3.3Het oordeel van de rechtbank
De aangifte
[aangeefster] heeft, nadat zij op 10 juni 2016 een “informatief gesprek zeden” had gevoerd met de politie, op 4 november 2016 aangifte gedaan van seksueel misbruik van haar zoon [slachtoffer 1] door de verdachte. Ze verklaarde dat de verdachte in september 2015 in haar woning is ingetrokken. Omdat er veel discussie was in huis, heeft zij op een gegeven moment aan de verdachte kenbaar gemaakt dat hij naar een andere woning moest uitkijken. Op een gegeven moment zat zij met [slachtoffer 1] samen in de auto en ze vertelde desgevraagd aan [slachtoffer 1] dat de verdachte zou vertrekken. [slachtoffer 1] vertelde toen aan haar dat de verdachte hem had bedreigd en dat [slachtoffer 1] zich moest aftrekken in het bijzijn van de verdachte. Toen zij had gevraagd wanneer dat was gebeurd heeft [slachtoffer 1] verteld dat dit rond de carnaval was geweest. Toen begonnen bij [aangeefster] radartjes te draaien, omdat zij, terugkijkend naar de relatie tussen [slachtoffer 1] en de verdachte, gemerkt had dat de strijd tussen hen rond die periode was toegenomen. [aangeefster] verklaarde voorts dat zij [slachtoffer 1] later nogmaals heeft gesproken over het misbruik en hij haar toen vertelde dat dit twaalf keer had plaatsgevonden in een periode van twee weken voor de carnaval tot aan de carnaval van dat jaar. Ook vertelde [slachtoffer 1] aan haar dat de verdachte zich ook in het bijzijn van [slachtoffer 1] had afgetrokken en dat de verdachte met zijn mond bij de piemel van [slachtoffer 1] was geweest en die in zijn mond had gedaan en dat de verdachte ook [getuige 3] had benaderd.
Ook zou een andere jongen, [eventueel slachtoffoer] , in het bijzijn van [slachtoffer 1] zich door de verdachte hebben moeten aftrekken en zou [eventueel slachtoffoer] de verdachte hebben afgetrokken.
[aangeefster] verklaarde verder dat zij de verdachte in het bijzijn van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] ermee confronteerde dat “hij met zijn handen aan mijn zoon [slachtoffer 1] had gezeten.” De verdachte ontkende volgens [aangeefster] in eerste instantie, waarna hij toegaf dat hij zich had afgetrokken in het bijzijn van [slachtoffer 1] .Het initiatief zou bij [slachtoffer 1] hebben gelegen.
De verklaring van [slachtoffer 1]
is op 24 april 2017 gehoord door zedenrechercheurs. Tijdens het verhoor verklaarde [slachtoffer 1] – in de “free recall” – onder meer: “Hij zei: “Doe je broek uit.” We gingen tegen elkaar in. Ik deed het toch want ik was bang dat ie me ging steken. Hij zei: “trek je af.” Ik stribbelde weer tegen want ik wilde dat niet maar hij ging door. Hij probeerde me aan te raken daarna en dat lukte en toen probeerde hij me met de mond aan te raken, dat lukte ook. Dat vond ik niet fijn. Zoiets is nog wel vaker gebeurd.”
[slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat hij zich wel 15 a 16 keer in het bijzijn van de verdachte moet aftrekken, dat dit steeds gebeurde in het stuk van het huis dat de verdachte bij hen huurde, dat dit op verschillende dagen plaatsvond, dat de verdachte hem ongeveer 14 keer bij zijn lul heeft aangeraakt, dat de verdachte hem ook met zijn mond bij zijn lul heeft aangeraakt en dat dit ook ongeveer 14 keer is gebeurd. Het was begonnen vóór carnaval 2016 en voor het laatst gebeurd een week voor carnaval 2016, eindjanuari 2016 tot carnaval 2016.
Verder heeft [slachtoffer 1] verklaard:
Aan [slachtoffer 1] werd door de zedenrechercheur gevraagd wat er dan gebeurde. [slachtoffer 1] antwoordde toen:
“Hetzelfde als met mij, aftrekken
.Zijn broek werd van te voren afgedaan, net zoals
bij mij.”
