ECLI:NL:RBLIM:2018:1553

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3051
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om bijstand en terugvordering van verstrekte voorschotten

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo. Eiseres had aanvragen ingediend voor zowel algemene als bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet, maar deze aanvragen zijn door verweerder afgewezen. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht, waardoor verweerder niet in staat was om het recht op bijstand vast te stellen. Eiseres had bij haar aanvragen onvoldoende duidelijkheid verschaft over haar financiële situatie, met name over de herkomst van gestorte bedragen op haar rekening. Ondanks verzoeken van verweerder om aanvullende informatie, heeft eiseres geen relevante gegevens overgelegd. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvragen om bijstand terecht was en dat de terugvordering van eerder verstrekte voorschotten ook gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/3051

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 februari 2018 in de zaak tussen

[naam], te [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. R.M.M. Menting),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: mr. M.W. Venderbos).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om (algemene) bijstand op grond van de Participatiewet afgewezen.
Bij besluit van 23 maart 2017 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om (bijzondere) bijstand voor verhuiskosten op grond van de Participatiewet afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2017 (het primaire besluit 3) heeft verweerder de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.180,00 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 15 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2018.
Eiseres heeft zich daar laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een stuk aan de gedingstukken toe te (laten) voegen waarover in het verweerschrift wordt gesproken. Dit stuk is bij de rechtbank binnengekomen op 12 januari 2018. Een kopie hiervan heeft de rechtbank naar de gemachtigde van eiseres gezonden.
De rechtbank heeft vervolgens, nadat partijen is verzocht om toestemming om de behandeling van het beroep verder zonder zitting af te doen, het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft zich op 12 december 2016 gemeld om bijstand aan te vragen op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Zij heeft de aanvraag op 5 januari 2017 ingediend.
2. Verweerder heeft eiseres bij besluit van 31 januari 2017 en 16 maart 2017 voorschotten verstrekt op de door haar gevraagde bijstand.
3. Omdat verweerder nog niet over alle gegevens beschikte om de aanvraag te kunnen beoordelen, heeft verweerder eiseres bij herstelverzuimbrieven van 16 januari 2017, 1 februari 2017 en 3 maart 2017 verzocht om onder andere bankafschriften over te leggen en aan de hand van deugdelijk verifieerbare bewijsstukken duidelijkheid te verschaffen over de herkomst van gestorte bedragen op de eigen rekening van eiseres. Ook heeft verweerder vragen gesteld over de overdracht van de woning (aan de voormalige echtgenoot van eiseres) en de door deze laatste te betalen alimentatie aan eiseres. In het Overdrachtsdocument levensonderhoud (bijlage 13 van de gedingstukken) is opgetekend dat eiseres geen enkel van de gevraagde gegevens heeft overgelegd.
4. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder de aanvraag om (algemene) bijstand afgewezen. Daarbij verwijst verweerder naar de gestuurde herstelverzuimbrieven waarop geen enkele reactie in de vorm van nadere bewijsstukken van de kant van eiseres is gekomen. Hierdoor heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden waardoor verweerder het recht op bijstand niet kan vaststellen.
Bij het primaire besluit 2 is verweerder voor wat betreft de bijzondere bijstand tot dezelfde conclusie gekomen, waarbij ter motivering nog is verwezen naar het primaire besluit 1. Bij het primaire besluit 3 heeft verweerder de aan eiseres verstrekte voorschotten tot een bedrag van € 1.180,00 van eiseres teruggevorderd.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder andermaal verwezen naar wat van eiseres werd verlangd, waarbij verweerder heeft geconcludeerd dat er geen nadere gegevens van de kant van de eiseres zijn overgelegd, waardoor eiseres haar gestelde bijstandsbehoevende positie onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, om reden waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen.
