 2014 en tegen de uiteindelijke schadeberekening van het UWV stelt de rechtbank vast dat [de BV] in genoemde onderzoeksperiode aanzienlijk meer uren heeft gedeclareerd en vergoed gekregen dan waarop zij op basis van de toen geldende regelgeving recht had en wel voor een bedrag van € 231.257,50.
Verweer onder h
5.19.
Het UWV vordert de werkelijk gemaakte advocaatkosten in periode van 7 oktober 2014 tot en met 12 mei 2015. Als niet weersproken staat vast dat dit de periode betreft dat partijen met elkaar hebben onderhandeld over een minnelijke regeling. De kosten buiten rechte – “kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid” en “kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte” – komen in beginsel volledig voor vergoeding in aanmerking als deze voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets (art. 6:96 lid 2 BW). Deze toets houdt in dat het (i) redelijkerwijs verantwoord moet zijn geweest om de betreffende kosten te maken en (ii) de kosten daarnaast naar aard en omvang redelijk zijn. Het gaat om een bedrag van ruim € 21.000,00 over een periode van 7 maanden. Voor deze korte onderhandelingsperiode komt dit bedrag de rechtbank relatief hoog voor. Daarbij komt dat als niet, dan wel onvoldoende, weersproken vast staat dat € 8.606,50 is omschreven als diversen en [de BV] deze posten in het bijzonder heeft betwist. Laatstgenoemde kosten kunnen de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan en zullen daarom niet worden toegewezen. Voor het overige snijdt het verweer van [X] tegen de buitengerechtelijke kosten onvoldoende hout. Niet valt in te zien waarom het onmogelijk zou zijn dat een advocaat op een zondag werkzaam is en die uren declareert. Het komt de rechtbank alles in aanmerking nemende redelijk voor een bedrag van € 12.781,00 als buitengerechtelijke kosten ingevolge artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking te nemen.
5.20.
Nu geen van de verweren slaagt, is de conclusie gerechtvaardigd dat [de BV] jegens het UWV toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij de als gevolg daarvan door het UWV geleden schade, zoals hierna in het dictum nader is omschreven, dient te vergoeden. Aan een beoordeling van de subsidiaire grondslag van de vordering (ongerechtvaardigde verrijking) komt de rechtbank niet meer toe. Hoewel het UWV ten laste van [de BV] beslag heeft laten leggen, worden de beslagkosten na de wijziging van eis bij akte van 21 oktober 2015, waarin de vordering volledig is geherformuleerd, niet langer gevorderd zodat de rechtbank daarop niet meer kan beslissen; zij het dat het vast recht zoals verschuldigd in deze zaak is (en blijft) verrekend met het vast recht van het beslagrekest.
5.21.
[de BV] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van UWV worden begroot op:
- dagvaarding € 93,80
- griffierecht 0,00 (verrekend met vast recht beslagrekest)
- salaris advocaat
5.000,00(2,5 punt × tarief € 2.000,00)
Totaal € 5.093,80
5.22.
De gevorderde veroordeling in de nakosten in conventie is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. Deze zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
5.23.
[de BV] stelt - samengevat - dat de opstelling van het UWV jegens haar onrechtmatig is, althans dat het UWV misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt, en stelt dat haar de mogelijkheid om wel deugdelijk te gaan presteren, is onthouden en verwijst daarbij naar artikel 6:89 BW. Op basis van deze verwijten heeft [de BV] een aantal vorderingen in reconventie ingediend, bestaande uit schade als gevolg van doorbetalen van lonen tot einde dienstverbanden, openstaande facturen, schade als gevolg van het verlies van zijn onderneming en kosten advocaat.
5.24.
