ECLI:NL:RBLIM:2018:2782

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
23 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2722
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Meststoffenwet en de beoordeling van de bewijsvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bestuurlijke boete opgelegd aan eiseres wegens overtreding van de Meststoffenwet. De staatssecretaris van Economische Zaken had eiseres een boete van € 31.804,50 opgelegd omdat zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij binnen de geldende gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen en fosfaat was gebleven. Eiseres heeft tegen deze boete beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat de mest daadwerkelijk was afgevoerd en dat de opgelegde boete onterecht was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op basis van een rapport van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) had geconcludeerd dat eiseres de gebruiksnormen had overschreden. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de mest op de juiste wijze was afgevoerd. De rechtbank heeft de boete gegrond verklaard, maar heeft deze verlaagd met € 2.500,- vanwege het lange tijdsverloop tussen het boeterapport en de boetebeschikking. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor wat betreft de hoogte van de boete, en de nieuwe boete vastgesteld op € 29.304,50. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2722

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 maart 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.P.N. Remie),
en
de staatssecretaris van Economische Zaken (thans de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat), verweerder
(gemachtigde: mr. M. Leegsma).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 31.804,50.
Bij besluit van 13 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2017.
Voor eiseres is verschenen haar gemachtigde en [A.] , één van de maten van eiseres.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] , toezichthouder.

Overwegingen

1. Verweerder heeft gecontroleerd of eiseres in 2013 de wet- en regelgeving van het Mestbeleid heeft nageleefd. De aanleiding van de controle was het rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) van 5 juni 2015.
2. Uit dat rapport blijkt dat eiseres gecontroleerd is in het kader van een onderzoek tegen Hamefo Nederland B.V. (Hamefo), een bedrijf dat mest vervoert.
Hamefo zou transporten van dierlijke mest, waarvoor Vervoersbewijzen Dierlijke Meststoffen (VDM’s) opgemaakt en geregistreerd zijn, in werkelijkheid niet hebben verzorgd. Het ging veelal om vrachten dikke fractie van gescheiden mest die op papier werd geëxporteerd naar Mestverwerking Fryslȃn B.V. (MVF). De mest had steeds opmerkelijk hoge stikstof- en fosfaatgehaltes en de vrachten vonden veelal in december 2013 plaats.
Het vermoeden is dat de fictieve vrachten door chauffeurs van Hamefo werden aangemaakt door ten tijde van een werkelijk mesttransport nog één of twee VDM’s in te vullen. Op de VDM’s werd nooit het kenteken van het vervoermiddel ingevuld. Er wordt van uitgegaan dat de chauffeurs twee of drie AGR/GPS-koffers bij zich hadden om de fictieve vrachten uniek te maken. Voor de fictieve vrachten zouden de chauffeurs valse weegbonnen hebben opgemaakt bij MVF.
3. Twee VDM’s zien op transporten van dikke fractie die Hamefo op 19 en
20 december 2013 voor eiseres zou hebben verzorgd.
3.1
Uit het VDM met nummer 1110450230 blijkt, dat Hamefo op 19 december 2013 om 06.00 uur bij het bedrijf van eiseres een vracht dikke fractie van 47,68 ton heeft geladen. Uit het VDM blijkt ook dat de vracht op 20 december 2013 om 13.00 uur bij MVF gelost is. Op het VDM is het kenteken van de truck waarmee het transport is gedaan niet vermeld. Op de weegbon die achterop het VDM is afgedrukt, is de vracht op 20 december 2013 om
13.12
uur bij MVF gewogen.
3.2
Uit het VDM met nummer 1110450249 blijkt, dat Hamefo op 20 december 2013 om 05.00 uur bij het bedrijf van eiseres een vracht dikke fractie van 39,66 ton heeft geladen. Uit het VDM blijkt ook dat de vracht om 14.00 uur bij MVF gelost is. Op het VDM is het kenteken van de truck waarmee het transport is gedaan niet vermeld. Volgens de weegbon is de vracht om 13.57 uur bij MVF gewogen.