[slachtoffer 1] heeft ook verklaard dat hij het een keer wel fijn vond. Hij heeft hierover verklaard:
“hij vroeg of ik mijn broek alsjeblieft naar beneden deed en dat deed ik en toen ging hij mij aftrekken. Ik ging toen zitten op de stoel en hij ging staan en ging mij aftrekken. Hij had zijn kleren nog aan maar zijn broek was op de knieën.” [slachtoffer 1] verklaart voorts dat de lul van verdachte zag, dat die groot en behaard was en dat hij de verdachte ook moest aftrekken en dat hij dat niet zo fijn vond, dat hij en de verdachte toen elkaar aan het aftrekken waren, dat de verdachte hem daarna ook gelikt en gezogen heeft en dat hij toen klaar kwam. Het aftrekken vond hij wel fijn, het likken en zuigen niet. Hij kwam wel klaar, maar zonder sperma. Over de andere keren verklaarde [slachtoffer 1] dat die heel anders waren, de verdachte was toen agressiever en hij wist niet wat het was, hij vond het niet fijn.
De verklaring van [slachtoffer 2]
[getuige 3] is op 29 mei 2017 gehoord door zedenrechercheurs. Tijdens het verhoor verklaarde [getuige 3] onder meer:
- “Ja, toen pakte hij mijn piemel vast in mijn broek. Toen kneep [verdachte] in mijn piemel.”
- “ [verdachte] pakte mijn piemel bloot vast. Dat voelde ik. [verdachte] ging ook mijn onderbroek in.
- “ [verdachte] pakte mijn hand vast, dus mijn hand zat op de blote piemel van [verdachte] . Hij ging op en neer met zijn hand en ging mijn hand ook op en neer. Maar dat wilde ik niet.”
[getuige 3] heeft ook verklaard dat hij heeft gezien hoe de verdachte zichzelf en [slachtoffer 1] masturbeerde en verklaart daarover onder meer:
- “ [verdachte] en [slachtoffer 1] deden allebei aan hun eigen piemel trekken. En [verdachte] zei tegen mij: “Doe dat ook bij jezelf (….)”.
- ”Eerst deden [verdachte] en [slachtoffer 1] het masturberen bij zichzelf. En daarna pakte [verdachte] de piemel van [slachtoffer 1] vast en ging er mee op en neer en ging ermee spelen. En toen pakte [slachtoffer 1] bij hem, bij [verdachte] , zijn piemel vast en moest eraan zitten.”
- “Ik weet nog iets. Toen [verdachte] dat deed kwam er sperma vrij, bij [verdachte] . En toen moest ik een handdoek halen. Er kwam sperma uit die piemel, dat is toch logisch. [verdachte] spoot en ik zat op een afstand. Ik zat niet de hele tijd te kijken. Toen was [verdachte] klaar en moest ik die handdoek halen. Trouwens [verdachte] was niet naakt, hij had zijn kleren nog aan. Het sperma kwam op zijn bed en op zijn buik. Het sperma kwam niet op mij”
- “Ik vroeg iedere keer aan [slachtoffer 1] of hij buiten kwam spelen, maar [verdachte] wilde de hele tijd dat [slachtoffer 1] dit deed, met [verdachte] blijven spelen met de piemels.”
- “Dat was een andere dag, daarna dan dat ik bij [slachtoffer 1] had gelogeerd. Toen vertelde
- [slachtoffer 1] mij wat [verdachte] allemaal bij hem had gedaan en dat [slachtoffer 1] mij uitlegde waarom hij dat deed bij [verdachte] , omdat [verdachte] hem met een mes had gedreigd en dat [verdachte] [slachtoffer 1] zou steken.”
[getuige 3] heeft verder verklaard dat hij éénmaal bij [slachtoffer 1] heeft gelogeerd en het misbruik toen heeft plaatsgevonden, dat het misbruik bestond uit het feit dat de verdachte zich twee keer in zijn bijzijn heeft gemasturbeerd, de verdachte met zijn hand in zijn broek zat en dat de verdachte hem probeerde te kussen door met zijn tong tussen zijn lippen te gaan. Dat was volgens hem in het begin van 2016 in het huis waar [slachtoffer 1] en de verdachte destijds woonden. [getuige 3] heeft verklaard dat hij het destijds aan niemand heeft verteld, omdat zijn moeder dan boos zou zijn geworden. Hij wilde niet dat zijn moeder naar de verdachte, of naar [aangeefster] zou stappen. Zijn moeder zou denken dat [aangeefster] niet goed had opgelet.