De rechtbank overweegt dat de overheid een budget ter beschikking stelt voor jobcoaching op basis van de jobcoachregeling. Het UWV is belast met de uitvoering daarvan en is aldus gerechtigd tot onderzoek naar de rechtmatigheid van ingediende jobcoachdeclaraties. Het verrichten van onderzoek en het naar aanleiding daarvan intrekken van een erkenningsbesluit levert derhalve in beginsel geen onrechtmatige daad of misbruik van bevoegdheid op. Het lag op de weg van [de BV] om daartoe nadere feiten en/of omstandigheden aan te voeren. Zij heeft dit nagelaten. Aan het systeem van jobcoaching is inherent dat de jobcoachdiensten niet rechtstreeks worden verleend aan degene die de declaratie betaalt. Door een erkenning aan te vragen heeft [de BV] zich jegens het UWV verbonden om zich te gedragen overeenkomstig de voorschriften in het Protocol. Uit de stellingen van [de BV] maakt de rechtbank op dat zij het UWV vooral verwijt dat het UWV niet tijdig melding heeft gemaakt, dan wel heeft geklaagd, over het declaratiegedrag van [de BV] en daardoor [de BV] een tweede kans en de mogelijkheid om de schade van het UWV en haar eigen schade te beperken, heeft ontnomen. Deze stellingen van [de BV] komen de facto erop neer dat zij gerechtigd was haar handelen (in strijd met het geldende Protocol) voort te zetten tot het moment waarop zij daarover door het UWV op de vingers werd getikt. Het behoeft geen nader betoog dat een dergelijke handelwijze volstrekt onacceptabel is. Het vorenstaande klemt temeer nu het gaat om misbruik van publieke gelden, die zijn bedoeld voor de ondersteuning van kwetsbare WA jongeren. Een dergelijk onrechtmatig handelen kan nimmer een basis zijn om het UWV (indirect) verantwoordelijk te houden voor de gevolgen daarvan.
5.25.
Het feit dat [de BV] haar personeel heeft moeten ontslaan en de activiteiten van jobcoaching na intrekking van het erkenningsbesluit (waarvan de rechtbank in beroep heeft beslist dat het UWV het erkenningsbesluit terecht heeft ingetrokken) heeft moeten staken is een rechtstreeks gevolg van het onrechtmatig handelen van [de BV] zelf. De gestelde schade, waarvan [de BV] nu vergoeding vordert, is derhalve geen gevolg van enig onrechtmatig handelen van het UWV.
De stelling dat het UWV gehouden is € 20.000,00 aan advocaatkosten aan [de BV] te voldoen omdat het UWV bewust informatie heeft achterhouden waardoor onterecht zou zijn geprocedeerd, is niet onderbouwd, zodat die reeds om die reden voor afwijzing gereed ligt.
5.26.
Voorts heeft [de BV] gesteld dat zij door het afsluiten van de portal door het UWV in juni 2014 haar facturen niet meer kon declareren en dat de openstaande facturen € 71.309,38 niet meer door het UWV zijn voldaan. UWV erkent in haar conclusie van dupliek in reconventie dat een bedrag van € 7.831,88 (welke facturen overigens na sluiting van het jobcoachportaal in juni 2014 zijn ingediend) voor betaling in aanmerking komt, maar het UWV beroept zich voor dat bedrag op verrekening met de door haar in conventie ingestelde schadevordering. Voor het overige heeft het UWV gemotiveerd betwist dat zij nog een bedrag aan openstaande [de BV] zou moeten voldoen. [de BV] volstaat ter onderbouwing van dit deel van haar vordering met een overzicht met bedragen (productie 4) en een brief van 16 december 2016 van ABC Adviseurs V.O.F., (productie 14). Gelet op het verweer van het UWV is productie 4 onvoldoende onderbouwing van deze vordering. Productie 14 is zodanig laat in de procedure ingebracht dat het UWV daar niet meer op heeft kunnen reageren. Daarbij komt dat [de BV] volstaat met een verwijzing naar deze productie en de conclusie dat daaruit de juistheid van haar vordering blijkt. Het is de rechtbank echter niet duidelijk of de in die brief genoemde facturen ook reeds door het UWV zijn ontvangen en beoordeeld en ook niet met zekerheid kan worden gezegd dat de in die facturen gedeclareerde uren ook daadwerkelijk door het UWV verschuldigd zijn. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dit stuk niet betrekken in haar beoordeling van deze vordering. Dit deel van de reconventionele vordering zal tot een bedrag van € 63.477,50 worden afgewezen. Nu geen inhoudelijk verweer is gevoerd tegen het beroep op verrekening zal een bedrag van € 7.831,88 worden verrekend met hetgeen [X c.s.] in conventie verschuldigd is aan het UWV. In conventie zal derhalve niet een bedrag van 231.257,50 worden toegewezen, maar slechts een bedrag van € 223.425,62. [de BV] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het UWV worden begroot op € 2.580,00 (0,5 x 2 x € 2.580,00). De gevorderde veroordeling in de nakosten in reconventie is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. Deze zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in de zaak 15-599
5.27.
