ECLI:NL:RBLIM:2018:12051

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
roe 17/3623
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding en beroep op gelijkheidsbeginsel in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de korpschef van de Politie. De eiser, die sinds 1977 in dienst was bij de politie, had een verzoek ingediend om schadevergoeding en/of coulancevergoeding na een schietincident in 1984, waarbij hij ernstig letsel had opgelopen. Het primaire besluit van de korpschef om het verzoek af te wijzen werd door de rechtbank beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagde, omdat er in een vergelijkbare zaak (van een andere ambtenaar) wel een coulancevergoeding was toegekend. De rechtbank stelde vast dat er in beide gevallen sprake was van een schietincident tijdens de dienst en dat de gevolgen van het letsel nog steeds merkbaar waren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de korpschef en droeg deze op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de uitspraak. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser. De rechtbank benadrukte dat de zorgplicht van de werkgever verder gaat dan de codificatie in latere rechtspositieregelingen en dat de argumenten van de korpschef niet opgingen. De eiser had ook een recentere diagnose van PTSS overgelegd, wat de zaak verder complicaties gaf. De rechtbank concludeerde dat de eerdere beslissing van de korpschef niet voldeed aan de rechtszekerheid en dat de eiser recht had op een herbeoordeling van zijn verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB/ROE 17/3623

