3.2.Ook de besluiten van 1 november 2018 maken naar het oordeel van de voorzieningenrechter onderdeel uit van het geding, omdat in de besluiten van 7 november 2018 naar de besluiten van 1 november 2018 wordt verwezen. Zo heeft de in laatstgenoemde besluiten bepaalde einddatum van 16 november 2018 tot gevolg dat de begunstigingstermijn van de lasten onder bestuursdwang uit de besluiten van 7 november 2018 op 19 november 2018 zijn bepaald.
4. Verzoekers zijn het niet eens met de besluiten van 16 oktober 2018, 1 november 2018 en 7 november 2018. Zij stellen zich primair op het standpunt dat de door de burgemeester opgenomen einddatum in de besluiten van 1 november 2018 feitelijk een verbod op het voortzetten van de betoging inhoudt. De gekozen vorm van een kampement is van essentieel belang voor hun betoging. Het continu blijven staan met kampeermiddelen is essentieel voor hun protest en laat hun manier van leven zien. Op hun spandoeken staat “wij vechten voor onze mensenrechten en wij blijven staan totdat wij meer plekken hebben”. De twee door verzoekers bezette gebieden hebben een symbolische betekenis. Op de locatie Kasteel Oostlaan was voorheen een woonwagenkamp gevestigd en op de locatie Widelanken zou een woonwagenkamp komen. Verzoekers willen niet per se op deze locaties blijven staan.
5. Verweerder heeft ter zitting gewezen op twee uitspraken van de rechtbank Gelderland van 23 oktober 2018 (ECLI:NL:RBGEL:2018:4547 en ECLI:NL:RBGEL:2018:4549) waarin weer wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1724). Hieruit kan volgens verweerder worden afgeleid dat het feit dat het grondrecht tot betoging in het geding zou kunnen zijn, nog niet betekent dat het verbod om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), ter zijde kan worden gesteld. Daartoe is van belang dat het in dit artikel opgenomen gebruiksverbod niet is gericht op regeling van de inhoud van het grondrecht of de wijze waarop daaraan invulling wordt gegeven. Daarnaast heeft verweerder een einddatum aan de demonstratie gesteld, omdat het langer voortduren van de demonstratie wordt gezien als feitelijke dwang en niet als uitoefening van een grondrecht. Naarmate de duur van de demonstratie voortduurt, kunnen zich volgens verweerder omstandigheden voordoen die de grenzen van wat aanvaardbaar is, overschrijden. Gelet op de aard en het doel van de demonstratie (aandacht vragen voor voldoende/meer standplaatsen) en het feit dat er een gesprek met de wethouder is gepland om een en ander te bespreken, is verweerder van mening dat het doel van de demonstratie steeds meer op de achtergrond is komen te staan en dat er sprake is van feitelijke dwang.
6. De voorzieningenrechter gaat uit van het volgende wettelijke kader.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Grondwet wordt het recht tot vergadering en betoging erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de wet regels kan stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Op grond van artikel 2 van de Wet openbare manifestaties (hierna: Wom) kunnen de bij of krachtens de bepalingen uit deze paragraaf aan overheidsorganen gegeven bevoegdheden tot beperking van het recht tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging en het recht tot vergadering en betoging, slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
7. De twee locaties die door verzoekers voor hun betoging worden gebruikt, zijn aan te merken als een openbare plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wom. Het zijn immers plaatsen die krachtens bestemming of vast gebruik openstaan voor het publiek. Dit is ook niet in geschil tussen partijen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verblijf van verzoekers in caravans, kampers en vouwwagens op beide locaties moet worden aangemerkt als een manifestatie in de zin van de Wom. Ook de burgemeester heeft het kampement aangemerkt als een betoging. Dit blijkt namelijk uit de voorschriften die de burgemeester bij besluit van 1 november 2018 heeft gesteld. Verzoekers willen met hun actie aandacht vragen voor het gebrek aan standplaatsen voor woonwagens in Nederland in het algemeen en in de gemeente Maastricht in het bijzonder en willen met hun manifestatie druk zetten op de uitvoering van het Beleidskader. Daarmee gaat het om het uiten van gemeenschappelijke gedachten op politiek en maatschappelijk gebied. De door de burgemeester gestelde einddatum houdt dus feitelijk een verbod op het voortzetten van de manifestatie van verzoekers in.
8. De voorzieningenrechter leidt uit de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS van 22 juni 2016 af dat de ABRvS van oordeel is dat bestemmingsplanvoorschriften niet gericht zijn op de regulering van de inhoud van een bepaald grondrecht, zoals het recht op betoging, zodat deze voorschriften niet om die reden wegens strijd met het grondrecht buiten toepassing moeten worden gelaten of handhaving achterwege moet worden gelaten. De ABRvS acht het verder van belang dat het fundamentele recht niet in haar wezen wordt aangetast. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat voor zover de bestemmingsplan-voorschriften het wezen van een bepaald grondrecht aantasten, deze wel buiten toepassing moeten blijven of van handhaving moet worden afgezien. Dit is het geval indien wettelijke voorschriften de uitoefening van het fundamentele recht geheel of nagenoeg onmogelijk maken. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat in de gemeente Maastricht nergens locaties zijn waarbij het bezetten van de openbare ruimte met voertuigen en kampeermiddelen niet in strijd is met het aldaar geldende bestemmingsplan en dus ook met het gebruiksverbod uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dit betekent concreet dat de uitoefening van het recht op betoging op de manier zoals verzoekers dat doen door de in de gemeente Maastricht geldende bestemmingsplanvoorschriften onmogelijk wordt gemaakt, waardoor de vrijheid van betoging in haar wezen wordt aangetast.
9. Nu met de besluiten van 7 november 2018 een verbod op betoging in het kader van de Wom wordt gegeven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet het college maar de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan is. Geconcludeerd moet dan ook worden dat de besluiten van 7 november 2018 onbevoegd zijn genomen. Dit gebrek kan echter tijdens de bezwaarschriftprocedure hersteld worden. De voorzieningenrechter ziet in dit gebrek dan ook geen reden de verzoeken om voorlopige voorziening toe te wijzen.
10. Vast staat dat voor de manifestatie van verzoekers geen einddatum is voorzien en dat in zoverre kan worden gesproken van een manifestatie met een permanent karakter. Verweerders standpunt dat het inrichten van een permanent kamp met een navenant structureel beslag op openbare ruimte het recht op manifestatie te buiten gaat, wordt door de voorzieningenrechter niet gedeeld. Enkel tijdsverloop is niet bepalend voor de vraag of sprake is van een manifestatie of voor de vraag of het recht op manifestatie kan worden beperkt dan wel of een verbod kan worden opgelegd om de manifestatie voor te zetten, ook niet als dat voortdurend op dezelfde locatie is. Een dergelijk verbod is immers alleen mogelijk ter bescherming van de in de Wom genoemde belangen en de in de Wom gegeven gevallen. De permanente duur van een manifestatie is niet zo’n belang of geval. Van gezondheidsrisico’s of verkeersproblemen veroorzaakt door de actie van verzoekers is niet gebleken. Van wanordelijkheden is evenmin gebleken.
11. Het standpunt van verweerder, dat in dit geval wel een einddatum kan worden gesteld, omdat sprake is van feitelijke dwang, volgt de voorzieningenrechter niet. De permanente bezetting heeft wel elementen van feitelijke dwang, maar de voorzieningenrechter acht deze elementen niet overheersend. Verzoekers hebben ter zitting uitdrukkelijk aangegeven dat ze geen standplaatsen beogen op de betreffende plekken. De toegezegde gesprekken met de wethouder worden gewaardeerd door verzoekers, maar verzoekers vinden het tijdsbestek waarop concrete maatregelen te verwachten zijn dermate lang en onzeker, dat het belangrijk is voortdurende aandacht te vragen voor het tekort aan standplaatsen in de gemeente Maastricht. Als verweerder een andere plek aanwijst waar verzoekers hun betoging op gelijke wijze kunnen voortzetten, stemmen verzoekers daarmee in.
12. Nu in de bestreden besluiten in het geheel niet wordt ingegaan op de in artikel 2 van de Wom genoemde belangen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de besluiten van 16 oktober 2018, 1 november 2018 en 7 november 2018 een gebrekkige motivering kennen. In dit kader wijst de voorzieningenrechter er wel op dat dit oordeel berust op de huidige stand van zaken. Indien zich op korte termijn wel gezondheidsrisico’s, verkeersproblemen of wanordelijkheden voordoen, kan en mag de burgemeester deze aspecten in haar beslissing op bezwaar betrekken. Ook kan de burgemeester meer specifieke voorschriften en beperkingen aan de manifestaties stellen. Bij overtreding van deze voorschriften kan de burgemeester alsnog besluiten tot een verbod op de manifestatie. Daarvoor is het nu nog te vroeg.
13. Al met al en op grond van het voorgaande zullen bij de huidige stand van zaken de bestreden besluiten, naar verwachting van de voorzieningenrechter, in de bezwaarfase niet ongewijzigd in stand kunnen blijven. Gelet op de belangen van verzoekers bij het voorzetten van hun manifestaties, is er aanleiding om de verzoeken toe te wijzen en de bestreden besluiten te schorsen tot zes weken nadat verweerder zijn beslissing op de bezwaren bekend heeft gemaakt.
14. Het is op dit moment niet aan de voorzieningenrechter om – zoals verweerder heeft verzocht in zijn nadere schriftelijke reactie – een redelijke einddatum/termijn voor de manifestaties van verzoekers aan te geven. Zoals hiervoor is overwogen hangt dit af van de in artikel 2 genoemde belangen. Dat naar stelling van verweerder meer woonwagenbewoners zich hebben gemeld om deel te nemen aan de betoging, maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. De burgemeester heeft namelijk de bevoegdheid om voorschriften en beperkingen aan de manifestaties te verbinden en als deze niet worden nageleefd, kan de burgemeester op grond van artikel 7, aanhef en onder b, van de Wom opdracht geven een betoging terstond te beëindigen indien in strijd met een voorschrift, beperking of aanwijzing wordt gehandeld. De burgemeester dient bij het aanwenden van deze bevoegdheid het belang bij een beëindiging af te wegen tegen de in artikel 2 van de Wom genoemde belangen.
15. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen ieder afzonderlijk betaalde griffierecht vergoedt.
16. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Gelet op het bepaalde in artikel 3 van het Bpb beschouwt de voorzieningenrechter de verzoeken als samenhangende zaken.