4. Uit het onderzoek naar die twee transporten blijkt dat de VDM’s -volgens ARG/GPS-gegevens- zijn ingelezen op 20 december 2013 om 5:52 uur respectievelijk
5:47 uur. Volgens deze gegevens zouden de transporten toen ook geladen en bemonsterd zijn. De vrachten zouden bij MVF zijn gelost om 13.02 uur respectievelijk 13.11 uur.
5. Uit dat onderzoek blijkt ook dat -volgens gegevens van Data2Track- op
20 december 2013 één truck, de truck met kenteken BT-JB-86 en walking floor, bij het bedrijf van eiseres is geweest en wel om 5.48 uur. Volgens deze gegevens is de truck om 5.54 uur daar vertrokken en om 12.44 uur bij MVF aangekomen. De truck is daar weer vertrokken om 13.13 uur.
6. Uit de gegevens onder 3 tot en met 5, in onderling verband en samenhang bezien, heeft de NVWA afgeleid dat de VDM’s valselijk zijn opgemaakt. De NVWA komt tot de conclusie dat de mest niet is afgevoerd.
7. Op grond van de gegevens in het NVWA-rapport, de stalbalans en informatie van eiseres, heeft verweerder vastgesteld wat de begin- en eindvoorraad dierlijke mest van eiseres in 2013 was, hoeveel dierlijke mest in dat jaar op haar bedrijf geproduceerd is en hoeveel dierlijke mest zij toen heeft aan- en afgevoerd. Aan de hand van die gegevens heeft verweerder berekend hoeveel dierlijke mest eiseres op haar gronden moet hebben gebruikt en of zij daarmee binnen de voor haar geldende gebruiksnorm dierlijke mest en de fosfaatgebruiksnorm is gebleven.
8. Verweerder heeft geconstateerd dat eiseres de gebruiksnorm dierlijke mest en de fosfaatgebruiksnorm heeft overschreden en daarop op 12 augustus 2015 zijn voornemen, eiseres daarvoor bestuurlijke boetes op te leggen van (in totaal) € 31.804,50, aan haar kenbaar gemaakt. Verweerder heeft de dikke fractie die op 19 en 20 december 2013 zou zijn afgevoerd, niet als afgevoerd in de berekening meegenomen, maar als aangewend.
9. Naar aanleiding van de zienswijze van eiseres heeft verweerder de NVWA onderzoek laten doen naar de hoge stikstof- en fosfaatgehaltes in de dikke fractie die eiseres zou hebben laten afvoeren. [A.] heeft onder meer verklaard dat de dikke fractie van augustus 2013 heeft liggen drogen onder een afdak en dat daardoor de hoge gehaltes zijn ontstaan.
10. De bevindingen van de NVWA zijn neergelegd in het aanvullend rapport van bevindingen van 9 oktober 2015. De NVWA heeft het vermoeden dat de mestmonsters van de dikke fractie gemanipuleerd zijn. De conclusie van het onderzoek is, dat de hoge gehaltes niet kunnen zijn behaald door droging onder een afdak. Dergelijke hoge gehaltes kunnen alleen door mechanische droging worden behaald. Verwezen is naar het rapport “Mestscheiding: relaties tussen techniek, kosten, milieu en landbouwkundige waarde” opgesteld door Plant Research International B.V (WUR-rapport).
11. Mede gelet op het aanvullend rapport heeft de zienswijze van eiseres verweerder niet op andere gedachten gebracht. Eiseres heeft verweerder er niet van kunnen overtuigen dat ze binnen de voor haar geldende gebruiksnorm dierlijke mest en de fosfaatgebruiksnorm is gebleven. Daarom heeft verweerder eiseres bij het primaire besluit bestuurlijke boetes opgelegd van (in totaal) € 31.804,50 wegens handelen in strijd met het verbod meststoffen in of op de bodem te brengen. Verweerder heeft de hoogte van de boetes vastgesteld op grond van de overschrijding van de voor eiseres geldende gebruiksnorm dierlijke mest en de fosfaatgebruiksnorm. Verweerder heeft na heroverweging niet anders beslist.