Het UWV acht [X] als enig bestuurder van [de BV] hoofdelijk aansprakelijk voor de door haar geleden schade ad € 231.257,50 die is ontstaan ná 1 juli 2009. Het UWV beroept zich daarbij op jurisprudentie van de Hoge Raad (waaronder Ontvanger/Roelofsen ECLI:NL:HR:2006:AZ0758). Zij heeft aan haar stellingen ten grondslag gelegd dat het de taak en verantwoordelijkheid van [X] als enig bestuurder om erop toe te zien dat de gewerkte jobcoachuren op deugdelijke wijze zouden worden gedeclareerd bij het UWV. Daartoe behoort ook het voeren van een deugdelijke administratie en het controleren van de urenverantwoordingen en declaraties. [X] heeft als bestuurder het onrechtmatig handelen van [de BV] bewerkstelligd en toegelaten door namens [de BV] teveel jobcoach uren te declareren. [X] valt te verwijten dat de jobcoaches niet goed zijn geïnstrueerd over het belang van een deugdelijke urenadministratie. In ieder geval ontbrak het aan iedere vorm van controle op de urenadministratie. UWV stelt dat aannemelijk is dat [X] dit bewust heeft gedaan, maar zover moet worden aangenomen dat niet bewust teveel uren zijn gedeclareerd, geldt volgens het UWV dat [X] heeft bewerkstelligd en toegelaten dat er geen deugdelijke administratie werd gevoerd. Hij heeft daardoor zodanig onzorgvuldig gehandeld dat hem ter zake hiervan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, aldus het UWV.
5.28.
De rechtbank overweegt dat [X] wordt verweten te hebben bewerkstelligd of toegelaten dat de door hem bestuurde vennootschap een eerder door haar aangegane overeenkomst niet nakomt en daardoor aan de wederpartij van de vennootschap schade berokkent. Of er dan sprake is van persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder, hangt af van de vraag of aan hem een voldoende
ernstigverwijt kan worden gemaakt, en dit hangt weer af van de concrete omstandigheden van het geval. Het bezigen van het woord ‘ernstig’ suggereert dat steeds sprake moet zijn van ernstige verwijtbaarheid.
5.29.
Tussen partijen staat als niet weersproken vast dat de administratie van [de BV] niet deugde, terwijl die redelijk overzichtelijk was omdat er naast hemzelf maar drie andere jobcoaches werkzaam waren bij [de BV] Verder is niet weersproken dat [X] als bestuurder geen enkele controle heeft uitgevoerd op de bij het UWV ingediende declaraties terwijl van de bestuurder mag worden verwacht dat hij ervoor zorgt, dan wel erop toeziet, dat het declaratieproces correct en voldoende zorgvuldig verloopt. Dit temeer nu er bij het UWV grote bedragen worden gedeclareerd en dat zij er in beginsel op moet kunnen vertrouwen op de juistheid van de door de jobcoachingorganisaties ingediende declaraties. In de gegeven omstandigheden mocht van [X] worden verwacht dat hij de geldende regelgeving over de wijze van declareren kende. [X] heeft overigens erkend dat:
  • hij op de hoogte is van de geldende regelgeving;
  • dat het tot zijn taak behoort om deugdelijke declaraties in te dienen bij het UWV en dat hij daarvoor ook verantwoordelijk is;
  • dat hij de urenverantwoordingen (de ESF-formulieren) van zijn jobcoaches niet controleerde.
Verwezen wordt naar het interview van 14 juni 2013 (productie 10 bij dagvaarding).
5.30.
De rechtbank is van oordeel dat [X] van voormeld omschreven nalatig gedrag een voldoende persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Hij wist, althans behoorde te weten, dat de – door hem bewerkstelligde en toegelaten – wijze van declareren van jobcoachuren kon leiden tot het gevolg dat UWV ten onrechte zou kunnen overgaan tot het uitbetalen van jobcoachvoorzieningen. Dat gevolg heeft zich ook verwezenlijkt doordat het UWV – naar achteraf is gebleken – een substantieel bedrag aan ondeugdelijke declaraties heeft uitbetaald. Daarnaast heeft [X] niet gemotiveerd betwist de stelling dat (i) [de BV] nagenoeg volledig op jobcoachactiviteiten draaide, (ii) dat die activiteiten na intrekking van de erkenning zijn beëindigd, (iii) dat [de BV] daardoor geen inkomsten meer heeft kunnen genereren en (iv) daardoor waarschijnlijk geen verhaal biedt voor de als gevolg daarvan optredende schade. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat [de BV] geen althans onvoldoende verhaal biedt. De rechtbank concludeert derhalve dat [X] naast [de BV] aansprakelijk is voor de schade. Nu op ieder van deze twee (rechts)personen een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade rust, zijn zij hoofdelijk verbonden (artikel 6:102 BW).
