ECLI:NL:RBLIM:2018:11281

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2963
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdwet en verboden delegatie in de Verordening jeugdhulp gemeente Leudal

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 30 november 2018, is het beroep van eisers gegrond verklaard. De zaak betreft de toekenning van persoonsgebonden budgetten (pgb's) op grond van de Jeugdwet voor de begeleiding van twee kinderen, eiser 1 en eiser 2, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal. Eisers hebben beroep ingesteld tegen een besluit van 14 augustus 2017, waarin het college uitvoering gaf aan een eerdere uitspraak van de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat de Verordening jeugdhulp gemeente Leudal 2015 ten onrechte de mogelijkheid biedt voor het college om nadere regels te stellen over de hoogte van het pgb, wat in strijd is met de wet. De rechtbank stelt vast dat de essentialia van het voorzieningenpakket, waaronder tariefdifferentiatie, in de verordening moeten worden vastgelegd. Artikel 7 van de Nadere regels is onverbindend voor zover dit meebrengt dat in bepaalde gevallen aanspraak bestaat op een lager tarief dan 100% van het uurtarief. De rechtbank herroept de besluiten 1a en 1b en kent eisers een uurtarief van € 35,84 toe voor de periode van 1 juli 2015 tot 31 maart 2016. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 1.503,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om in samenspraak een passend uurtarief te bepalen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/2963

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 november 2018 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats], eisers,

wettelijk vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2],
(gemachtigde: mr. R. Imkamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Barentsen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 3 juli 2017.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018. Voor eisers zijn verschenen [naam 1] (vader) en [naam 2] (moeder), bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluiten van 6 juli 2015 (besluit 1a), 6 april 2016 (besluit 2a) en 12 juli 2016 (besluit 3a) zijn ten behoeve van de begeleiding van [eiser 1] persoonsgebonden budgetten (pgb’s) op grond van de Jeugdwet toegekend voor de perioden van respectievelijk 1 juli 2015 tot en met 31 maart 2016, 1 april 2016 tot 1 september 2016 en 1 september 2016 tot
1 september 2017.
2. Bij besluiten van 8 juli 2015 (besluit 1b), 6 april 2016 (besluit 2b) en 12 juli 2016 (besluit 3b) zijn ten behoeve van de begeleiding van [eiser 2] pgb’s op grond van Jeugdwet toegekend voor dezelfde perioden als bij [eiser 1].
3. Bij uitspraak van 3 juli 2017 met kenmerk ECLI:NL:RBLIM:6318 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep van eisers tegen de beslissingen op bezwaar van
9 mei 2016 (t.a.v. de besluiten 1a, 2a, 1b en 2b) en het rechtstreeks beroep tegen de besluiten van 12 juli 2016 (t.a.v. de besluiten 3a en 3b). Verweerder heeft naar aanleiding van deze uitspraak het bestreden besluit genomen. Hierin heeft verweerder eisers als volgt medegedeeld:
- de bezwaren van [eiser 1] ten aanzien van de besluiten 1a en 2a zijn gegrond.
Het aantal uren begeleiding individueel wordt met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2015 van 10 uur naar 15 uur per week uitgebreid. Het besluit 3a blijft ongewijzigd ten aanzien van het aantal uren individuele begeleiding.
- de bezwaren van [eiser 2] ten aanzien van de besluiten 1b en 2b zijn gegrond.
Het aantal uren begeleiding individueel wordt met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2015 verhoogd met 2 uur naar 3 uur per week. Het besluit 3b blijft ongewijzigd ten aanzien van het aantal uren individuele begeleiding.
Met betrekking tot het gehanteerde uurtarief heeft verweerder de bezwaren van [eisers] gegrond verklaard en de besluiten 2a, 2b, 3a en 3b gewijzigd in die zin dat als toepasselijk uurtarief voor het pgb het tarief wordt opgenomen, zoals dat in de Nadere regels Jeugdhulp gemeente Leudal 2015 is vastgesteld voor de niet-professional in loondienst
(€ 13,46). Ter onderbouwing van de toekenning van dit tarief stelt verweerder dat de gevolgde trainingen en informatiebijeenkomsten van de ouders geen aanleiding geven tot wijziging van de categorie van zorgverlener ten behoeve van de budgetbepaling.
