ECLI:NL:RBLIM:2018:11958

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
03-021570-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige jongens door verdachte in Kerkrade

Op 19 december 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van twee minderjarige jongens, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], in de periode van 10 januari 2016 tot en met 15 februari 2016. De verdachte werd bijgestaan door mr. G.J.A.F. Beulen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 december 2018, waarbij de verdachte, zijn raadsman en de benadeelde partij, vertegenwoordigd door mevrouw C. Craig van Slachtofferhulp, aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte onder andere ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1], die op dat moment nog geen zestien jaar oud was, en met [slachtoffer 2], die eveneens onder de zestien jaar was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar waren, ondanks enkele inconsistenties op detailniveau. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de feiten 1 en 2, maar sprak hem vrij van feit 3 wegens gebrek aan bewijs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die in hun persoonlijke levenssfeer en ontwikkeling ernstig zijn aangetast.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/021570-18
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 december 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.J.A.F. Beulen, advocaat kantoorhoudend te Landgraaf.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 december 2018. De verdachte, zijn raadsman en de benadeelde partij [aangeefster] (hierna te noemen: [aangeefster] ), vertegenwoordigd door mevrouw C. Craig van Slachtofferhulp, zijn verschenen. Zij hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:in of omstreeks de periode van 10 januari 2016 tot en met 15 februari 2016 met
[slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
Feit 2:in of omstreeks de periode van 10 januari 2016 tot en met 15 februari 2016 met
[slachtoffer 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
Feit 3:in of omstreeks de periode van 10 januari 2016 tot en met 15 februari 2016 met [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van zijn lichaam.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feiten 1 en 3:
Slachtoffer [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1] ) heeft aan aangeefster [aangeefster] verteld dat hij seksueel is misbruikt door de verdachte. [aangeefster] is daarmee een zogenoemde ‘disclosure’ getuige en zij heeft aangifte gedaan. Zij heeft bovendien waargenomen dat de relatie tussen [slachtoffer 1] en de verdachte verslechterde sinds carnaval 2016, dit betreft de periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden. Later heeft [aangeefster] ook aangifte gedaan van feit 3 na een gesprek met [slachtoffer 1] .
De verklaringen van [slachtoffer 1] zijn authentiek. Dat sprake is van inconsistentie op detailniveau in zijn verklaringen en de verklaringen van anderen doet daar niet aan af en wijst er juist op dat de verklaringen niet op elkaar zijn afgestemd. Dat de verklaringen van [slachtoffer 1] betreffende feit 3 pas na verloop van tijd zijn afgelegd, doet niet af aan de betrouwbaarheid ervan nu de politie tijdens het verhoor heeft doorgevraagd en [slachtoffer 1] in detail heeft verklaard.
Verder hebben de moeder van [slachtoffer 1] , [aangeefster] , en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] de verdachte geconfronteerd met hetgeen [slachtoffer 1] aan zijn moeder had verteld over de seksuele handelingen die verdachte zou hebben gepleegd. Zij hebben verklaard dat de verdachte vervolgens een rood gezicht kreeg en aangaf dat [slachtoffer 1] het initiatief zou hebben genomen tot seksueel contact.
Uit Facebookberichten die zich in het dossier bevinden, blijkt dat de verdachte contact heeft gehad met [getuige 2] en daarin het boetekleed aantrekt. De berichten sluiten aan bij de verklaringen van [slachtoffer 1] en niet bij de alternatieve verklaring van de verdachte dat deze Facebookberichten betrekking hadden op het betrappen, door de verdachte, van [slachtoffer 1] in bed met een stiefzusje.
[getuige 3] (hierna te noemen: [getuige 3] ) heeft gezien wat met [slachtoffer 1] is gebeurd en heeft geen reden om daarover te liegen. Het alternatieve scenario van de verdachte dat [slachtoffer 1] en [getuige 3] samenspannen om hem valselijk te beschuldigen wordt door niets ondersteund.
Het masturberen zoals opgenomen op de tenlastelegging is in casu ontuchtig, gelet op jurisprudentie (HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1379).
Voorts is sprake van schakelbewijs tussen feit 1 en feit 2, gelet op dezelfde modus operandi van de verdachte en de omstandigheid dat de feiten hebben plaatsgevonden in dezelfde ruimte en met dezelfde betrokkenen.