12. Verweerder blijft erbij dat niet aannemelijk is dat Hamefo voor eiseres op 19 en
20 december 2013 dikke fractie heeft afgevoerd en dat mest is gescheiden. Verweerder gaat er vanuit, dat eiseres aan het eind van het jaar heeft bepaald of laten bepalen hoeveel kilogrammen fosfaat en stikstof op papier moesten worden afgevoerd om binnen de gebruiksnormen te blijven en dat Hamefo het berekende mestoverschot heeft weggewerkt door middel van een fictieve afvoer van dikke fractie (na mestscheiding) met hoge fosfaat- en stikstofgehaltes.
13. Daarbij acht verweerder niet aannemelijk dat de mest in containers is geladen en vervoerd, zoals eiseres heeft verklaard, omdat containers niet kunnen worden vervoerd met een vrachtwagen met ‘walking floor’. Verweerder acht ook niet aannemelijk dat de mest, gelet op de hoeveelheid, binnen zes minuten -tussen aankomst en vertrek- kan zijn geladen. Verweerder neemt aan dat de truck van Hamefo met kenteken BT-JB-86 alleen bij het bedrijf van eiseres is geweest om via het ARG/GPS-systeem een laadmelding te doen.
14. Verweerder sluit niet uit dat Hamefo met meer dan de vier in Data2Track geregistreerde vrachtwagens heeft gereden, maar acht niet aannemelijk gemaakt, dat de vrachten met een niet geregistreerde vrachtwagen zijn vervoerd. Verweerder acht ook niet aannemelijk gemaakt dat het vervoer heeft plaatsgevonden met vrachtwagens met containers in plaats van met een ‘walking floor’. Daarbij acht verweerder van belang dat [S.] en
[N.] van MVF hebben verklaard dat Hamefo in december 2013 alleen met de vier geregistreerde vrachtwagens reed.
15. Onder verwijzing naar het hiervoor vermelde WUR-rapport heeft verweerder de hoge gehaltes in de gestelde afvoer niet aannemelijk geacht. Verweerder acht dat echter niet direct van belang, omdat de afvoer niet aannemelijk is.
16. De verklaringen van de loonwerkers en bedrijfsadviseur, [B.] , [W.] en [M.] , over het scheiden van de mest en het uitrijden van de dunne fractie (na mestscheiding), geven verweerder geen aanleiding anders te concluderen, omdat hiermee niet is bewezen dat de dikke fractie die overbleef, is afgevoerd. De hoge gehaltes, het ontbreken van een administratie over de mestscheiding en omdat eiseres niet weet hoe de mest gescheiden is, maken dat verweerder niet aanneemt dat sprake is van mestscheiding.
17. In de onaannemelijkheid van de mestscheiding en de hoge gehaltes van de vermeende afgevoerde vrachten dikke fractie ziet verweerder steun voor de juistheid van zijn standpunt dat de vrachten niet zijn afgevoerd.
18. Eiseres blijft erbij dat op 19 en 20 december 2013 containercombinaties zijn gekomen om de -na mestscheiding- overgebleven dikke fractie op te halen en dat [A.] de containers zelf met een shovel heeft gevuld. De vrachten zijn afgevoerd, de vervoerskosten betaald en de vervoersdocumenten en analyserapporten ontvangen. Er zijn monsters genomen die door het laboratorium geanalyseerd zijn. Zij stelt geen invloed te hebben gehad op de monsters en kan niet anders dan van de analyses uitgaan.
Zij blijft erbij dat de vrachten als afvoer in de berekening, van de hoeveelheid mest die zij in 2013 op haar land heeft gebruikt, had moeten worden meegenomen. Dat de onvolledige VDM’s door [A.] zijn ondertekend, maakt volgens haar niet dat de mest niet is afgevoerd.
Zij heeft immers ook weegbonnen kunnen overleggen.
19. Eiseres stelt ook geen invloed te hebben gehad op de Data2Track-gegevens. Als vast komt te staan dat deze gegevens niet overeenkomen met de gegevens op de VDM’s, kan dat volgens eiseres nog niet leiden tot de conclusie, dat de mest helemaal niet is afgevoerd. Verweerder heeft zijn stellingen volgens haar onvoldoende onderbouwd.
Eiseres meent dat niet buiten redelijke twijfel vast is komen te staan dat zij meer mest heeft gebruikt dan uit haar administratie blijkt. Zij vindt dat verweerder onvoldoende bewijs heeft voor de overtredingen.
20. Eiseres meent overigens dat controles geen onregelmatige gang van zaken aan het licht hebben kunnen brengen. Verweerder had volgens eiseres in 2013 een bedrijfscontrole moeten uitvoeren als hij toen al concreet twijfelde aan de werkzaamheden van Hamefo en heeft niet met een administratief onderzoek achteraf kunnen volstaan.
21. Eiseres heeft geen truck met ‘walking floor’ op haar terrein gezien. Zij stelt dat de truck mogelijk ter plaatse is geweest om de chauffeur met de containercombinatie de weg te wijzen of mestmonsters op te pikken. Zij stelt ook dat Hamefo met meer trucks rijdt dan de trucks die in Data2Track geregistreerd staan. Ter ondersteuning van haar stelling heeft zij een screenprint overgelegd waaruit blijkt dat Hamefo met meer trucks rijdt dan de vier geregistreerde trucks.
22. Volgens eiseres laten de verklaringen van [B.] , [W.] en [M.] zien dat de mest is gescheiden. Volgens haar staat ook vast dat ze een mestscheider heeft gehuurd.
23. Eiseres betwist dat de opgegeven gehaltes niet kloppen. Volgens haar is niet aangetoond dat zich bij de bemonstering of analyse onregelmatigheden hebben voorgedaan. Omdat daadwerkelijk analyseresultaten voorliggen, mocht verweerder zich niet zonder meer op het WUR-rapport baseren. Bovendien is uit gegevens van latere jaren gebleken dat de mest van eiseres hogere gehaltes bevat dan de forfaitaire.
24. Eiseres meent geheel subsidiair, dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van de overtredingen. De afvoer, bemonsteringen en analyses zijn uitgevoerd door derden. Als gehaltes niet kloppen kan haar dat niet worden verweten. De mest is conform regelgeving afgevoerd en geanalyseerd door professionele partijen. Zij meent dan ook dat verweerder haar geen boete heeft mogen opleggen.
25. Omdat aantoonbaar mest is gescheiden, afgevoerd en een gangbare prijs voor de afvoer is betaald, is er volgens eiseres op zijn minst reden voor matiging van de boete. Zij stelt in 2013 bovendien nog gebruiksruimte te hebben gehad. Ze heeft ook geen enkel voordeel gehad van de onregelmatigheid als daarvan moet worden uitgegaan. Verder is ze niet betrokken geweest bij de bemonsteringen en analyses van de mest.
26. Eiseres heeft voorts op het forse tijdverloop tussen het ondertekenen van het boeterapport en de boetebeschikking gewezen. In dat verband heeft zij naar artikel 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verwezen en de praktijk van verweerder, in een geval als dit de boete met 10% te matigen.
27. De rechtbank overweegt als volgt.
28. Artikel 7 van de Meststoffenwet (Msw) houdt een algeheel verbod in voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. Als in strijd met het verbod wordt gehandeld, is dat volgens artikel 51 van de Msw een overtreding en mag verweerder de overtreder daarvoor een bestuurlijke boete opleggen. Alleen als binnen de gebruiksnormen wordt gebleven, geldt op grond van artikel 8 van de Msw een ontheffing van dat verbod en is van een overtreding geen sprake.
29. Volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) moet verweerder aantonen dat de overtreding is begaan. Dit betekent dat verweerder de aanwezigheid van mest (door aanvoer of eigen productie) moet aantonen. Als verweerder dat heeft gedaan mag worden aangenomen dat de mest in of op de grond van de betreffende landbouwer is gebracht. Het is dan aan de landbouwer om aannemelijk te maken dat de mest niet in of op zijn grond is gebracht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van
7 september 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:355) als één van de vele uitspraken waarin het CBb uitlegt wie wat moet bewijzen.
