4.3Het oordeel van de rechtbank
De verdachte en aangever [benadeelde 1] waren tot 2015 buren van elkaar. Zij leefden als gevolg van een burenruzie al tien jaar in onmin met elkaar. In die jaren zijn door de verdachte en de aangever over en weer aangiftes gedaan tegen elkaar. Het Openbaar Ministerie heeft een aantal van deze feiten aan verdachte tenlastegelegd. De rechtbank beoordeelt deze als volgt.
Parketnummer 03/866150-16
Het procesdossier bevat ten aanzien van het tenlastegelegde uitsluitend de aangifte van [benadeelde 2] . Het bewijs dat een verdachte een tenlastegelegd feit zou hebben gepleegd kan echter niet berusten op een enkel bewijsmiddel. De rechtbank is dan ook, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het procesdossier onvoldoende wettig bewijs bevat dat de verdachte op 31 juli 2013 enig goed van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijk en wederrechtelijk heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt. De rechtbank zal de verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Parketnummer 03/866339-15
Feit 2 en feit 3
[benadeelde 1] heeft op 23 oktober 2014 aangifte gedaan. Hij verklaarde dat zijn buurman [verdachte] , zijnde verdachte, op 22 oktober 2014 een ijzeren paal die [benadeelde 1] had geplaatst op de erfafscheiding van zijn perceel met dat van verdachte, uit de grond had gerukt en op zijn, verdachtes, perceel had neergelegd. Toen verdachte de volgende dag in opdracht van de politie de paal weer terug gaf aan [benadeelde 1] , bleek deze te zijn volgespoten met purschuim. De verdachte heeft bekend de ijzeren paal te hebben weggenomen en op zijn perceel te hebben gelegd. De politie wees hem daarna aan als bewaarder van die paal. De reden voor het wegnemen van de paal was dat verdachte wilde verhinderen dat [benadeelde 1] de oprit door middel van die paal zou blokkeren. Gelet op deze verklaring van verdachte is de rechtbank, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat bij verdachte het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening van de ijzeren paal ontbrak. Zij spreekt de verdachte daarom vrij van feit 2.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bang was dat [benadeelde 1] de paal weer in de grond zou zetten. Daarom heeft hij in de onderkant van de paal een klein beetje purschuim gespoten voordat hij de paal op 23 oktober 2014 teruggaf aan [benadeelde 1] . De getuige [getuige] verklaarde ter terechtzitting overeenkomstig, maar gaf tevens aan dat zij het bolletje purschuim al uit de paal had gehaald, toen [benadeelde 1] deze terug kreeg.
De rechtbank is gelet op het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat het purschuim geen schade heeft veroorzaakt aan de ijzeren paal. Er zat immers geen purschuim meer in de paal toen deze aan [benadeelde 1] werd teruggegeven. De paal is dus niet vernield of beschadigd. Ook kan de paal nog steeds voor zijn bestemming worden aangewend, hetgeen betekent dat hij niet onbruikbaar is gemaakt. Gelet op het voorgaande spreekt de rechtbank de verdachte daarom ook vrij van feit 3.
Parketnummer 03/866339-15
Feit 1
[benadeelde 1] heeft op 17 mei 2014 aangifte gedaan van vernieling. Hij verklaarde dat hij die dag rond 09.00 uur samen met zijn vrouw vertrok na het keukenraam dicht te hebben gedaan. Het raam had toen geen nieuwe beschadigingen. Bij zijn terugkomst om 13.30 uur bleek dat het raam niet meer open kon omdat het was dichtgelijmd met secondelijm. [benadeelde 1] heeft zijn raam vervolgens moeten open snijden, waardoor de rest van het raam ook kapot is gegaan. Van de schade heeft [benadeelde 1] foto’s overgelegd. Op die foto’s is te zien dat de raamrubbers uit de sponning hangen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte bekend dat hij het keukenraam van [benadeelde 1] met secondelijm heeft dichtgelijmd. Hij kan zich niet meer herinneren op welke datum dat is geweest, maar vaker dan een keer heeft hij dat niet gedaan.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het raam van [benadeelde 1] heeft dichtgelijmd, waardoor het raam tijdelijk onbruikbaar was. Ook bleken de raamrubbers uit de sponning te hangen, nadat het raam door [benadeelde 1] was open gesneden. De verdachte heeft zodoende door het dichtlijmen van het raam ook die rubberen strips beschadigd.
Feit 4:
[benadeelde 1] heeft op 25 oktober 2014 aangifte gedaan van diefstal en vernieling van zijn beveiligingscamera. Hij zag op de camerabeelden dat de verdachte diezelfde dag met een hoogwerker naar de camera toe reed en met zijn hand richting de camera ging. Vervolgens zag hij dat de verdachte met een rukbeweging de camera lostrok.De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] die de camerabeelden van die dag hebben uitgelezen, hebben gerelateerd dat het beeld omstreeks 12:29:38 uur op zwart ging.De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met een hoogwerker naar de beveiligingscamera is toegereden en dat hij de camera met zijn hand heeft omgedraaid, zodat de camera niet meer op zijn huis en oprit stond gericht.
De rechtbank is van oordeel dat het procesdossier ten aanzien van het primair tenlastegelegde uitsluitend een bewijsmiddel bevat, te weten de aangifte van [benadeelde 1] . De rechtbank is gelet daarop, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het procesdossier onvoldoende wettig bewijs bevat dat de verdachte de beveiligingscamera van [benadeelde 1] heeft gestolen. Het subsidiair ten laste gelegde kan naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen worden. Verdachte heeft met zijn hand de camera gedraaid, waarna het beeld op zwart ging. De verdachte heeft met zijn handelen zo de aanmerkelijke kans aanvaard dat het doel van de beveiligingscamera, namelijk het maken van opnames van de omgeving, werd belemmerd. De verdachte heeft zodoende voorwaardelijk opzet gehad op het onbruikbaar maken van de beveiligingscamera.
Noodweer?
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer en heeft vrijspraak verzocht. Tussen [benadeelde 1] en verdachte botert het al vele jaren niet. Oorzaak daarvan is een venster in de buitenmuur van de woning van [benadeelde 1] dat [benadeelde 1] daar, in strijd met de wettelijke regels, heeft geplaatst. De gemeente Sittard-Geleen is vervolgens ten onrechte niet handhavend opgetreden. Verdachte heeft daarom uiteindelijk het recht in eigen hand genomen en met zijn handelen een einde willen maken aan de voortdurende inbreuk die [benadeelde 1] met dit venster maakte op zijn woon- en leefgenot. Dat is ook het geval met de beveiligingscamera die [benadeelde 1] aan zijn woning had bevestigd en die gericht was op een oprit die voor een groot deel niet van [benadeelde 1] was. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
Bij een beroep op noodweer gaat het volgens artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht om de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Onder lijf dient te worden verstaan het leven en de integriteit van het lichaam, eerbaarheid ziet op de integriteit van het lichaam op geslachtelijk gebied, aldus vaste rechtspraak van de Hoge Raad. Met de term ‘goed’ worden, eveneens volgens vaste rechtspraak, voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten (artikel 3:2 Burgerlijk Wetboek) bedoeld.Het volgens verdachte door [benadeelde 1] voortdurend inbreuk maken op zijn woon- en leefgenot is naar het oordeel van de rechtbank geen aanranding van verdachtes of andermans lijf, eerbaarheid, noch is sprake van een goed in de zin van artikel 3:2 Burgerlijk Wetboek, waartegen noodweer gerechtvaardigd is. Nu er voor de verdachte in deze zin geen sprake was van een noodweersituatie, verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.