Ten aanzien van feit 2:
[getuige 3] heeft aan zijn moeder [moeder getuige 3] verteld dat hij seksueel is misbruikt door de verdachte. Daarmee is zijn moeder een ‘disclosure’ getuige en zij heeft aangifte gedaan. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij [getuige 3] moest gaan halen van de verdachte en zag wat de verdachte vervolgens deed bij [getuige 3] . Ook hier is sprake van schakelbewijs tussen feit 1 en 2.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetonder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde en daartoe aangevoerd als volgt. Er is onvoldoende overtuigend bewijs om tot een veroordeling te komen. Alle verklaringen in het dossier zijn te herleiden tot [slachtoffer 1] en [getuige 3] , de overige verklaringen komen uit de tweede hand en zijn mitsdien niet relevant. [slachtoffer 1] heeft inconsistent verklaard. Hij heeft zijn verhaal verteld tegenover familieleden, die daar vervolgens hun eigen verschillende versies van hebben gemaakt. Uit de aangifte blijkt dat [slachtoffer 1] aan zijn moeder heeft verteld dat ook ene [eventueel slachtoffoer] door de verdachte zou zijn misbruikt, maar deze [eventueel slachtoffoer] ontkent dit, als hij door de politie als getuige wordt gehoord.
Verder verschillen de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 3] onderling.
[getuige 3] heeft verklaard dat de verdachte hem vroeg te ‘fappen’, terwijl uit het verhoor van de verdachte blijkt dat deze niet weet wat dat is. Ondanks zijn beperkt functioneren blijft de verdachte stellig ontkennen en hij heeft zich meermaals bij het politiebureau gemeld om zijn kant van het verhaal te vertellen. De verdachte wordt erin geluisd, mogelijk vanwege een ruzie nadat de verdachte aan [aangeefster] had verteld dat hij [slachtoffer 1] in bed had aangetroffen met diens stiefzusje.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De aangifte
[aangeefster] heeft, nadat zij op 10 juni 2016 een “informatief gesprek zeden” had gevoerd met de politie, op 4 november 2016 aangifte gedaan van seksueel misbruik van haar zoon [slachtoffer 1] door de verdachte. Ze verklaarde dat de verdachte in september 2015 in haar woning is ingetrokken. Omdat er veel discussie was in huis, heeft zij op een gegeven moment aan de verdachte kenbaar gemaakt dat hij naar een andere woning moest uitkijken. Op een gegeven moment zat zij met [slachtoffer 1] samen in de auto en ze vertelde desgevraagd aan [slachtoffer 1] dat de verdachte zou vertrekken. [slachtoffer 1] vertelde toen aan haar dat de verdachte hem had bedreigd en dat [slachtoffer 1] zich moest aftrekken in het bijzijn van de verdachte. Toen zij had gevraagd wanneer dat was gebeurd heeft [slachtoffer 1] verteld dat dit rond de carnaval was geweest. Toen begonnen bij [aangeefster] radartjes te draaien, omdat zij, terugkijkend naar de relatie tussen [slachtoffer 1] en de verdachte, gemerkt had dat de strijd tussen hen rond die periode was toegenomen. [aangeefster] verklaarde voorts dat zij [slachtoffer 1] later nogmaals heeft gesproken over het misbruik en hij haar toen vertelde dat dit twaalf keer had plaatsgevonden in een periode van twee weken voor de carnaval tot aan de carnaval van dat jaar. Ook vertelde [slachtoffer 1] aan haar dat de verdachte zich ook in het bijzijn van [slachtoffer 1] had afgetrokken en dat de verdachte met zijn mond bij de piemel van [slachtoffer 1] was geweest en die in zijn mond had gedaan en dat de verdachte ook [getuige 3] had benaderd.
Ook zou een andere jongen, [eventueel slachtoffoer] , in het bijzijn van [slachtoffer 1] zich door de verdachte hebben moeten aftrekken en zou [eventueel slachtoffoer] de verdachte hebben afgetrokken.
[aangeefster] verklaarde verder dat zij de verdachte in het bijzijn van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] ermee confronteerde dat “hij met zijn handen aan mijn zoon [slachtoffer 1] had gezeten.” De verdachte ontkende volgens [aangeefster] in eerste instantie, waarna hij toegaf dat hij zich had afgetrokken in het bijzijn van [slachtoffer 1] . [2] Het initiatief zou bij [slachtoffer 1] hebben gelegen.
De verklaring van [slachtoffer 1]
is op 24 april 2017 gehoord door zedenrechercheurs. Tijdens het verhoor verklaarde [slachtoffer 1] – in de “free recall” – onder meer: “Hij zei: “Doe je broek uit.” We gingen tegen elkaar in. Ik deed het toch want ik was bang dat ie me ging steken. Hij zei: “trek je af.” Ik stribbelde weer tegen want ik wilde dat niet maar hij ging door. Hij probeerde me aan te raken daarna en dat lukte en toen probeerde hij me met de mond aan te raken, dat lukte ook. Dat vond ik niet fijn. Zoiets is nog wel vaker gebeurd.”
[slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat hij zich wel 15 a 16 keer in het bijzijn van de verdachte moet aftrekken, dat dit steeds gebeurde in het stuk van het huis dat de verdachte bij hen huurde, dat dit op verschillende dagen plaatsvond, dat de verdachte hem ongeveer 14 keer bij zijn lul heeft aangeraakt, dat de verdachte hem ook met zijn mond bij zijn lul heeft aangeraakt en dat dit ook ongeveer 14 keer is gebeurd. Het was begonnen vóór carnaval 2016 en voor het laatst gebeurd een week voor carnaval 2016, eindjanuari 2016 tot carnaval 2016. [3]
Verder heeft [slachtoffer 1] verklaard:
  • “hij heeft me 1 keer gevraagd of hij mijn neef erbij kon halen. Mijn neef bleef slapen en toen zei hij: "Haal je neef erbij. "Hij zei: "Wat is dit?" En toen zei [verdachte] : "Doe je broek uit." Hij zei dat op een harde manier. Die neef is [getuige 3] .”
  • Toen begon hij mij af te trekken en toen moest ik mijn neef gaan halen
    .”
Aan [slachtoffer 1] werd door de zedenrechercheur gevraagd wat er dan gebeurde. [slachtoffer 1] antwoordde toen:
Hetzelfde als met mij, aftrekken
.Zijn broek werd van te voren afgedaan, net zoals
bij mij.”
[slachtoffer 1] heeft ook verklaard dat hij het een keer wel fijn vond. Hij heeft hierover verklaard:
“hij vroeg of ik mijn broek alsjeblieft naar beneden deed en dat deed ik en toen ging hij mij aftrekken. Ik ging toen zitten op de stoel en hij ging staan en ging mij aftrekken. Hij had zijn kleren nog aan maar zijn broek was op de knieën.” [slachtoffer 1] verklaart voorts dat de lul van verdachte zag, dat die groot en behaard was en dat hij de verdachte ook moest aftrekken en dat hij dat niet zo fijn vond, dat hij en de verdachte toen elkaar aan het aftrekken waren, dat de verdachte hem daarna ook gelikt en gezogen heeft en dat hij toen klaar kwam. Het aftrekken vond hij wel fijn, het likken en zuigen niet. Hij kwam wel klaar, maar zonder sperma. Over de andere keren verklaarde [slachtoffer 1] dat die heel anders waren, de verdachte was toen agressiever en hij wist niet wat het was, hij vond het niet fijn.
De verklaring van [slachtoffer 2]
[getuige 3] is op 29 mei 2017 gehoord door zedenrechercheurs. Tijdens het verhoor verklaarde [getuige 3] onder meer:
  • “Ja, toen pakte hij mijn piemel vast in mijn broek. Toen kneep [verdachte] in mijn piemel.”
  • “ [verdachte] pakte mijn piemel bloot vast. Dat voelde ik. [verdachte] ging ook mijn onderbroek in.
  • “ [verdachte] pakte mijn hand vast, dus mijn hand zat op de blote piemel van [verdachte] . Hij ging op en neer met zijn hand en ging mijn hand ook op en neer. Maar dat wilde ik niet.”
[getuige 3] heeft ook verklaard dat hij heeft gezien hoe de verdachte zichzelf en [slachtoffer 1] masturbeerde en verklaart daarover onder meer:
  • “ [verdachte] en [slachtoffer 1] deden allebei aan hun eigen piemel trekken. En [verdachte] zei tegen mij: “Doe dat ook bij jezelf (….)”.
