ECLI:NL:RBLIM:2018:2224

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
6622139 cv18-594
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming na sluiting van woning op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Stichting Wonen Zuid en de bewindvoerder van een huurder. De eisende partij vorderde ontruiming van een woning na een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst, die was ontstaan door de sluiting van de woning door de burgemeester op basis van de Opiumwet. De burgemeester had de woning gesloten na een politieonderzoek waaruit bleek dat er drugsgebruik en -handel plaatsvond in de woning. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij voldoende spoedeisend belang had bij de vordering en dat de sluiting van de woning rechtmatig was. De kantonrechter wees de vordering tot ontruiming toe en stelde een ontruimingstermijn van twee weken vast. Daarnaast werd de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en proceskosten. De kantonrechter verwierp het verweer van de gedaagde partij, die stelde dat de sluiting van de woning onterecht was en dat de huurachterstand niet opeisbaar was vanwege een getroffen schuldenregeling. De kantonrechter concludeerde dat de omstandigheden in deze zaak niet vergelijkbaar waren met eerdere uitspraken die door de gedaagde partij werden ingeroepen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6622139 \ CV EXPL 18-594
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 7 maart 2018
in de zaak van:
de stichting STICHTING WONEN ZUID,
gevestigd te Roermond,
eisende partij,
gemachtigde mr. P.J.W.M. Theunissen,
tegen:
[de bewindvoerder], vennoot van de commanditaire vennootschap C.V. Bewindvoering Direct, kantoorhoudende te 6045 EL Roermond, Javastraat 31,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R.M.J.K.M. Teeuwen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de op voorhand zijdens gedaagde partij toegezonden producties
- de op 28 februari 2018 gehouden mondelinge behandeling
- de pleitnota van gedaagde partij.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Met ingang 11 november 1978 is de woning van eisende partij aan de [adres woning] te [plaats woning] aan [gedaagde partij] verhuurd. Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 17 februari 2017 is een bewind ingesteld over de goederen van [gedaagde partij] met benoeming van gedaagde partij tot bewindvoerder.
Op 27 september 2017 heeft de politie een onderzoek ingesteld in de woning aan de [adres woning] te [plaats woning] . De politie trof in de woning diverse personen aan die de politie ambtshalve bekend zijn als gebruiker en dealer van verdovende middelen. Een van deze personen had een bedrag van € 3.000,00 in contant geld bij zich en de andere persoon een geringe hoeveelheid cocaïne en een brok heroïne. De persoon die het geldbedrag bij zich droeg gooide in zijn vlucht een zak in de tuin van de woning met 250 verpakkingen heroïne. [gedaagde partij] verklaarde tegenover de politie dat hij zijn woning beschikbaar stelt aan anderen om drugs te gebruiken en hij hiervoor drugs krijgt aangeboden. Bij brief van 2 november 2017 heeft de Gemeente Roermond eisende partij in kennis gesteld van haar voornemen de woning aan de [adres woning] te [plaats woning] tijdelijk te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester heeft vervolgens het besluit genomen de woning met ingang van 13 december 2017 voor een periode van drie maanden te sluiten. Gedaagde partij heeft een bezwaarschrift tegen de beslissing van de burgemeester ingediend en tevens een voorlopige voorziening verzocht bij de bestuursrechter. De bestuursrechter heeft bij uitspraak van 5 januari 2018 de gevraagde voorlopige voorziening afgewezen. Vervolgens heeft de burgemeester de woning aan de [adres woning] te [plaats woning] met ingang van 19 januari 2018 voor een periode van drie maanden laten sluiten.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van gedaagde partij tot:
ontruiming van de woning aan de [adres woning] te [plaats woning] en betaling van € 2.361,84, vermeerderd met een bedrag van € 518,42 per maand vanaf 19 januari 2018 tot het einde van de maand waarin de ontruiming plaats vindt, alles vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat eisende partij voldoende spoedeisend belang bij het gevorderde heeft.
4.2.
Eisende partij stelt zich op het standpunt dat zij op goede gronden de huurovereenkomst met gedaagde partij heeft ontbonden en naar haar mening ook in de bezwaarschriftprocedure de beslissing tot sluiting van de woning in stand zal blijven. Eisende partij is van mening dat in de situatie van de door gedaagde partij aangehaalde uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 augustus 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:5770) sprake is van omstandigheden die niet vergelijkbaar zijn met het onderhavige geval. Ook de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 29 juni 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:3726) ziet volgens eisende partij op andere omstandigheden dan de onderhavige situatie. Eisende partij wijst er op dat de Gemeente Roermond evenals de Gemeente Maastricht een Damoclesbeleid voeren en dit beleid door de Raad van State niet is gesanctioneerd (ECLI:NL:RVS:2017:1362). Ten aanzien van de huurachterstand stelt eisende partij dat zij een betalingsregeling heeft getroffen in het kader van de gemeentelijke schuldenregeling. Nu gedaagde partij daarna de achterstand weer liet oplopen door de huur van oktober 2017 en deels die van januari 2018 niet te betalen acht eisende partij zich niet meer gehouden aan die betalingsregeling en is de volledige achterstand opeisbaar.