5.31.
In het verlengde van voorgaande overwegingen acht de rechtbank [X] ook op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de schade die door het UWV is geleden tussen 1 januari 2009 en 1 juli 2009 (ad € 5.888,14), in welke periode [X] heeft gehandeld door middel van zijn eenmanszak [Y] . Immers, de algemene norm van artikel 6:162 BW die in die verhouding moet worden toegepast is minder streng dan de norm van bestuurdersaansprakelijkheid.
5.32.
[X] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het UWV worden begroot op:
- explootkosten € 94,19
- griffierecht 3.864,00
- salaris advocaat
2.000,00(1 punt × tarief € 2.000,00)
Totaal € 5.958,19
5.33.
Nu na de vonnissen in de voegingsincidenten geen aparte processtukken voor beide zaken meer zijn ingediend, en beide partijen telkens hebben volstaan met één processtuk voor beide zaken, is het salaris advocaat in deze zaak (15-599) vastgesteld op 1 punt.
De gevorderde nakosten zullen slechts eenmaal worden toegewezen, zoals hierna bepaald.

6.De beslissing

De rechtbank

in de zaak 14-523
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat [de BV] jegens UWV gehouden is om alle schade te vergoeden die het UWV heeft geleden doordat [de BV] meer uren ten behoeve van jobcoaching heeft gedeclareerd dan in werkelijkheid zijn gemaakt, althans meer dan waarop [de BV] aanspraak kon maken op grond van het Erkenningskader 2005, de Erkenningsregeling 2012 en de van tijd tot tijd toepasselijke versies van het Protocol Jobcoach,
6.2.
veroordeelt [de BV] in de proceskosten, aan de zijde van UWV tot op heden begroot op € 5.093,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
6.3.
wijst de vorderingen van [de BV] af,
6.4.
veroordeelt [de BV] in de proceskosten, aan de zijde van het UWV begroot op € 2.580,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in de zaak 15-599
6.5.
verklaart voor recht dat [X] jegens UWV aansprakelijk is voor alle schade die het UWV heeft geleden doordat [X] heeft bewerkstelligd en/of toegelaten dat door [de BV] meer uren ten behoeve van jobcoaching zijn gedeclareerd dan in werkelijkheid zijn gemaakt, althans meer dan waarop [de BV] aanspraak kon maken op grond van het Erkenningskader 2005, de Erkenningsregeling 2012 en de van tijd tot tijd toepasselijke versies van het Protocol Jobcoach,
6.6.
veroordeelt [X] tot betaling aan het UWV van € 5.888,14, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag van dit vonnis, te betalen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis en, voor zover betaling niet of niet volledig binnen de gestelde termijn plaatsvindt, het niet tijdig betaalde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot volledige betaling,
6.7.
veroordeelt UWV in de proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 5.958,19, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in de zaken 14-523 en 15-599
6.8.
veroordeelt [X] en [de BV] hoofdelijk in die zin dat indien de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan het UWV van € 223.425,62, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag van dit vonnis, te betalen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis en, voor zover betaling niet of niet volledig binnen de gestelde termijn plaatsvindt, het niet tijdig betaalde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot volledige betaling,
6.9.
veroordeelt [X] en [de BV] hoofdelijk in die zin dat indien de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan het UWV van € 12.781,00 over de periode vanaf 7 oktober 2014 tot en met 12 mei 2015, te betalen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis en, voor zover betaling niet of niet volledig binnen de gestelde termijn plaatsvindt, het niet tijdig betaalde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot volledige betaling,
6.10.
veroordeelt [de BV] in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,00 indien de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan én betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldatum van voornoemde termijn,
6.11.
verklaart alle veroordelingen in beide zaken uitvoerbaar bij voorraad,
6.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.P. Drijkoningen en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2018. [2]

Voetnoten

1.De beleidsregels zijn door het UWV opgesteld en, nadat ze aan jobcoachorganisaties zijn voorgelegd, in de
2.type: SS