30. Verweerder heeft aan de hand van het NVWA-rapport, de stalbalans en gegevens van eiseres zelf -onder meer- vastgesteld hoeveel dierlijke mest in 2013 -door aanvoer en productie- bij het bedrijf van eiseres aanwezig was. Eiseres heeft de vastgestelde hoeveelheid aangevoerde en geproduceerde dierlijke mest niet betwist. Daarmee staat de aanvoer en productie vast en is aangetoond dat eiseres de door verweerder vastgestelde hoeveelheid aangevoerde en geproduceerde dierlijke mest aanwezig had.
31. Gelet op de voormelde vaste rechtspraak, mag verweerder dan aannemen dat eiseres de aangevoerde en geproduceerde mest in of op de bodem heeft gebracht, tenzij eiseres aannemelijk maakt dat zij dat niet heeft gedaan.
32. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, geen aanleiding geeft te oordelen, dat het standpunt van verweerder, dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op 19 en 20 december 2013 twee vrachten dikke fractie van
47,68 ton en 39,66 ton door Hamefo heeft laten afvoeren en dus niet heeft aangewend, een onjuist standpunt is.
33. Uit Data2Track-gegevens blijkt dat op 20 december 2013 één truck van Hamefo, de truck met kenteken BT-JB-86 en ‘walking floor’, in de buurt van het bedrijf van eiseres is geweest. De truck is daar aangekomen om 5.48 uur en daar weer vertrokken om 5.54 uur. De truck is bij MVF aangekomen om 12.44 uur en daar weer vertrokken om 13.13 uur.
Uit de gegevens van Data2Track blijkt ook dat de andere geregistreerde vrachtwagens van Hamefo die dag niet in de buurt van het bedrijf van eiseres zijn geweest. Ter zitting is gebleken dat uit die gegevens verder blijkt dat op 19 december 2013 geen geregistreerde truck van Hamefo in de buurt van het bedrijf van eiseres is geweest.
De omstandigheid dat eiseres geen invloed heeft op de Data2Track-gegevens, zoals zij heeft gesteld, betekent niet dat verweerder niet van deze gegevens heeft mogen uitgaan en mede op grond van andere gegevens heeft kunnen concluderen, dat de gestelde afvoer van dikke fractie niet aannemelijk is. Deze omstandigheid alleen geeft geen grond om aan de Data2Track-gegevens te twijfelen. De rechtbank heeft ook overigens geen grond voor twijfel aan die gegevens. Data2Track, dat een bedrijf is dat transportplanningssystemen exploiteert, zoals ter zitting is komen vast te staan, lijkt geen belang te hebben bij het verstrekken van onjuiste gegevens. Dat onjuiste gegevens zijn verstrekt, is ook niet gebleken. Daarbij is komen vast te staan dat uit de lijst van de door Data2Track geregistreerde gegevens niet blijkt, dat het trackingsysteem, op 19 en 20 december 2013, niet (naar behoren) heeft gewerkt. Verweerder mocht dan ook van deze gegevens uitgaan.
34. De truck met kenteken BT-JB-86 kan de vrachten waarbij de VDM’s 1110450230 en 1110450249 horen niet hebben vervoerd. Volgens VDM 1110450230 is de vracht van
47,68 ton geladen op 19 december 2013. Volgens de Data2Track-gegevens was de truck toen niet in de buurt van het bedrijf van eiseres. Volgens VDM 1110450249 is de vracht van 39,66 ton geladen om 05.00 uur en dus vóórdat de truck er was.
Volgens VDM 1110450249 is de vracht om 14.00 uur bij MVF aangekomen en dus lang nádat de truck daar weer is vertrokken. De vracht met VDM 1110450230 is volgens het VDM bij MVF gelost om 13.00 uur en dus binnen de aankomst- en vertrektijd van de truck bij MVF, maar zoals al gezegd, is deze vracht, volgens het VDM, niet op
20 december 2013 geladen en blijkt niet dat de truck op 19 december 2013 al bij het bedrijf van eiseres was.
Daarbij zijn partijen het erover eens dat een truck met ‘walking floor’ niet in zes minuten kan zijn beladen met de vrachten dikke fractie en betwist eiseres zelfs dat de vrachten met een truck met ‘walking floor’ zijn vervoerd.