4.3.
Gedaagde partij is van mening dat het besluit van de gemeente tot de tijdelijke sluiting van de woning aan de [adres woning] geen stand houdt. In dat geval kan ook niet worden vastgesteld dat de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst rechtmatig is. Ontruiming kan volgens gedaagde partij dan ook nog niet aan de orde zijn. Volgens gedaagde partij heeft de burgemeester bij haar beslissing geen en in elk geval onvoldoende rekening gehouden met de belangen van [gedaagde partij] . Daarbij komt dat de sluiting naar de mening van [gedaagde partij] een te zwaar middel is. Gedaagde partij verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 augustus 2015 waarbij de beslissing van de burgemeester tot sluiting wordt vernietigd, kort gezegd omdat onvoldoende rekening was gehouden met de bijzondere omstandigheden van de huurder (ECLI:NL:RBZWB:2015:5770).Verder wijst gedaagde partij naar het vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant van 29 juni 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:3726) waarbij de vordering tot ontruiming wordt afgewezen kort gezegd omdat niet valt uit te sluiten dat het sluitingsbesluit in stand blijft op grond van een afweging van alle belangen van de huurder.
Ten slotte is gedaagde partij van mening dat gelet op de getroffen schuldenregeling de huurachterstand niet opeisbaar is.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat in de door gedaagde partij genoemde uitspraken sprake was van niet vergelijkbare bijzondere omstandigheden met de situatie van dit geval. In deze concrete situatie is geen sprake van inwonende kinderen en is voldoende aannemelijk dat [gedaagde partij] op de hoogte was van de in zijn woning gangbare praktijken. Hij verklaart immers zelf tegen de politie dat hij gebruiker is van verdovende middelen en daarbij afhankelijk is van de middelen die hem worden verstrekt in ruil voor het ter beschikking stellen van zijn woning aan dealers. De kantonrechter is van oordeel dat in de gegeven situatie, waarin de gemeente Roermond een strikt Damoclesbeleid voert, het verweer van gedaagde partij dat de wetgever een getrapte sanctionering heeft voorgeschreven kan worden gepasseerd. De kantonrechter verwijst naar de uitspraak van de Raad van State van 24 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1362) waarbij een beroep op deze getrapte sanctionering werd verworpen. De kantonrechter is van oordeel dat onvoldoende blijkt dat de beslissing tot sluiting van de burgemeester niet in stand zal blijven. De vordering tot ontruiming wordt daarom toegewezen. Er zal een redelijke ontruimingstermijn van twee weken gehanteerd moeten worden.
4.5.
Gedaagde partij stelt verder dat de achterstallige huurtermijnen niet opeisbaar zijn als gevolg van de getroffen schuldenregeling. Nu zijdens gedaagde partij tijdens de mondelinge behandeling wordt verklaard dat de huur van oktober 2017 niet is betaald omdat [gedaagde partij] die maand op basis van een opgelegde sanctie geen uitkering heeft ontvangen staat daarmee genoegzaam vast dat eisende partij terecht een beroep toekomt op verval van de eerder getroffen betalingsregeling. De vordering ter zake de huurachterstand ligt daarmee, nu zij overigens inhoudelijk niet gemotiveerd wordt weersproken, voor toewijzing gereed.
4.6.
Gedaagde partij zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De gevorderde informatiekosten worden overeenkomstig de aanbevelingen van het LOVCK&T toegewezen. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK&T en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 100,00 aan nakosten salaris. De op voorhand gevorderde ontruimingskosten worden afgewezen nu deze kosten niet vallen onder de kosten ex artikel 237 lid 3 Rv. en zij zich zonder nadere toelichting, niet lenen voor voorwaardelijke begroting.
De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 110,98
  • griffierecht 476,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.186,98
4.7.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter in kort geding.
5.1.
veroordeelt gedaagde partij, om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres woning] te [plaats woning] met personen en zaken te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van eisende partij te stellen,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen, binnen vijftien dagen na heden, een bedrag van € 2.361,84, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectievelijk vervaldatum van de des betreffende huurtermijn tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt gedaagde partij voorts om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 518,42 per maand of gedeelte van een maand, ingaande 19 januari 2018 tot aan het tijdstip van de ontruiming, onder voorbehoud van de eventueel (wettelijk) toegestane huurverhoging,
5.4.
veroordeelt gedaagde partij ten slotte in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 1.186,98 en veroordeelt gedaagde partij onder de voorwaarde dat deze niet binnen 2 weken na aanschrijving door eisende partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: HM
coll: