ECLI:NL:CRVB:2010:BN8002

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-292 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van bijstandsbesluit na echtscheiding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van appellante om herziening van een eerder besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. Het verzoek om herziening was ingediend naar aanleiding van een besluit van 5 december 2003, waarbij de bijstandsverlening aan appellante over de periode van 26 januari 2001 tot en met 31 maart 2003 werd teruggevorderd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in eerdere procedures niet de gevraagde gegevens heeft overgelegd, die essentieel waren voor het vaststellen van haar recht op bijstand. Appellante heeft in haar verzoek om herziening nieuwe gegevens over haar echtscheiding in 2000 en de financiële afwikkeling daarvan overgelegd, maar de Raad oordeelde dat deze gegevens niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden konden worden aangemerkt, zoals vereist volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat appellante de relevante informatie al eerder had kunnen verstrekken en dat het College terecht het verzoek om herziening heeft afgewezen. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het besluit van 10 juni 2009 ongegrond had verklaard, werd door de Raad bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/292 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2009, 09/3180 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum (hierna: College).
Datum uitspraak: 7 september 2010.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.M. Bakx-van den Anker, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 27 juli 2010, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 5 december 2003 heeft het College de aan appellante verleende bijstand over de periode van 26 januari 2001 tot en met 31 maart 2003 teruggevorderd op de grond dat appellante als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting - waardoor haar recht op bijstand niet was vast te stellen - een te hoog bedrag aan bijstand had ontvangen. Het bezwaar tegen dat besluit is wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Appellante heeft hierin berust.
1.2. Appellante heeft het College bij brief van 21 mei 2006 verzocht om herziening van het besluit van 5 december 2003. Bij besluit van 22 augustus 2006 is dit verzoek afgewezen. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel ingesteld.
1.3. Bij brief van 25 juli 2007 heeft appellante opnieuw verzocht om herziening van het besluit van 5 december 2003 en heeft zij in dat verband nog stukken overgelegd en nadere inlichtingen verstrekt.
1.4. Bij besluit van 15 december 2008 heeft het College het verzoek van 25 juli 2007 afgewezen.
1.5. Bij besluit van 7 mei 2009, verzonden op 10 juni 2009, heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 15 december 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 juni 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het thans aan de orde zijnde verzoek van appellante strekt ertoe dat het College terugkomt van zijn eerdere besluit van 5 december 2003. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
4.2. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder (ambtshalve) genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen.
4.3. Appellante heeft ter ondersteuning van haar verzoek alsnog gegevens overgelegd en inlichtingen verstrekt met betrekking tot haar echtscheiding in het jaar 2000 en de financiële afwikkeling daarvan. Het gaat om gegevens die vanwege het College voorafgaande aan het besluit van 5 december 2003 meermalen aan appellante zijn gevraagd en die appellante destijds niet heeft overgelegd. Uit de thans verstrekte inlichtingen komt onder meer naar voren dat er geen echtscheidingsconvenant is opgemaakt, dat appellante en haar voormalige echtgenoot [S.] de verdeling van hun gemeenschap van goederen zelf hebben geregeld, dat appellante, met haar kinderen, in de echtelijke (koop)woning is blijven wonen en dat appellante samen met [S.] bijdraagt in de hypotheeklasten van die woning.
4.4. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat appellante destijds de betreffende gegevens reeds had kunnen overleggen, dan wel aan het College had kunnen meedelen - en zonodig aannemelijk had kunnen maken - dat die gegevens (nog) niet beschikbaar waren of (nog) niet bestonden. De Raad voegt hieraan toe dat, voor zover appellante heeft beoogd tevens een beroep te doen op de kennelijke onjuistheid van het besluit van 5 december 2003, zodanige onjuistheid volgens inmiddels vaste rechtspraak van de Raad op zichzelf geen beslissende rol speelt.
4.5. Het College was dan ook bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek van appellante af te wijzen. In hetgeen door appellante is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.6. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2010.
(get.) R. Kooper.
(get.) J. de Jong.
HD