Uitspraak van de meervoudige kamer van 21 december 2018 in de zaak tussen

[Naam 1] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Damen),
en

De korpschef van Politie, verweerder

(gemachtigde: drs. A.F. Quaedvlieg).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om toekenning van een schadevergoeding en/of coulancevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 19 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser was sinds 1977 in dienst bij verweerder. Op 27 november 1984 is eiser, tijdens de uitoefening van zijn dienst, slachtoffer geworden van een geweldsincident met ernstig fysiek letsel. Dit ongeval werd aangemerkt als een dienstongeval. Eiser heeft door het ongeval beschadigingen aan maag, nieren, milt en alvleesklier opgelopen en is de helft van zijn gezichtsvermogen kwijtgeraakt. Daarnaast ondervindt eiser naar eigen zeggen psychische gevolgen van het ongeval.
Bij brief van 1 juli 2016 heeft eiser verweerder verzocht om toekenning van schadevergoeding en/of een coulancevergoeding voor de door eiser ondervonden gevolgen van het dienstongeval. Eiser is van mening dat ondanks de termijn die sinds het aan hem overkomen dienstongeval is verstreken, het redelijk is hem alsnog voor een schadevergoeding of coulancevergoeding in aanmerking te brengen, mede gezien de huidige ontwikkelingen binnen het korps als gevolg van posttraumatische-stressstoornis (PTTS)-claims. Eiser stelt zich tevens op het standpunt dat de feiten en omstandigheden in zijn casus gelijk zijn aan die van [naam 2] (hierna: [naam 2] ), aan wie een coulancevergoeding is toegekend.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers verzoek afgewezen. In het geval van [naam 2] is er volgens verweerder sprake van een bijzonder, individueel en eenmalig besluit. Daar kan door anderen geen beroep op worden gedaan. Eiser had verweerder indertijd aansprakelijk kunnen stellen maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Een eventuele aansprakelijkstelling is inmiddels verjaard. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn toenmalige werkgever aansprakelijk had kunnen stellen, maar dit niet heeft gedaan en er inmiddels sprake is van verjaring. Verweerder overweegt voorts dat bij eiser geen sprake is van posttraumatische-stressstoornis (hierna: PTSS)-gerelateerde klachten en de circulaire PTSS om die reden niet van toepassing is. Eiser kan evenmin een beroep doen op artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie en de Regeling smartengeld dienstongevallen nu deze regeling terugwerkt tot en met 24 februari 1997 en het voorval heeft plaatsgevonden ruimschoots vóór 24 februari 1997. In formeel juridische zin is er volgens verweerder geen rechtsgrond om aan eiser enige uitkering te verstrekken. Er is volgens verweerder bovendien geen sprake van handelen in strijd met het verbod van willekeur en het beroep op het gelijkheidsbeginsel (de situatie van [naam 2] ) kan niet worden gehonoreerd. Er dient volgens verweerder sprake te zijn van een ongelijke behandeling van rechtens volledig identieke gevallen. Reeds vanwege het feit dat er verschillen in de ambtelijke werkgever waren ten tijde van het dienstongeval, is er sprake van een rechtens relevant verschil waardoor een beroep op het gelijkheidsbeginsel strandt. In de tweede plaats moet de beslissing van het bevoegd gezag om aan [naam 2] (op 15 september 2015) geheel onverplicht en uit coulance een eenmalige tegemoetkoming toe te kennen - achteraf - als een niet juiste beslissing worden gezien. Deze beslissing werd genomen zonder dat daartoe enige verplichting op grond van vigerende rechtspositionele regelgeving of beleidsdocumenten bestond en zonder enige rechtsgrond. Dit is volgens verweerder niet gewenst en in strijd met de rechtszekerheid. Het verzoek van [naam 2] had destijds ook afgewezen moeten worden. Het feit dat desondanks aan [naam 2] een vergoeding is toegekend, is voor het bevoegd gezag een onjuiste beslissing en daarmee een kwestie van “eens, maar nooit weer”. Het is volgens verweerder juridisch niet afdwingbaar dat het bevoegd gezag andermaal een onwenselijke en onjuiste beslissing zou moeten nemen, welke beslissing bovendien niet wordt gedragen door enige rechtspositionele regelgeving of beleidsdocument. Het uitgangspunt van het bevoegd gezag is dat verzoeken worden behandeld binnen de rechtspositionele kaders en conform de toepasselijke wet- en regelgeving. Mocht er al met vrucht een beroep worden gedaan op het gelijkheidsbeginsel, hetgeen verweerder bestrijdt, dan gaat dit beginsel op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) niet zo ver dat een eenmaal ten aanzien van een ambtenaar genomen foute beslissing herhaald moet worden ten aanzien van een ambtenaar in een gelijke situatie. Er is voorts geen sprake van een hardheidsclausule waarop eiser zich kan beroepen, aldus verweerder.
4. Eiser voert in beroep aan dat verjaring hem niet mag worden tegengeworpen. Eiser is van mening dat in de zaak [naam 2] weloverwogen en welbewust een begunstigende beslissing is genomen waarbij aansluiting is gezocht bij vigerende regelgeving. Er is volgens eiser geen sprake van een fout, hiervoor is geen onderbouwing gegeven. Verweerders zorgplicht gaat verder dan de codificatie daarvan in latere rechtspositieregelingen. Verweerder heeft in de zaak [naam 2] aansluiting gezocht bij de Regeling smartengeld dienstongevallen. Eiser ziet alleen maar gelijkenissen met de zaak [naam 2] , gelet op aard en ernst van het dienstongeval en aard en ernst van het letsel. Het verschil in werkgever is rechtens niet relevant.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser zich beroept op het gelijkheidsbeginsel. Eiser verwijst in deze naar de zaak [naam 2] . Eiser heeft zijn stelling onderbouwd door het overleggen van - onder meer - brieven van [naam 2] aan de toenmalig korpschef mr. G.L. Bouman (Bouman) van 7 januari 2014 en 3 maart 2015, een brief van Bouman aan [naam 2] van 22 april 2015 over aandacht voor erkenning “vergeten” politiedienstslachtoffers, een schadeopstelling van 15 juli 2015, een berekening wettelijke rente van 25 juni 2015, beide afkomstig van de gemachtigde van [naam 2] , en een besluit van 15 september 2015, waarbij door Bouman aan [naam 2] een coulance-uitkering is toegekend ten bedrage van € 75.000,- en een bedrag van € 6.036,25 aan advocaatkosten.
6. Verweerder heeft ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel in het verweerschrift - kort weergegeven - het standpunt herhaald dat het toenmalige bevoegd gezag in de zaak [naam 2] geheel onverplicht en uit coulance een eenmalige uitkering heeft verstrekt en dat dit achteraf als een niet juiste beslissing moet worden gezien. Deze beslissing werd genomen zonder dat enige rechtspositieregeling daartoe verplichtte en bovendien zonder enige rechtsgrond. Er was sprake van een eenmalige beslissing die niet herhaald kan en mag worden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in de zaak [naam 2] sprake was van een specifiek en uniek geval en er tevens op gewezen dat geheimhouding op de documentatie is betracht om precedenten te voorkomen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan volgens verweerder niet slagen.
7. De rechtbank is van oordeel dat in de zaak [naam 2] sprake is van een geval, dat gelijk te stellen is met dat van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is er in beide gevallen sprake van een schietincident tijdens de uitoefening van de dienst en was er in beide gevallen sprake van ernstig fysiek letsel, waarvan beiden de gevolgen nog altijd ondervinden en was de vordering bij beiden verjaard. De stelling van verweerder dat er in het geval van [naam 2] sprake was van een fout waar eiser geen rechten aan kan ontlenen, volgt de rechtbank niet. Het bevoegd gezag is destijds welbewust en weloverwogen afgeweken van bestaande wet- en regelgeving. De rechtbank verwijst hiervoor naar de brief van 15 september 2015 van Bouman aan [naam 2] , waarin staat:

Formeel staat vast dat u de politie niet (meer) aansprakelijk kunt stellen voor de gevolgen van het u destijds overkomen dienstongeval en evenmin rechtspositionele aanspraken kunt doen gelden. Er is dan ook geen rechtsgrond om u enige uitkering te doen. Toch heb ik, uitsluitend vanwege de bijzondere omstandigheden in uw geval - voornamelijk de aard en de ernst van het schietincident waardoor u gewond raakte en de aard en de ernst van het letsel, waarvan u nog steeds de gevolgen ondervindt en waardoor u in uw werkzaamheden en zelfredzaamheid blijvend beperkt bent - besloten om aan u geheel onverplicht, uit coulance, toch een eenmalige tegemoetkoming te verstrekken.”
Verweerders verwijzing naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld uitspraak van de CRvB van 29 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3770) waarbij is bepaald dat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat het bestuursorgaan gehouden is om in het verleden gemaakte fouten te herhalen, treft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen doel nu, zoals gezegd, geen sprake is van een fout zoals in voornoemde jurisprudentie bedoeld.
De door verweerder gehanteerde argumenten, dat er sprake was van een verschil in ambtelijke werkgever en dat met betrekking tot de zaak en/of stukken inzake [naam 2] geheimhouding moest wordt betracht, acht de rechtbank juridisch niet relevant.
8. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt. Het bestreden besluit kan reeds om die reden geen stand houden. De overige beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking.
9. Eiser heeft in beroep, op 29 oktober 2018, nog een schrijven overgelegd van drs. I.D. Kalinitsch, gezondheidspsycholoog, van september 2018, waaruit blijkt dat eiser inmiddels is gediagnosticeerd met PTSS. Daarover merkt de rechtbank op dat eiser, indien hij van mening is dat sprake is van een beroepsziekte, zich kan wenden tot het Meldpunt PTSS van de politie en/of hier een aanvraag kan indienen, zoals door verweerder in de brief van 8 november 2018 terecht is gesteld.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet gelet op de aard van de zaak geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het is eerst aan eiser en verweerder om zich uit te laten over de hoogte van de aan eiser toekomende vergoeding. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 501,- en een wegingsfactor 1). Verweerder dient in het nieuwe besluit op bezwaar te beslissen over de proceskosten in bezwaar. De rechtbank wijst tevens de door eiser gevorderde vergoeding van reiskosten, gemaakt voor het bijwonen van de zitting, van € 5,90 toe. Deze zijn berekend aan de hand van het tarief voor openbaar vervoer tweede klas.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.007,90.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schreurs-van de Langemheen (voorzitter), en
mr. M.A.H. Span-Henkens en mr. P.H. Broier, leden, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.