ECLI:NL:RBGEL:2018:4547

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
18-5512
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van bestuursdwang in het kader van de vrijheid van betoging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van de burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe. Dit besluit, genomen op 12 oktober 2018, verplichtte verzoekers om hun op een perceel in [plaats] geplaatste caravans en vouwwagens te verwijderen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester niet bevoegd was om de last onder bestuursdwang op te leggen, maar dat het college dit besluit had genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrijheid van betoging, zoals vastgelegd in artikel 9 van de Grondwet, niet in de weg staat aan de rechtmatigheid van het besluit om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel in strijd met het bestemmingsplan. Verzoekers stelden dat hun actie een betoging was, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat het gebruik van het perceel in strijd was met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, maar de uitvoering van het besluit geschorst tot 25 oktober 2018, zodat verzoekers de kans kregen om aan de last te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5512

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 oktober 2018

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , [verzoeker] , [verzoeker] , [verzoeker] , [verzoeker] , [verzoeker] ,

[verzoeker], te [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching),
en
het college van de burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwete [plaats], verweerder,
(gemachtigde: mr. J.H. Meijer)

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2018 heeft verweerder verzoekers gelast uiterlijk maandag
15 oktober 2018 de geplaatste bouwwerken/kampeermiddelen van het perceel [adres 1], ten noorden van het perceel [adres 2] in [plaats] (hierna: het perceel), te verwijderen en verwijderd te houden. Volgen verzoekers deze last niet op, dan zal verweerder – zo nodig met sterke arm der wet – de geplaatste bouwwerken/kampeermiddelen (laten) verwijderen, op kosten van verzoekers.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft toegezegd de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten alvorens het besluit van 12 oktober 2018 uit te voeren.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2018. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde en mr. E. Karman.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoekers hebben op 11 oktober 2018 op een gedeelte van het perceel [adres 1] in [plaats] caravans dan wel vouwwagens geplaatst waarin zij sindsdien verblijven. Ter plaatse geldt het ‘bestemmingsplan [plaats]’. Het perceel heeft de bestemming ‘groen’. Verweerder heeft verzoekers aangeschreven de door hen geplaatste kampeermiddelen/bouwwerken te verwijderen.
3. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat niet de burgemeester maar het college van burgemeester en wethouders bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen wegens strijd met het bestemmingsplan. In dit geval heeft de burgemeester verzoekers aangeschreven. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat het college van burgemeester en wethouders het besluit heeft genomen en dat het besluit bij vergissing (enkel) door de burgemeester is ondertekend. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat het college op het bezwaar van verzoekers zal beslissen. Voor zover al sprake is van een door een onjuist bestuursorgaan genomen besluit, is het vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat een bevoegdheidsgebrek kan worden hersteld wanneer het wel bevoegde bestuursorgaan de beslissing op bezwaar neemt. De voorzieningenrechter ziet, mede gelet op verweerders toelichting ter zitting, in het gebrek dan ook geen reden het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
4. Ter plaatse geldt het ‘bestemmingsplan [plaats]’. Het perceel heeft de bestemming ‘groen’. Verzoekers hebben ter zitting erkend dat het plaatsen van caravans en/of vouwwagens op het perceel en hun verblijf daarin in strijd is met het bestemmingsplan en daarmee met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Zij hebben daaraan toegevoegd dat het plaatsen van kampeermiddelen op het perceel en hun verblijf daar een betoging is in de zin van artikel 9 van de Grondwet. Het gaat verzoekers niet om een standplaats voor henzelf op dit specifieke perceel. Met deze actie willen zij verweerder bewegen om uitvoering te geven aan Beleidskader gemeentelijke woonwagen- en standplaatsenbeleid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) van juli 2018 (het Beleidskader). Zij hebben op de caravans spandoeken opgehangen waarmee zij hun standpunt over het landelijk gebrek aan standplaatsen voor woonwagenbewoners kracht bijzetten. Verder zoeken verzoekers actief de pers op om hun standpunt onder de aandacht te brengen. Hun actie maakt bovendien onderdeel uit van een gecoördineerde landelijke actie: woonwagenbewoners hebben op meer dan dertig plaatsen in Nederland caravans neergezet om aandacht te vragen voor het gebrek aan standplaatsen in Nederland en om druk te zetten op de uitvoering van het Beleidskader. De last onder bestuursdwang houdt feitelijk een verbod op het voorzetten van de betoging in. Verweerder is daar niet toe bevoegd, omdat dit in strijd is met artikel 9 van de Grondwet. Het besluit moet om die reden worden geschorst, aldus nog steeds verzoekers. Zij verwijzen in dat verband naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 19 oktober 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:8658).
5. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Grondwet wordt het recht tot vergadering en betoging erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
Ingevolge het tweede lid kan de wet regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
5.1.
Het feit dat dit grondrecht in het geding zou kunnen zijn, betekent nog niet dat het verbod om zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, ter zijde wordt gesteld. Daartoe is van belang dat het in dit artikel opgenomen gebruiksverbod niet is gericht op regeling van de inhoud van het grondrecht of de wijze waarop daaraan invulling wordt gegeven (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1724). Gesteld noch gebleken is verder dat er elders in de gemeente Overbetuwe voor verzoekers geen locaties beschikbaar zijn om aandacht te vragen voor het gebrek aan standplaatsen voor woonwagenbewoners in Nederland. De voorzieningenrechter geeft verzoekers in dat verband in overweging om in gesprek te gaan met de burgemeester over de wijze waarop zij in de toekomst invulling willen geven aan hun recht om te betogen. De grondwettelijke vrijheid van betoging staat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kortom niet aan de rechtmatigheid van het besluit in de weg.
5.2.
Verzoekers hebben gesteld dat er een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 5.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Ze hebben dit echter niet aannemelijk gemaakt.
5.3.
Het college was dan ook bevoegd om op 12 oktober 2018 handhavend op te treden tegen het gebruik van het van het perceel.
6. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijke voorschrift een bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Dit wordt ook wel de beginselplicht tot handhaving genoemd. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden verlangd om daarvan af te zien. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder niet bereid is standplaatsen op het perceel te legaliseren, zodat reeds daarom geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Dat er vroeger (tot vier jaar geleden) op de betreffende locatie woonwagens waren toegestaan, betekent niet dat er nu concreet zicht op legalisatie bestaat. Het bestemmingsplan is immers in de tussentijd gewijzigd.
7.1.
De verwijzing door verzoekers naar het Beleidskader maakt evenmin dat sprake is van een concreet zicht op legalisatie is. Het Beleidskader schept, anders dan verzoekers menen, geen verplichting voor verweerder om zo snel mogelijk in legale standplaatsen voor verzoekers te voorzien. Zoals volgt uit paragraaf 4.3, ‘mensenrechtelijke standplaatsen voor woonwagenbeleid’ van het Beleidskader, heeft de gemeente slechts een zorgplicht om beleid te ontwikkelen dat het woonwagenleven voldoende faciliteert en beschermt. Om deze rechten praktisch en effectief te laten zijn, dient een standplaatszoekende woonwagenbewoner binnen afzienbare tijd kans te maken op een standplaats. Uitgangspunt is dat de wachttijd voor een standplaats ongeveer hetzelfde is als de wachttijd voor een sociale huurwoning, aldus het Beleidskader. De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat verweerder met het opleggen van de last onder bestuursdwang zonder direct een vervangende standplaats te bieden, niet in strijd handelt met het beleidskader. Dit blijkt ook de brief van de minister van 12 oktober 2018 aan de Tweede Kamer waarin staat dat ‘het duidelijk moge zijn dat aan het Beleidskader geen grondslag kan worden ontleend om zich standplaatsen zonder toestemming en zonder de nodige vergunningen toe te eigenen’. Daar komt bij dat verweerder bestrijdt dat er binnen de gemeente sprake is van een uitsterfbeleid, zoals verzoekers stellen. Verweerder heeft toegelicht bezig te zijn met de inventarisatie van de behoefte aan standplaatsen en met omliggende gemeenten in gesprek te zijn over te ontwikkelen beleid. Dit gesprek is echter nog niet in zo’n concreet stadium dat van concreet zicht op legalisatie sprake is.
8. Voor zover verzoekers stellen dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Gelet op het Beleidskader mag van de gemeente worden verwacht dat er beleid wordt ontwikkeld voor woonwagens en standplaatsen en dat dit beleid vervolgens ook wordt uitgevoerd. Dat neemt niet weg dat verzoekers, die met uitzondering van Klokgieter niet ingeschreven staan in de gemeente, daar ook niet woonden en evenmin in de gemeente op de wachtlijst staan als belangstellenden voor een woonwagenstandplaats, zonder aankondiging en zonder toestemming van de gemeente illegaal caravans voor bewoning hebben geplaatst. Daar komt bij dat ter zitting is gebleken dat verzoekers geen van allen op straat komen te staan als de last onder dwangsom wordt geëffectueerd. Zij hebben een woning of kunnen bij familie of vrienden terecht. De conclusie van de voorzieningenrechter is dan ook dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aan het opleggen van last onder bestuursdwang in de weg staan. Effectuering van de last is ook niet onevenredig.
9. Verzoekers hebben aangevoerd dat de begunstigingstermijn te kort is.
9.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling strekt de begunstigingstermijn ertoe de overtreding op te heffen, waarbij als uitgangspunt geldt dat de begunstigingstermijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij niet binnen de begunstigingstermijn aan de last hebben kunnen voldoen. Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat binnen de gestelde begunstigingstermijn aan de last kon worden voldaan.
10. Gelet op hetgeen is overwogen is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat er geen aanleiding is voor de veronderstelling dat het besluit in bezwaar geen stand zal houden. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
10.1.
De voorzieningenrechter acht het redelijk om bij wijze van ordemaatregel het besluit te schorsen tot en met donderdag 25 oktober 2018, zodat verzoekers nog een korte tijd hebben om alsnog aan de last te voldoen. Concreet betekent dit dat verzoekers hun kampeermiddelen vóór 26 oktober 2018 van het perceel moeten verwijderen en verwijderd houden. Doen zij dat niet, dan is verweerder gerechtigd om – zo nodig met de sterke arm der wet – de geplaatste kampeermiddelen te (laten) verwijderen, op kosten van verzoekers.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek af;
  • schorst het besluit bij wijze van ordemaatregel tot en met donderdag
25 oktober 2018.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 23 oktober 2018.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.