  • ”Eerst deden [verdachte] en [slachtoffer 1] het masturberen bij zichzelf. En daarna pakte [verdachte] de piemel van [slachtoffer 1] vast en ging er mee op en neer en ging ermee spelen. En toen pakte [slachtoffer 1] bij hem, bij [verdachte] , zijn piemel vast en moest eraan zitten.”
  • “Ik weet nog iets. Toen [verdachte] dat deed kwam er sperma vrij, bij [verdachte] . En toen moest ik een handdoek halen. Er kwam sperma uit die piemel, dat is toch logisch. [verdachte] spoot en ik zat op een afstand. Ik zat niet de hele tijd te kijken. Toen was [verdachte] klaar en moest ik die handdoek halen. Trouwens [verdachte] was niet naakt, hij had zijn kleren nog aan. Het sperma kwam op zijn bed en op zijn buik. Het sperma kwam niet op mij”
  • “Ik vroeg iedere keer aan [slachtoffer 1] of hij buiten kwam spelen, maar [verdachte] wilde de hele tijd dat [slachtoffer 1] dit deed, met [verdachte] blijven spelen met de piemels.”
  • “Dat was een andere dag, daarna dan dat ik bij [slachtoffer 1] had gelogeerd. Toen vertelde
  • [slachtoffer 1] mij wat [verdachte] allemaal bij hem had gedaan en dat [slachtoffer 1] mij uitlegde waarom hij dat deed bij [verdachte] , omdat [verdachte] hem met een mes had gedreigd en dat [verdachte] [slachtoffer 1] zou steken.”
[getuige 3] heeft verder verklaard dat hij éénmaal bij [slachtoffer 1] heeft gelogeerd en het misbruik toen heeft plaatsgevonden, dat het misbruik bestond uit het feit dat de verdachte zich twee keer in zijn bijzijn heeft gemasturbeerd, de verdachte met zijn hand in zijn broek zat en dat de verdachte hem probeerde te kussen door met zijn tong tussen zijn lippen te gaan. Dat was volgens hem in het begin van 2016 in het huis waar [slachtoffer 1] en de verdachte destijds woonden. [getuige 3] heeft verklaard dat hij het destijds aan niemand heeft verteld, omdat zijn moeder dan boos zou zijn geworden. Hij wilde niet dat zijn moeder naar de verdachte, of naar [aangeefster] zou stappen. Zijn moeder zou denken dat [aangeefster] niet goed had opgelet. [4]
Zoals hiervoor vermeld heeft aangeefster [aangeefster] verklaard dat zij de verdachte heeft geconfronteerd met de seksuele handelingen die hij volgens haar had verricht bij haar pleegzoon [slachtoffer 1] . Bij die confrontatie waren [getuige 1] en [getuige 2] aanwezig als getuigen. [getuige 1] heeft daarover verklaard dat de verdachte een rood hoofd kreeg en ontkende dat er iets was voorgevallen tussen hemzelf en [slachtoffer 1] , maar daarna zei dat hij samen met [slachtoffer 1] een pornofilm had gekeken en zij zich allebei hadden afgetrokken op initiatief van [slachtoffer 1] . [5]
Ook getuige [getuige 2] zag dat de verdachte een rood hoofd kreeg. [getuige 2] vroeg aan de verdachte of deze [slachtoffer 1] seksueel had benadeeld, waarop de verdachte bevestigend antwoord aan haar gaf en vertelde dat [slachtoffer 1] behoefte had om zich ene te trekken. [6]
In het dossier bevinden zich voorts afdrukken van Facebookberichten tussen [getuige 2] en de verdachte. In die berichten schrijft [getuige 2] onder meer:
“(…) wat je nu gedaan hebt ging echt je boekje te buiten heb je daar alleens over nagedacht [slachtoffer 1] is tenslotte nog maar pas 12 jaar en zijn vriendjes ook.”
“ik vraag mij af of je er wel eens bij nagedacht hebt dat je zelf een dochter hebt van bijna 7 en kun je je voorstellen als haar dat gebeurd als ze 12 is hoe jij je dan zou voelen want het kan ook eens heel anders uitpakken als iemand er veel problemen mee heeft en aangifte tegen je gaat doen.”
De verdachte schrijft hierop als antwoord:
“ik heb daar idd over na gedacht ja en dat was ook mijn grootste fout wat ik gemaakt heb om er mee in te gaan.”
Verderop in het Facebookgesprek schrijft de verdachte onder meer:
“(….) ik snap nu nog niet waarom ik er mee ingegaan was ik had idd meteen naar [naam] moeten gaan om dat te vertellen wat hij wou”.
[getuige 2] merkt voorts richting de verdachte op:
“(….) en daarbij je hebt het als jonge jongen toch zelf meegemaakt”. [7]
De bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. Deze bepaling dient ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door het slachtoffer genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dit betekent dat - in een geval als het onderhavige, waarin de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte tegenover elkaar staan - de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaring van de slachtoffers moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de beweringen van de slachtoffers voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging mag - met andere woorden - niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) verklaring van een slachtoffer volgen, maar moet óók gesteund worden door ander bewijsmateriaal, dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron dan het slachtoffer.
Dat
steunbewijshoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf, maar kan ook betrekking hebben op de context, oftewel de omstandigheden, waaronder deze werden verricht (HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354 en HR 15 mei 2018, ECLI:NL:PHR:2018:217).
De betrouwbaarheid van de verklaringen
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 3] over de handelingen die de verdachte bij hen, ieder afzonderlijk, heeft verricht, betrouwbaar zijn. De beantwoording van die vraag is van cruciaal belang, omdat de inhoud van hun verklaringen staat tegenover de stellige ontkenning van de zijde van de verdachte dat hij de ten laste gelegde seksuele handelingen verricht heeft. De verklaringen moeten daarom kritisch, zorgvuldig en behoedzaam worden bezien.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 3] als betrouwbaar zijn aan te merken. Zij hebben niet alleen gedetailleerd verklaard over hetgeen de verdachte bij henzelf heeft gedaan maar waren over en weer ook getuige van handelingen van de verdachte bij de ander. Hun verklaringen komen op cruciale punten overeen. Dat de verklaringen op detailniveau verschillen bevatten, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid ervan. Integendeel, nu dit veeleer een aanwijzing is dat zij hun verklaringen niet onderling hebben afgestemd, maar ieder uit het eigen geheugen putten.
De rechtbank voelt zich daarin ook gesteund nu [slachtoffer 1] en [getuige 3] authentiek hebben verklaard voor jongens van hun leeftijd. Opvallend is bijvoorbeeld dat zij beiden hebben verklaard dat zij op de dag dat de verdachte met hen beiden seksuele handelingen zou hebben gepleegd, tussendoor gingen spelen. Ook opvallend is dat [slachtoffer 1] in zijn eerste verhoor aangeeft dat hij het één keer wel prettig vond wat de verdachte bij hem deed, omdat de verdachte toen niet agressief was. Ook deze opmerking sterkt de rechtbank in de overtuiging dat de verklaring van [slachtoffer 1] authentiek en betrouwbaar is en niet – zoals de verdachte beweert – verzonnen. [getuige 3] en [slachtoffer 1] hebben bovendien details genoemd die jongens van hun leeftijd niet zomaar verzinnen.
Ter zake [slachtoffer 1] voelt de rechtbank zich verder gesteund in haar oordeel nu hij uit eigen beweging en consistent heeft verklaard tegen zowel zijn moeder, die hij kort na het misbruik in vertrouwen heeft genomen, als de zedenrechercheur.
Ter zake [getuige 3] merkt de rechtbank op dat de door hem in zijn verklaring genoemde omstandigheden die te controleren waren, konden worden geverifieerd. Zo gaf [getuige 3] aan dat de verdachte in de periode van de ten laste gelegde feiten woonde in een kamer in de woning van [slachtoffer 1] ’s moeder. Dat gegeven heeft de verdachte ter terechtzitting bevestigd.
Het door de verdediging geschetste alternatief scenario, kort gezegd: dat sprake is van een complot om de verdachte erin te luizen vanwege een ruzie tussen hem en [slachtoffer 1] , acht de rechtbank niet aannemelijk nu dit niet wordt ondersteund door enige aanwijzingen in het dossier of het verhandelde ter terechtzitting. Dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 3] in detail verschillen, is naar het oordeel van de rechtbank juist een contra-indicatie voor het alternatief scenario van een complot en het op elkaar afstemmen van verklaringen.
Steunbewijs
De rechtbank acht voor de verklaring van [slachtoffer 1] in andere bewijsmiddelen steunbewijs aanwezig. De rechtbank vindt dit steunbewijs in de verklaringen die aangeefster [aangeefster] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] allen hebben afgelegd over de confrontatie van de verdachte met zijn handelen, dit in combinatie met de context van voornoemde Facebookberichten tussen [getuige 2] en de verdachte, zoals hiervoor vermeld bij de bewijsmiddelen.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat de Facebookberichten betrekking zouden hebben op het aantreffen van [slachtoffer 1] met een pleegzusje door de verdachte, acht de rechtbank gelet op de gebruikte bewoordingen en de context niet aannemelijk. Daarbij overweegt de rechtbank voorts dat de verdachte weliswaar heeft ontkend dat hij seksuele handelingen bij [slachtoffer 1] heeft verricht maar tijdens zijn tweede verhoor bij de politie, toen hem de Facebookberichten werden voorgehouden, wel heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op zijn kamer kwam en zich wilde ‘wieksen’, waarmee de verdachte masturberen bedoelt.
Ten aanzien van feit 1 en 2 bewezen
Gelet op hetgeen hiervoor onder de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging is overwogen is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 en 2 ten laste is gelegd.
Vrijspraak feit 3
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 3 aan de verdachte ten laste is gelegd en overweegt daartoe als volgt. Aangeefster [aangeefster] heeft op 9 juli 2018 een aanvullende verklaring afgelegd waarin zij verklaart dat [slachtoffer 1] onlangs tegen haar heeft verteld, kort weergegeven, dat de verdachte destijds, in de tenlastegelegde periode, ook seksueel bij hem is binnengedrongen. Op 9 juli 2018 is eveneens [slachtoffer 1] door de politie gehoord en ook hij heeft verklaard dat de verdachte bij hem seksueel is binnengedrongen. Hij zou daarover eerder niets hebben verklaard, omdat hij zich schaamde.
Voor een bewezenverklaring is vereist, zoals hiervoor onder de bewijsoverweging is overwogen, dat de juistheid van de kern van de tenlastelegging niet alleen uit de verklaring van een slachtoffer mag volgen, maar moet óók moet worden gesteund door ander bewijsmateriaal, dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron dan het slachtoffer. In casu hebben de verklaringen beide [slachtoffer 1] als bron en ontbreekt steunbewijs.
Immers, de verklaring betreffende het seksueel binnendringen is pas twee jaar nadat het gebeurd zou zijn door [slachtoffer 1] verteld. Hij heeft dat in 2016 niet tegen zijn moeder verteld, zodat haar “disclosure-verklaring” niet als steunbewijs kan dienen. Ook de overige twee getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , hebben slechts verklaard over het aftrekken en niet over het confronteren van verdachte met een verder gaande vorm van misbruik, als het seksueel binnendringen. Ook uit de facebookberichten is niet af te leiden dat op deze vorm van misbruik (ook) wordt gedoeld.
De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van feit 3 wegens gebrek aan bewijs.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1
in de periode van 10 januari 2016 tot en met 15 februari 2016 in de gemeente Kerkrade,
met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2004, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte,
- de penis van die [slachtoffer 1] betast en
- die [slachtoffer 1] afgetrokken en
- gelikt en gezogen aan de penis van die [slachtoffer 1] en
- die [slachtoffer 1] ertoe gebracht zichzelf af te trekken in het bijzijn van hem, verdachte, en
- die [slachtoffer 1] ertoe gebracht zijn, verdachtes, penis te betasten en
- die [slachtoffer 1] ertoe gebracht hem, verdachte, af te trekken en
- zichzelf afgetrokken in het bijzijn van die [slachtoffer 1] ;
2
in de periode van 10 januari 2016 tot en met 15 februari 2016 in de gemeente Kerkrade,
met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte,
- de penis van die [getuige 3] betast en aan de penis van die [getuige 3] gevoeld en
- de hand van die [getuige 3] vastgepakt en (vervolgens) de hand van die [getuige 3] op zijn, verdachtes, penis gelegd en (vervolgens) op en neer gaande bewegingen gemaakt en
- zichzelf afgetrokken in het bijzijn van die [getuige 3] ;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1.
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Feit 2.
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak gevorderd. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft hij verzocht om geen detentie aan de verdachte op te leggen en rekening te houden met zijn beperkte niveau, zijn blanco strafblad, het lage recidiverisico en de omstandigheid dat de verdachte alles kwijt raakt in geval van detentie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van twee minderjarige jongens, [slachtoffer 1] en [getuige 3] , die ten tijde van het misbruik beiden elf jaar oud waren. De verdachte heeft hiermee op ernstige wijze inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer en hun lichamelijke integriteit. Dat het misbruik heeft plaatsgevonden in een huiselijke en voor de jongens vertrouwde omgeving, waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen, maakt de impact voor de beide slachtoffers des te groter.
Ook heeft de verdachte de normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, voor hen doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Ook in dit geval is dat zo, zoals blijkt uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] ter terechtzitting. Hij voelde zich onder andere onveilig in zijn eigen huis, had last van nachtmerries en zijn schoolresultaten hebben geleden onder het misbruik. Ook was [slachtoffer 1] bang dat anderen achter het misbruik zouden komen.
De verdachte heeft bij de gevolgen voor zijn slachtoffers kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen seksuele bevrediging vooropgesteld. De rechtbank rekent hem dit zeer aan.
De rechtbank neemt het de verdachte ook bijzonder kwalijk dat hij het vertrouwen heeft geschaad dat de moeder van [slachtoffer 1] in hem stelde, toen zij hem toeliet in haar woning om daar te wonen en mee te helpen in de huishouding.
De rechtbank slaat acht op het blanco strafblad van de verdachte en het over zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport van 3 december 2018. De reclassering heeft het risico op recidive niet goed kunnen inschatten omdat betrokkene het tenlastegelegde stellig ontkent, maar vermeldt evenwel dat volgens twee testen het risico wordt ingeschat als laag respectievelijk matig-laag. Gezien de ontkennende houding van de verdachte heeft de reclassering zich onthouden van strafadvies. Verdachte is inmiddels opnieuw gehuwd en heeft samen met zijn nieuwe vrouw een dochter van 6 maanden. Hij heeft ook nog een dochter uit een eerder huwelijk. Hij en zijn vrouw hebben hulp bij de verzorging van hun kind, die inmiddels in frequentie wordt afgebouwd. Verdachte heeft een baan en zijn werkgever is zeer tevreden. Het WSNP-traject waar de verdachte en zijn vrouw thans in zitten, zal in februari worden afgerond. Bij een schuldigverklaring zijn reclasseringstoezicht of interventies/ behandeling volgens de reclassering niet geïndiceerd, gezien de lage inschatting van het recidiverisico, waardoor een behandeling contra-geïndiceerd kan zijn.
Ondanks het blanco strafblad en het feit dat voor verdachte zeer veel op het spel staat, is de rechtbank van oordeel dat aan de bewezenverklaarde feiten alleen recht kan worden gedaan door oplegging van een aanzienlijke (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De psychische schade die verdachte heeft veroorzaakt door het misbruik van twee jongens in de leeftijd van destijds elf jaar, zijn ontkennende houding en daardoor gebrek aan spijt of inzicht in wat hij deze jongens heeft aangedaan, sluiten een minder-ingrijpende strafmodaliteit uit.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden, zulks met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [aangeefster] , als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [slachtoffer 1] , vordert een bedrag van € 70,96 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit de reiskosten naar het politiebureau in Heerlen voor een intakegesprek en reiskosten naar het politiebureau in Roermond voor het doen van aangifte. Daarnaast vordert de benadeelde partij immateriële schadevergoeding van € 5.000,00. De benadeelde partij vordert ook de wettelijke rente over deze bedragen en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ter terechtzitting heeft mevrouw C. Craig van Slachtofferhulp namens de benadeelde partij een schrijven d.d. 29 juni 2018 van GGD Zuid-Limburg, een e-mail van GGD jeugdarts Amkreutz d.d. 11 juli 2018 en een document getiteld ‘1Gezin 1Plan 1Regisseur Zuid Limburg’ d.d. 9 oktober 2018 overgelegd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij volledig toewijsbaar.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. Er is geen schrijven van de school van [slachtoffer 1] overgelegd en uit het ter terechtzitting overgelegde schrijven van de GGD blijkt dat er twee zaken in diens privésfeer speelden, die meebrengen dat het minder goed gaar met [slachtoffer 1] .Verder blijkt uit de overgelegde stukken dat [slachtoffer 1] in de praktijk beter leert dan uit boeken, en dyslexie heeft. Er blijkt niet uit dat sprake is van een rechtstreeks verband tussen de feiten en de schade. Een immateriële schadevergoeding van € 5.000,00 is niet gerechtvaardigd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 361, tweede lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering is een benadeelde partij enkel ontvankelijk in zijn vordering indien hem rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit 1 en acht de verdachte aansprakelijk voor die schade.
