ECLI:NL:RBLIM:2017:9542

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
3 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 1116
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit WW-uitkering en verwijtbare werkloosheid

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 3 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen het dagelijks bestuur van Veiligheidsregio Zuid-Limburg en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.P.W. Steuten, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van verweerder die betrekking hebben op de toekenning van een WW-uitkering aan de belanghebbende. De belanghebbende was per 2 november 2015 werkloos, maar verweerder had in eerdere besluiten gesteld dat deze werkloosheid verwijtbaar was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij verweerder in zijn besluiten de werkloosheid van belanghebbende als verwijtbaar had gekwalificeerd, maar de rechtbank oordeelde dat de gedragingen van belanghebbende geen dringende reden voor ontslag vormden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De rechtbank concludeerde dat belanghebbende niet verwijtbaar werkloos was geworden en dat de WW-uitkering terecht was toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 16/1116
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 oktober 2017 in de zaak tussen
het dagelijks bestuur van Veiligheidsregio Zuid-Limburg, te Margraten, eiser
(gemachtigde: mr. M.P.W. Steuten),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder
(gemachtigde: M. Wardenburg).
Als derde-partij (belanghebbende) heeft aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. C.J.M. van den Bos-Ackermans).
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder belanghebbende meegedeeld dat hij per 2 november 2015 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet wordt uitbetaald, omdat hij door eigen schuld werkloos is geworden (verwijtbaar werkloos).
Bij besluit van 1 maart 2016 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder, onder intrekking van het primaire besluit, het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. Bij besluit van
24 februari 2016 heeft verweerder belanghebbende een WW-uitkering toegekend per
2 november 2015, waartegen eiser bezwaar heeft gemaakt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 augustus 2016 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van
eiser tegen het besluit van 24 februari 2016 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft partijen meegedeeld dat het beroep van eiser (mede) is gericht tegen dit (nieuwe) besluit.
Eiser heeft tevens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2017. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Belanghebbende en zijn partner zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank verwijst voor wat betreft de voorgeschiedenis naar haar uitspraak van heden in de (ontslag) zaak AWB 16/1057 AW tussen eiser en belanghebbende.

2.De rechtbank overweegt over het bestreden besluit 1 als volgt.

3. De rechtbank is van oordeel dat eiser, als gevolg van het door verweerder nemen van het bestreden besluit 2 (welk besluit, volgens verweerder, dient te worden gezien als ‘aanvulling’ op de inhoud van het bestreden besluit 1), geen (proces)belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit besluit door de rechtbank. Dit betekent dat het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Aangezien verweerder eiser in de bezwaarprocedure van belanghebbende tegen het primaire besluit ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt en eiser als gevolg van verweerders besluitvorming tegen beide bestreden besluiten beroep heeft ingesteld, acht de rechtbank wel termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard zich hiertegen niet te verzetten.

5.De rechtbank overweegt over het bestreden besluit 2 als volgt.

6. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat van verwijtbare werkloosheid geen sprake is. Verweerder stelt dat de gedragingen van belanghebbende op
26 juli 2015 en 18 augustus 2015 niet van zodanige ernst zijn dat gesproken kan worden van een (subjectief) dringende reden voor ontslag, waarvan de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Dat sprake is van een objectief dringende reden kan volgens verweerder in het kader van de WW-toets niet worden weerlegd.
7. Eiser voert in beroep aan -kort samengevat- dat eiser een dringende reden had om de arbeidsrelatie met belanghebbende te beëindigen en dat hem ter zake van die dringende reden een verwijt te maken viel. Belanghebbende maakte zich door middel van zijn
e-mailbericht en zijn uitlatingen jegens kazerne chef [naam chef] schuldig aan gedrag dat linea recta in het verlengde ligt van het gedrag waarvoor aan hem de voorwaardelijke straf van ontslag was opgelegd.
8. Over de vraag of belanghebbende verwijtbaar werkloos is geworden overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij:
verwijtbaar werkloos wordt.
De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden indien:
aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt.
Of sprake is van zo’n dringende reden moet, op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld: ECLI:NL:CRVB:2015:4650), worden beoordeeld volgens de maatstaven van het arbeidsovereenkomstenrecht, ook indien het gaat om een arbeidsverhouding die wordt beheerst door het ambtenarenrecht. Als de werknemer de verplichting om werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, weigert het Uwv op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW de uitkering blijvend geheel, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
9. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van belanghebbende op 26 juli 2015 (e-mail) en 18 augustus 2015 (bejegening/gesprek met [naam chef] ) geen dringende reden vormen voor ontslag, zoals bedoeld in artikel 7:678 van het BW. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze gedragingen blijkens de uitspraak in de zaak AWB 16/1057 AW niet als plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt, zodat niet is voldaan aan de gestelde voorwaarde voor de tenuitvoerlegging van het eerder opgelegde strafontslag. De rechtbank verwijst naar haar overwegingen dienaangaande in deze zaak.
10. Dit betekent dat belanghebbende niet verwijtbaar werkloos is geworden en dat verweerder hem terecht een werkloosheidsuitkering heeft toegekend.
11. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
12. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs (voorzitter), en mr. M.M.T. Coenegracht en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 3 oktober 2017
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.