Een uurtarief van € 20,- past volgens verweerder niet in de systematiek van de tarifering onder de Jeugdwet, dan wel binnen de door de gemeenteraad gestelde grenzen ten aanzien van de te hanteren tarieven. Daarnaast wordt onder het regiem van de Jeugdwet bij de vaststelling van de budgetten zowel gekeken naar de omvang van de zorgbehoefte als naar de categorie van de zorgverlener die de betreffende zorg zal gaan verzorgen. Dit leidt er volgens verweerder toe dat niet gesproken kan worden van een ‘eerder’ uurtarief onder de AWBZ van € 20,-. Wel kan gesteld worden dat een dergelijk bedrag zou kunnen worden gedeclareerd. Het feit dat de uurtarieven met ingang van 1 april 2017 zijn aangepast en verhoogd maakt niet dat deze verhoging van de tarieven met terugwerkende kracht kunnen worden doorgevoerd ten aanzien van [eisers].
4. In beroep betwisten eisers enkel nog de hoogte van het uurtarief voor de begeleiding in de periode van 1 juli 2015 tot 31 maart 2016 (besluiten 1a en 1b). Zij stellen zich daarbij op het standpunt dat aan de toegekende pgb’s in de betreffende periode alsnog een uurtarief van € 20,- dient te worden verbonden.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. De Jeugdwet, die op 1 januari 2015 in werking is getreden, schept voor gemeenten vanaf die datum een jeugdhulpplicht. In het kader hiervan heeft verweerder op grond van artikel 2.9 van de Jeugdwet de Verordening jeugdhulp gemeente Leudal 2015 (de Verordening) vastgesteld. Daarnaast heeft verweerder op grond van de Verordening de Nadere regels Jeugdhulp gemeente Leudal (de Nadere regels) vastgesteld, die eveneens op
1 januari 2015 in werking zijn getreden.
7. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening verstrekt verweerder een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1. van de Jeugdwet.
8. Op grond van artikel 6, derde lid, van de Verordening is de hoogte van het pgb afgeleid van de tarieven waarvoor verweerder deze voorzieningen heeft gecontracteerd.
9. Op grond van artikel 6, vierde lid, van de Verordening stelt verweerder nadere regels over de hoogte van het pgb voor voorzieningen waaronder in ieder geval:
c. de gedifferentieerde tarieven tussen aanbieders waarbij rekening wordt gehouden met overheadkosten;
d. de tarieven van het pgb welke mag worden uitbetaald aan een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de jeugdige of zijn ouders;
e. de tarieven bedoeld onder b. lager kunnen zijn dan de tarieven genoemd onder a.
10.1
In artikel 7, tweede lid, van de Nadere regels zijn de categorieën opgenomen die verweerder hanteert bij het bepalen van de hoogte van het pgb.
10.2
Op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder E., van de Nadere regels hanteert verweerder maximaal 20% van het AWBZ tarief bedoeld in het eerste lid indien het pgb wordt aangewend om een individuele voorziening in te kopen bij:
1. een persoon zijnde een familielid in de eerste of tweede graad, dan wel een familielid in de eerste of tweede graad van de wettelijk vertegenwoordiger die verantwoording over het pgb verschuldigd is; en
2. waarmee de persoon aan wie het pgb is toegekend dan wel degene daarover verantwoording is verschuldigd geen arbeidsovereenkomst aangaat.
10.3
Op grond van de Bijlage bij het Besluit (Bijlage 1 ‘Tarieven Pgb Jeugdhulp 2015 gemeente Leudal’) onder E. bedraagt de hoogte van het uurloon € 7,17 voor een familielid in de eerste of tweede graad, dan wel een familielid in de eerste of tweede graad van de wettelijk vertegenwoordiger van de pgb-houder en waarmee de pgb-houder geen arbeidsovereenkomst aangaat.
11. De rechtbank stelt vast dat bij de gemeente Leudal net zoals bij de gemeente Emmen (zie ECLI:NL:CRVB:2017:1803 en ECLI:NL:CRVB:2018:817) sprake is van verboden delegatie aan verweerder. In genoemde uitspraken heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bepaald dat uit artikel 2.1.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015, in verbinding met artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wmo 2015 volgt, dat in de door de gemeenteraad vastgestelde verordening moet zijn bepaald onder welke voorwaarden uit het pgb diensten ingekocht kunnen worden bij personen die tot het sociale netwerk behoren en op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. In genoemde uitspraken heeft de CRvB verder geoordeeld dat de essentialia van het voorzieningenpakket in de verordening moeten worden vastgelegd, dat de tariefsdifferentiatie hiertoe behoort en dat dit betekent dat in de Verordening ten onrechte is bepaald dat het college nadere regels kan stellen over de hoogte van het pgb en het vaststellen van het pgb met inachtneming van wat in dat artikel is bepaald. Verweerder is daartoe niet bevoegd, omdat artikel 2.1.3, tweede lid, van de Wmo 2015, in verbinding met artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wmo 2015, daarvoor geen grondslag biedt. Dit is in de onderhavige zaak niet anders. Weliswaar gaat het in deze uitspraken om toepassing van de Wmo 2015 en in de onderhavige zaak betreft het de Jeugdwet, dit doet niet af aan het feit dat de Verordening op dezelfde wijze is ingericht als de Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Leudal 2015. Analoge toepassing leidt tot de conclusie dat artikel 7 van de Nadere regels onverbindend is voor zover dit meebrengt dat in bepaalde gevallen aanspraak bestaat op een lager tarief dan 100% van het uurtarief. De omstandigheid dat de gemeenteraad van de gemeente Leudal de tariefsdifferentiatie alsnog per 1 januari 2018 heeft opgenomen in de Verordening jeugdhulp gemeente Leudal 2018 (onder artikel 6, derde lid, aanhef en onder e, categorie E) leidt niet tot een ander oordeel. Deze wijziging van de Verordening ziet immers niet op de periode die hier in geding is. Het vorenstaande betekent ook dat verweerder in deze Nadere regels geen grondslag heeft kunnen vinden om het pgb voor de in geding zijnde periode te berekenen naar een lager tarief dan 100% van het uurtarief (€ 35,84).
12. Uit wat is overwogen in 11. volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit dient wegens strijd met de wet te worden vernietigd. De besluiten 1a en 1b worden herroepen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht door aan eisers voor de begeleiding individueel in de periode van 1 juli 2015 tot en met 31 maart 2016 een uurtarief van € 35,84 toe te kennen. Dit betekent dat [eiser 1] een pgb ter hoogte van € 14.336,- (10 uur x 40 weken x € 35,84)) wordt toegekend en [eiser 2] recht heeft op een pgb ter hoogte van € 1.433,60 (1 uur x 40 weken x € 35,84). De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het deel van het vernietigde besluit dat ziet op aanspraak op een lager tarief dan 100% van het uurtarief. Dit betekent dat er een verrekening en nabetaling aan eisers over de in geding zijnde periode dient plaats te vinden.
13. Namens eisers is ter zitting aangegeven dat om fiscaaltechnische redenen volstaan kan worden met de toekenning van een uurtarief van € 20,-. Gelet op de onverbindendheid van artikel 7 van de Nadere regels voor zover dit meebrengt dat in bepaalde gevallen aanspraak bestaat op een lager tarief dan 100% van het uurtarief (zie o.w. 11) kan de rechtbank aan dit verzoek geen gehoor geven. Wel wordt partijen in overweging gegeven om, indien gewenst, in samenspraak een passend uurtarief te bepalen.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Ter toelichting: de rechtbank kent geen punt toe voor het indienen van het bezwaarschrift, omdat eisers hiervoor al in de bezwaarfase een proceskostenvergoeding hebben ontvangen.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op de besluiten 1a en 1b;
  • herroept de besluiten 1a en 1b, kent eisers voor de begeleiding in de periode van 1 juli 2015 tot 31 maart 2016 een uurtarief van € 35,84 toe en pgb’s ter hoogte van € 14.336,- [eiser 1]) en € 1.433,60 ([eiser 2]) en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.J. Rutten (voorzitter), en mr. M.A. Teeuwissen en
mr. J. Schreurs-van de Langemheen, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.T. Wijnands, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 30 november 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.