De gevorderde materiele schade is voldoende onderbouwd en redelijk en ligt voor toewijzing gereed.
Er is ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding ook voldaan aan het in artikel 6:106 lid 1 onder b BW genoemde vereiste dat sprake is van aantasting in de persoon. De hoogte van de gevorderde immateriële schade is betwist. De verdediging heeft erop gewezen dat uit het schrijven d.d. 29 juni 2018 van GGD Zuid-Limburg blijkt dat in de privésfeer van [slachtoffer 1] twee zaken een rol spelen, zonder dat hier verder op wordt ingegaan. Daarmee wordt de mogelijkheid geopperd dat de aan de zijde van [slachtoffer 1] geleden immateriële schade ook andere oorzaken kan hebben. Nu de benadeelde partij zich daar verder niet meer over heeft uitgelaten, ziet de rechtbank daarom aanleiding de gevorderde immateriële schade naar billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 2.500,00 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf de eerste dag van de periode waarin feit 1 heeft plaatsgevonden tot aan de dag van volledige voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, op de hierna in het dictum te noemen wijze.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 3 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 en 2 tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij, [aangeefster] , wonende te Kerkrade, als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] , gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 2.570,96 (zegge: tweeduizendvijfhonderdzeventig euro en zesennegentig eurocent, bestaande uit € 70,96 euro (zegge: zeventig euro en zesennegentig eurocent) aan materiële schade en € 2.500,00(zegge: tweeduizendvijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij, [aangeefster] , als wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 2.570,96 (zegge: tweeduizendvijfhonderdzeventig euro en zesennegentig eurocent), te vermeerderen met de hiervoor genoemde wettelijke rente vanaf 10 januari 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel, en
mr. C.C.W.M. Aretz, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Jussen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2018.
Mr. C.C.W.M. Aretz en mr. F.L.G. Geisel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2016 tot en met 15 februari 2016 in de gemeente Kerkrade, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2004, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte,
- de penis van die [slachtoffer 1] betast en/of
- die [slachtoffer 1] afgetrokken en/of
- gelikt en/of gezogen aan de penis van die [slachtoffer 1] en/of
- die [slachtoffer 1] ertoe gebracht zichzelf af te trekken in het bijzijn
van hem, verdachte, en/of
- die [slachtoffer 1] ertoe gebracht zijn, verdachtes, penis te betasten
en/of
- die [slachtoffer 1] ertoe gebracht hem, verdachte, af te trekken
en/of
- zichzelf afgetrokken in het bijzijn van die [slachtoffer 1] ;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2016 tot en met 15 februari 2016 in de gemeente Kerkrade,met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte,
- de penis van die [getuige 3] betast en/of aan de penis van die
[getuige 3] gevoeld en/of
- de hand van die [getuige 3] vastgepakt en/of (vervolgens) de
hand van die [getuige 3] op zijn, verdachtes, penis gelegd en/of
(vervolgens) op en neer gaande bewegingen gemaakt en/of
- zichzelf afgetrokken in het bijzijn van die [getuige 3] ;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )
3
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2016 tot en met 15 februari 2016 in de gemeente Kerkrade, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2004, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende hij, verdachte, een of meer vinger(s) in de anus van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en/of zijn, verdachtes, penis tegen de anus van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gehouden;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, dienst regionale recherche, team zeden, proces-verbaalnummer 2016094154, gesloten d.d. 7 januari 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 113.
2.Proces-verbaal aangifte door [aangeefster] d.d. 4 november 2016, p. 24-33.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 24 april 2017, p. 34-44.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 29 mei 2017, p. 70-78.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 8 mei 2017, p. 47.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 mei 2017 ,p.52.
7.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2017, p. 55.