In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 3 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen het dagelijks bestuur van Veiligheidsregio Zuid-Limburg en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.P.W. Steuten, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van verweerder die betrekking hebben op de toekenning van een WW-uitkering aan de belanghebbende. De belanghebbende was per 2 november 2015 werkloos, maar verweerder had in eerdere besluiten gesteld dat deze werkloosheid verwijtbaar was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij verweerder in zijn besluiten de werkloosheid van belanghebbende als verwijtbaar had gekwalificeerd, maar de rechtbank oordeelde dat de gedragingen van belanghebbende geen dringende reden voor ontslag vormden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De rechtbank concludeerde dat belanghebbende niet verwijtbaar werkloos was geworden en dat de WW-uitkering terecht was toegekend.