Zoals hiervoor vermeld heeft aangeefster [aangeefster] verklaard dat zij de verdachte heeft geconfronteerd met de seksuele handelingen die hij volgens haar had verricht bij haar pleegzoon [slachtoffer 1] . Bij die confrontatie waren [getuige 1] en [getuige 2] aanwezig als getuigen. [getuige 1] heeft daarover verklaard dat de verdachte een rood hoofd kreeg en ontkende dat er iets was voorgevallen tussen hemzelf en [slachtoffer 1] , maar daarna zei dat hij samen met [slachtoffer 1] een pornofilm had gekeken en zij zich allebei hadden afgetrokken op initiatief van [slachtoffer 1] .
Ook getuige [getuige 2] zag dat de verdachte een rood hoofd kreeg. [getuige 2] vroeg aan de verdachte of deze [slachtoffer 1] seksueel had benadeeld, waarop de verdachte bevestigend antwoord aan haar gaf en vertelde dat [slachtoffer 1] behoefte had om zich ene te trekken.
In het dossier bevinden zich voorts afdrukken van Facebookberichten tussen [getuige 2] en de verdachte. In die berichten schrijft [getuige 2] onder meer:
“(…) wat je nu gedaan hebt ging echt je boekje te buiten heb je daar alleens over nagedacht [slachtoffer 1] is tenslotte nog maar pas 12 jaar en zijn vriendjes ook.”
“ik vraag mij af of je er wel eens bij nagedacht hebt dat je zelf een dochter hebt van bijna 7 en kun je je voorstellen als haar dat gebeurd als ze 12 is hoe jij je dan zou voelen want het kan ook eens heel anders uitpakken als iemand er veel problemen mee heeft en aangifte tegen je gaat doen.”
De verdachte schrijft hierop als antwoord:
“ik heb daar idd over na gedacht ja en dat was ook mijn grootste fout wat ik gemaakt heb om er mee in te gaan.”
Verderop in het Facebookgesprek schrijft de verdachte onder meer:
“(….) ik snap nu nog niet waarom ik er mee ingegaan was ik had idd meteen naar [naam] moeten gaan om dat te vertellen wat hij wou”.
[getuige 2] merkt voorts richting de verdachte op:
“(….) en daarbij je hebt het als jonge jongen toch zelf meegemaakt”.
De bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. Deze bepaling dient ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door het slachtoffer genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dit betekent dat - in een geval als het onderhavige, waarin de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte tegenover elkaar staan - de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaring van de slachtoffers moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de beweringen van de slachtoffers voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging mag - met andere woorden - niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) verklaring van een slachtoffer volgen, maar moet óók gesteund worden door ander bewijsmateriaal, dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron dan het slachtoffer.
Datsteunbewijshoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf, maar kan ook betrekking hebben op de context, oftewel de omstandigheden, waaronder deze werden verricht (HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354 en HR 15 mei 2018, ECLI:NL:PHR:2018:217). De betrouwbaarheid van de verklaringen
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 3] over de handelingen die de verdachte bij hen, ieder afzonderlijk, heeft verricht, betrouwbaar zijn. De beantwoording van die vraag is van cruciaal belang, omdat de inhoud van hun verklaringen staat tegenover de stellige ontkenning van de zijde van de verdachte dat hij de ten laste gelegde seksuele handelingen verricht heeft. De verklaringen moeten daarom kritisch, zorgvuldig en behoedzaam worden bezien.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 3] als betrouwbaar zijn aan te merken. Zij hebben niet alleen gedetailleerd verklaard over hetgeen de verdachte bij henzelf heeft gedaan maar waren over en weer ook getuige van handelingen van de verdachte bij de ander. Hun verklaringen komen op cruciale punten overeen. Dat de verklaringen op detailniveau verschillen bevatten, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid ervan. Integendeel, nu dit veeleer een aanwijzing is dat zij hun verklaringen niet onderling hebben afgestemd, maar ieder uit het eigen geheugen putten.
De rechtbank voelt zich daarin ook gesteund nu [slachtoffer 1] en [getuige 3] authentiek hebben verklaard voor jongens van hun leeftijd. Opvallend is bijvoorbeeld dat zij beiden hebben verklaard dat zij op de dag dat de verdachte met hen beiden seksuele handelingen zou hebben gepleegd, tussendoor gingen spelen. Ook opvallend is dat [slachtoffer 1] in zijn eerste verhoor aangeeft dat hij het één keer wel prettig vond wat de verdachte bij hem deed, omdat de verdachte toen niet agressief was. Ook deze opmerking sterkt de rechtbank in de overtuiging dat de verklaring van [slachtoffer 1] authentiek en betrouwbaar is en niet – zoals de verdachte beweert – verzonnen. [getuige 3] en [slachtoffer 1] hebben bovendien details genoemd die jongens van hun leeftijd niet zomaar verzinnen.