6. In beroep heeft eiseres (samengevat) naar voren gebracht dat eiseres voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waar de gestorte bedragen vandaan komen. Zij heeft in dit kader verwezen naar de verklaring (lening) van haar broer, die geen terugbetaling van eiseres verlangde zolang zij geen inkomsten had. Voor wat betreft de overdracht van de woning en te betalen alimentatie door haar ex-man verwijst eiseres naar het overgelegde echtscheidingsconvenant. Tenslotte bevreemdt het eiseres dat een nieuwe aanvraag wel is toegewezen, waaraan zij de conclusie verbindt dat de in bezit zijnde gegevens op dat moment kennelijk wel voldoende waren voor verweerder.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Het gaat in dit geding (allereerst) om een tweetal besluiten tot afwijzing van aanvragen om bijstand. De beoordeling daarvan door de bestuursrechter betreft de periode die loopt van de datum van de aanvragen tot en met de datum van de primaire besluiten 1 en 2, in dit geding dus de periode van 5 januari 2017 tot en met 22 respectievelijk 23 maart 2017.
9. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven over onder meer zijn of haar financiële situatie. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
10. Anders dan eiseres heeft aangevoerd, heeft zij onvoldoende duidelijk gemaakt hoe zij voorafgaand aan de aanvraag in haar levensonderhoud heeft voorzien, aangezien zij over de herkomst van de stortingen onvoldoende informatie heeft verschaft. De rechtbank constateert dat niet alle stortingen zijn verantwoord. Bij de gedingstukken bevindt zich voorts een handgeschreven (ongedateerde) verklaring van de broer met daarop een aantal bedragen. Hierin staat niets over een terugbetalingsverplichting. In de gronden van beroep is vermeld dat de broer geen terugbetaling van eiseres verlangt zolang zij geen inkomsten heeft. Daargelaten dat deze laatste toevoeging ontbreekt in de verklaring zelf, wordt de verplichting om terug te betalen daarmee afhankelijk gesteld van een onzekere toekomstige gebeurtenis. Hierdoor is geen sprake van een reële terugbetalingsverplichting (zie bijvoorbeeld CRvB 27 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0459). In het verweerschrift wordt nog gesproken over een latere/tweede verklaring van de broer waarin wel een terugbetalingsverplichting is opgenomen. Ter zitting is gebleken dat deze verklaring onderdeel uitmaakt van de stukken van de nieuwe aanvraag die door eiseres is ingediend. Aan deze tweede verklaring, die op verzoek van de rechtbank na de zitting nog is ingestuurd, kan evenmin de waarde worden toegekend die eiseres daaraan toegekend wenst te zien. Daarbij laat de rechtbank onder meer (mee)wegen dat het totaalbedrag van de lening (€ 6000) verschilt van het bedrag waarover in de eerste verklaring wordt gesproken (€ 8000). Bovendien is nog altijd geen concrete termijn voor terugbetaling genoemd. Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres niet de vereiste helderheid heeft verschaft over de haar bereikte geldstromen in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag, terwijl dit wel van haar mag worden verwacht.
11. Voor wat betreft (de verwijzing door eiseres naar) het echtscheidingsconvenant, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het niet alleen gaat om het geregelde in het echtscheidingsconvenant maar tevens om de concrete, financiële afwikkeling daarvan (zie bijvoorbeeld CRvB 7 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN8002). Eiseres had over de stand van die afwikkeling op het verzoek van verweerder meer concrete informatie moeten verstrekken.
12. Nu uit het voorgaande volgt dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting niet is nagekomen, waardoor verweerder het recht op bijstand niet heeft kunnen vaststellen, was verweerder eveneens bevoegd om de aan eiseres verstrekte voorschotten terug te vorderen. Van dringende reden om van terugvordering af te zien, is de rechtbank niet gebleken.
13. De omstandigheid dat een latere aanvraag van eiseres om bijstand wel door verweerder is gehonoreerd, maakt de beoordeling in het onderhavige geval niet anders, nu deze toekenning is gebaseerd op een beoordeling van de financiële positie van eiseres over een andere periode, die - zoals door verweerder is gesteld en door eiseres niet is betwist - is gewijzigd ten opzichte van die welke in het onderhavige geding aan de orde is.
14. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat de beroepsgronden niet kunnen slagen. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. E.J. Govaers (voorzitter), mr. P.J. Voncken en mr. J. Bijveld, leden, in aanwezigheid van J.B.J.C.L. Caelers-Sijbers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2018.
griffier rechter/voorzitter
De griffier is buiten staat
om de uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 februari 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.