35. Dat echter andere trucks, containercombinaties, die [A.] zelf zou hebben beladen, zoals eiseres heeft verklaard, de vrachten hebben vervoerd, is in het geheel niet gebleken. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat Hamefo ook transporten verzorgde met niet in Data2Track geregistreerde vrachtwagens, maar noch aannemelijk gemaakt dat dat in december 2013 het geval was, noch aannemelijk gemaakt dat de voormelde vrachten door niet geregistreerde vrachtwagens zijn vervoerd.
Uit de door eiseres overgelegde screenprint blijkt niet dat Hamefo ook transporten verzorgt met vrachtwagens die niet in Data2Track geregistreerd zijn. Bovendien is de screenprint gemaakt op 9 mei 2016 en zegt de daarin gegeven informatie niets over de situatie van Hamefo in december 2013. Daarbij hebben [S.] en [N.] van MVF verklaard dat Hamefo in december 2013 alleen met de vier in Data2Track geregistreerde vrachtwagens reed en ziet de rechtbank geen grond aan die verklaringen te twijfelen. Te meer zij ook geen belang lijken te hebben bij het geven van een onjuiste verklaring.
36. Dat eiseres VDM’s heeft die bij de transporten horen, de weegbonnen van de weging van de mest bij MVF en de analyserapporten van de analyses van de mestmonsters, maakt de transporten niet (toch) aannemelijk. Genoegzaam is gebleken dat van de VDM’s en weegbonnen niet kan worden uitgegaan. Uit VDM 1110450230 blijkt dat de vracht is geladen op 19 december 2013, terwijl uit de ARG/GPS-gegevens blijkt dat de vracht met dat VDM-nummer geladen is op 20 december 2013. Van een laadmelding op 19 december 2013 is niet gebleken. Uit VDM 1110450249 blijkt dat de vracht is geladen om 5.00 uur, terwijl uit de ARG/GPS-gegevens blijkt dat de vracht met dat VDM-nummer is geladen om
5.47
uur. Deze vracht is volgens het VDM gelost om 14.00 uur, terwijl het AGR/GPS-systeem 13.11 uur geregistreerd heeft. Daarbij zijn beide vrachten -volgens de weegbonnen- bij MVF gewogen nádat zij daar volgens de ARG/GPS-gegevens zijn gelost. De vracht met VDM-nummer 1110450230 zou zelfs zijn gewogen nadat ze volgens de VDM zou zijn gelost.
De onvolledigheid van de VDM’s heeft verweerder, anders dan eiseres stelt, niet tot de conclusie geleid dat de transporten niet hebben plaatsgevonden. Blijkens het NVWA-rapport is dat gegeven mede aanleiding geweest een onderzoek te doen naar deze twee transporten.
37. Dat er mestmonsters zijn genomen en geanalyseerd zijn zegt op zich niks over het transport van de mest. Hetgeen eiseres daarover heeft aangevoerd, kan dan ook verder buiten de beoordeling blijven. Dit geldt ook voor wat zij heeft aangevoerd over de mestscheiding. Het vorenstaande doet geen afbreuk aan het hiervoor gegeven oordeel, dat de afvoer van de vrachten dikke fractie van 47,68 ton en 39,66 ton op 19 en/of 20 december 2013 niet aannemelijk is. Hetgeen eiseres in verband met de mestmonsters, de analyses van de monsters en de mestscheiding heeft aangevoerd, kan immers niet alsnog tot de conclusie leiden dat de mest daadwerkelijk is afgevoerd.
38. Dat geen controles in het bedrijf zelf hebben plaatsgevonden, doet geen afbreuk aan het onderzoek van de NVWA dat verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd en daaraan ook ten grondslag heeft kunnen leggen. De wet- en regelgeving van het mestbeleid schrijft niet voor dat een controle bij het bedrijf moet worden uitgevoerd als een bedrijf op enig moment in een onderzoek naar voren komt. Hieruit blijkt ook niet, dat als een dergelijke controle op zo een moment achterwege blijft, een administratief onderzoek achteraf niet meer tot de mogelijkheden behoort om het bedrijf te controleren.
39. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand is gebracht en niet van een deugdelijke onderbouwing is voorzien.
40. Omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de vrachten dikke fractie van 47,68 ton en 39,66 ton op 19 en/of 20 december 2013 heeft laten afvoeren, heeft verweerder er van mogen uitgaan dat eiseres deze mest heeft aangewend.
Omdat eiseres daarmee aldus ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze in 2013 binnen de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm is gebleven, was verweerder bevoegd haar bestuurlijke boetes op te leggen voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. Eenmaal in verband met de overschrijding van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en eenmaal in verband met de overschrijding van de fosfaatgebruiksnorm.
Verwijtbaarheid
41. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden vastgesteld dat eiseres geen enkel verwijt van deze overtredingen kan worden gemaakt. Tijdens de behandeling ter zitting is uitgebreid gesproken over het onderzoek naar Hamefo en de stelling van eiseres dat zij slachtoffer is van de malafide praktijken van dit bedrijf. Hoewel [A.] zijn verklaring over het laden van de vrachtwagens op overtuigende wijze naar voren heeft gebracht, beschikt de rechtbank – behalve deze verklaring – over geen andere aanknopingspunten dat daadwerkelijk de vrachten mest zijn afgevoerd. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen heeft verweerder op voldoende wijze gemotiveerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de vrachten dikke fractie heeft laten afvoeren. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres er alles aan gedaan heeft deze overtredingen te voorkomen. Verweerder heeft eiseres dan ook bestuurlijke boetes kunnen opleggen.
42. De rechtbank is ook niet gebleken van omstandigheden die de overtredingen minder ernstig maken of het verwijt dat eiseres van de overtredingen kan worden gemaakt minder groot ten gevolge waarvan matiging van de boetes op zijn plaats is. Dat eiseres in 2013 nog gebruiksruimte had, maakt het niet minder erg dat eiseres meststoffen in of op de bodem heeft gebracht. Het verwijt dat haar daarvan kan worden gemaakt, wordt er niet kleiner door.
Nagenoeg alle overige -in dit verband aangevoerde- omstandigheden zien op de afvoer van de vrachten dikke fractie. Omdat de afvoer niet aannemelijk is gemaakt kunnen deze omstandigheden aan de overtredingen en het verwijt dat eiseres daarvan wordt gemaakt niet afdoen.
Evenredigheid
43. De rechtbank is voorts niet gebleken van omstandigheden die grond geven voor het oordeel dat de opgelegde boetes niet evenredig zijn. Eiseres heeft weliswaar verklaard geen financieel voordeel te hebben genoten, maar dat alleen maakt niet dat de opgelegde boetes niet passend zijn, zodat ook in die omstandigheid onvoldoende grond voor matiging is gelegen.
Tijdverloop
44. Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangegeven dat op grond van de interne gedragslijn van verweerder in dit geval een verlaging van de (totale) boete van
€ 2.500,- aan de orde is wegens het lange tijdverloop tussen het ondertekenen van het boeterapport en de boetebeschikking. Gemachtigde heeft aangegeven dat met dat bedrag aansluiting is gezocht bij de vaste rechtspraak van de Hoge Raad over overschrijding van de redelijke termijn.
45. Gemachtigde van eiseres heeft daarop aangegeven dat hij betwist dat in die vaste rechtspraak staat dat € 2.500,- een maximale vergoeding betreft.
46. Het standpunt van gemachtigde van eiseres is evenwel onjuist. Vaste rechtspraak is, dat in geval de redelijke termijn in een boetezaak wordt overschreden, de boete wordt gematigd met 5% als de overschrijding niet langer heeft geduurd dan zes maanden, met een maximum van € 2.500,00. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van
19 december 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD0191) waarin de Hoge Raad dat al bepaald heeft.
47. De voorgestelde verlaging van de boete met € 2.500,- geeft de rechtbank reden het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen voor zover het de hoogte van de boete betreft. De rechtbank zal bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft.
Griffierecht en proceskosten
48. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierechten vergoedt.
49. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de hoogte van de boete;
- stelt de bestuurlijke boetes vast op € 29.304,50 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs (voorzitter), mr. M.A. Teeuwissen en
mr. T. G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. A.W.C.M. Frings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 maart 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.