Ter zake [slachtoffer 1] voelt de rechtbank zich verder gesteund in haar oordeel nu hij uit eigen beweging en consistent heeft verklaard tegen zowel zijn moeder, die hij kort na het misbruik in vertrouwen heeft genomen, als de zedenrechercheur.
Ter zake [getuige 3] merkt de rechtbank op dat de door hem in zijn verklaring genoemde omstandigheden die te controleren waren, konden worden geverifieerd. Zo gaf [getuige 3] aan dat de verdachte in de periode van de ten laste gelegde feiten woonde in een kamer in de woning van [slachtoffer 1] ’s moeder. Dat gegeven heeft de verdachte ter terechtzitting bevestigd.
Het door de verdediging geschetste alternatief scenario, kort gezegd: dat sprake is van een complot om de verdachte erin te luizen vanwege een ruzie tussen hem en [slachtoffer 1] , acht de rechtbank niet aannemelijk nu dit niet wordt ondersteund door enige aanwijzingen in het dossier of het verhandelde ter terechtzitting. Dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 3] in detail verschillen, is naar het oordeel van de rechtbank juist een contra-indicatie voor het alternatief scenario van een complot en het op elkaar afstemmen van verklaringen.
Steunbewijs
De rechtbank acht voor de verklaring van [slachtoffer 1] in andere bewijsmiddelen steunbewijs aanwezig. De rechtbank vindt dit steunbewijs in de verklaringen die aangeefster [aangeefster] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] allen hebben afgelegd over de confrontatie van de verdachte met zijn handelen, dit in combinatie met de context van voornoemde Facebookberichten tussen [getuige 2] en de verdachte, zoals hiervoor vermeld bij de bewijsmiddelen.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat de Facebookberichten betrekking zouden hebben op het aantreffen van [slachtoffer 1] met een pleegzusje door de verdachte, acht de rechtbank gelet op de gebruikte bewoordingen en de context niet aannemelijk. Daarbij overweegt de rechtbank voorts dat de verdachte weliswaar heeft ontkend dat hij seksuele handelingen bij [slachtoffer 1] heeft verricht maar tijdens zijn tweede verhoor bij de politie, toen hem de Facebookberichten werden voorgehouden, wel heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op zijn kamer kwam en zich wilde ‘wieksen’, waarmee de verdachte masturberen bedoelt.
Ten aanzien van feit 1 en 2 bewezen
Gelet op hetgeen hiervoor onder de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging is overwogen is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 en 2 ten laste is gelegd.
Vrijspraak feit 3
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 3 aan de verdachte ten laste is gelegd en overweegt daartoe als volgt. Aangeefster [aangeefster] heeft op 9 juli 2018 een aanvullende verklaring afgelegd waarin zij verklaart dat [slachtoffer 1] onlangs tegen haar heeft verteld, kort weergegeven, dat de verdachte destijds, in de tenlastegelegde periode, ook seksueel bij hem is binnengedrongen. Op 9 juli 2018 is eveneens [slachtoffer 1] door de politie gehoord en ook hij heeft verklaard dat de verdachte bij hem seksueel is binnengedrongen. Hij zou daarover eerder niets hebben verklaard, omdat hij zich schaamde.
Voor een bewezenverklaring is vereist, zoals hiervoor onder de bewijsoverweging is overwogen, dat de juistheid van de kern van de tenlastelegging niet alleen uit de verklaring van een slachtoffer mag volgen, maar moet óók moet worden gesteund door ander bewijsmateriaal, dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron dan het slachtoffer. In casu hebben de verklaringen beide [slachtoffer 1] als bron en ontbreekt steunbewijs.
Immers, de verklaring betreffende het seksueel binnendringen is pas twee jaar nadat het gebeurd zou zijn door [slachtoffer 1] verteld. Hij heeft dat in 2016 niet tegen zijn moeder verteld, zodat haar “disclosure-verklaring” niet als steunbewijs kan dienen. Ook de overige twee getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , hebben slechts verklaard over het aftrekken en niet over het confronteren van verdachte met een verder gaande vorm van misbruik, als het seksueel binnendringen. Ook uit de facebookberichten is niet af te leiden dat op deze vorm van misbruik (ook) wordt gedoeld.
De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van feit 3 wegens gebrek aan bewijs.