Op 5 oktober 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van ladingdiefstal en opzetheling van kentekenplaten. De verdachte, geboren te [geboortegegevens verdachte] en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, werd bijgestaan door mr. R.M.J. van den Boom. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 september 2017, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde raadsman wel. De officier van justitie vorderde bewijs voor de tenlastelegging van ladingdiefstal en heling van kentekenplaten, waarbij camerabeelden en getuigenverklaringen werden ingeroepen als bewijs. De verdediging pleitte voor vrijspraak, met argumenten over het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor medeplegen en de rol van de verdachte in de diefstal.
De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de ladingdiefstal, waarbij hij de Mercedes Sprinter bestuurde die gebruikt werd bij de diefstal. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten in vereniging handelden, ondanks dat niet exact kon worden vastgesteld wat ieders rol was. De heling van de kentekenplaten werd ook bewezen geacht, omdat de verdachte deze voorhanden had op de auto die hij bestuurde. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een proeftijd van twee jaar.
De uitspraak is gebaseerd op artikelen van het Wetboek van Strafrecht en benadrukt de ernst van ladingdiefstallen voor de transportsector, evenals de impact op de rechtsorde en de gevoelens van onveiligheid die dergelijke misdrijven teweegbrengen. De rechtbank weegt de omstandigheden van de verdachte mee in de strafoplegging, maar ziet geen aanleiding om van de oriëntatiepunten voor ladingdiefstallen af te wijken.