ECLI:NL:RBLIM:2017:7590

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 augustus 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2436u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk strafontslag wegens ernstig plichtsverzuim van een ambtenaar in de penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 4 augustus 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen een onvoorwaardelijk strafontslag van eiseres, die sinds 1 juni 1993 in dienst was bij de Penitentiaire Inrichting van de Dienst Justitiële Inrichtingen. De Minister van Veiligheid en Justitie had eiseres op 31 december 2015 met onmiddellijke ingang ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. Eiseres had zich schuldig gemaakt aan een niet-werk gerelateerde relatie met een gedetineerde, waarbij zij verschillende regels had overtreden en haar integriteit in het geding was gekomen. Eiseres voerde aan dat de opgelegde straf niet evenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was, gezien de aard en ernst van de verweten gedragingen. De rechtbank benadrukte het belang van integer en betrouwbaar gedrag van medewerkers in de penitentiaire inrichting en concludeerde dat het ontslag gerechtvaardigd was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB/ROE 16/2436

Uitspraak van de meervoudige kamer van 4 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.M.J.P. Penners),
en

de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. C.M. Prade).

Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd.
Bij besluit van 11 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn van de kant van verweerder verschenen [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

1. Eiseres was sinds 1 juni 1993 in dienst bij de Penitentiaire Inrichting (PI) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), laatstelijk in de functie van [functie] bij de [vestiging PI] .
Op 25 september 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres, de vestigingsdirecteur en de teamleider beveiliging. Dit naar aanleiding van de omgang en/of het onderhouden van een relatie van eiseres met een gedetineerde van de [vestiging PI] . Verweerder is gebleken dat eiseres zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Aan eiseres is meegedeeld dat door Bureau Integriteit (BI) een disciplinair onderzoek wordt verricht. Tijdens dit gesprek is eiseres, bevestigd bij brief van 25 september 2015, de toegang tot de dienstgebouwen ontzegd voor de duur van het disciplinaire onderzoek. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.
Op 2 november 2015 is een rapport van de resultaten van het BI-onderzoek opgemaakt en aan verweerder verstrekt. In het onderzoeksverslag is vermeld dat eiseres op 14 oktober 2015 is gehoord en dat BI heeft kennisgenomen van onder meer de door eiseres gevoerde telefoongesprekken en de rekeningcourant van de betrokken gedetineerde.
2. Bij brief van 24 november 2015 heeft verweerder aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om haar, wegens vermoedelijk zeer ernstig plichtsverzuim, disciplinair te straffen en aan eiseres onvoorwaardelijk ontslag op te leggen op grond van artikel 81, eerste lid, onder I, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Verweerder heeft de navolgende gedragingen gekwalificeerd als zeer ernstig plichtsverzuim:
  • eiseres is een niet-werk gerelateerde en derhalve ongeoorloofde relatie met een gedetineerde aangegaan en heeft dit niet aan haar leidinggevende of ander bevoegd gezag gemeld;
  • eiseres heeft op eigen initiatief haar telefoonnummer(s) aan de gedetineerde verstrekt en afspraken gemaakt elkaar te kunnen spreken en te ontmoeten;
  • eiseres heeft diensten voor de gedetineerde verricht door onder andere geld op zijn rekening te storten en meerdere keren aangeboden diensten voor hem te verrichten;
  • eiseres heeft diensten voor een andere gedetineerde verricht wetende dat die andere gedetineerde een relatie had met een collega van eiseres;
  • eiseres heeft contrabande voor de gedetineerde meegenomen;
  • eiseres heeft opzettelijk meerdere keren geldende regels overtreden, procedures omzeild, collega’s misleid en foutieve informatie verstrekt om ontdekking van haar gedrag en handelen te voorkomen;
  • eiseres heeft veelvuldig (telefoon)gesprekken met de gedetineerde gevoerd en hem ontmoet;
  • eiseres heeft informatie uitgewisseld over PI-interne aangelegenheden en daarmee de veiligheid van haarzelf, haar collega’s en de PI in de waagschaal gelegd;
  • eiseres heeft collega’s en buitenstaanders (onder andere haar kinderen) betrokken in haar relatie en contact met de gedetineerde;
  • eiseres heeft diverse keren ten overstaan van haar leidinggevende, het bevoegd gezag en BI niet de waarheid verteld;
  • eiseres heeft bewust voor haar geldende regels overtreden en heeft bewust niet integer gehandeld en gedragen;
  • eiseres is tegen de geldende regels in op vakantie gegaan met de gedetineerde en zonder overleg gedurende een disciplinair onderzoek;
  • eiseres heeft, ondanks dat dit expliciet was verboden, contacten onderhouden met de gedetineerde, ook nadat de gedetineerde naar de PI Vught was overgeplaatst.
Eiseres heeft haar zienswijze tegen dit voornemen bij brief van 4 december 2015 (bevestigd per emailbericht van 21 december 2015) kenbaar gemaakt.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres, met onmiddellijke ingang, de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd. Verweerder kwalificeert de feiten in onderlinge samenhang bezien als zeer ernstig plichtsverzuim. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft voor zijn motivering verwezen naar het advies van de adviescommissie bezwaarschriften Algemene wet bestuursrecht inzake personele aangelegenheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: commissie) van
20 mei 2016. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voldoende is komen vast te staan dat eiseres de haar ten laste gelegde gedragingen heeft verricht, deze gedragingen ernstig plichtsverzuim opleveren, en deze gedragingen aan eiseres kunnen worden toegerekend. Verweerder heeft die gedragingen qua aard en ernst aangemerkt als plichtsverzuim en daaruit afgeleid dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag met onmiddellijke ingang, gezien de aard van het plichtsverzuim, de evenredigheidstoets kan doorstaan. Verweerder heeft erop gewezen dat, gelet op de hoge eisen die aan medewerkers van DJI worden gesteld, het gedrag van eiseres niet getolereerd kan worden. Verweerder acht de straf daarom niet onevenredig aan de verweten gedragingen.
5. Eiseres voert in beroep - kort weergegeven - aan dat zij in haar verdediging is geschaad doordat zij geen kennis heeft kunnen nemen van de geluidsdrager met telefoongesprekken die verweerder bij zijn besluitvorming heeft betrokken.
6. De rechtbank stelt ten aanzien van deze beroepsgrond allereerst vast dat verweerder bij brief van 6 januari 2017 (alsnog) de geluidsdrager met telefoongesprekken tussen eiseres en de betrokken gedetineerde heeft verstrekt. Ter zitting is voorts gebleken dat tussen partijen niet langer in geschil is en dat ook voor de rechtbank vaststaat dat eiseres de door verweerder verweten gedragingen heeft begaan, deze gedragingen plichtsverzuim opleveren en dat het plichtsverzuim aan eiseres is toe te rekenen. Eiseres voert in beroep enkel aan dat de opgelegde straf niet evenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim.
7. Verweerder stelt zich ten aanzien van deze beroepsgrond op het standpunt dat het opleggen van een andere dan de opgelegde straf onevenredig licht zou zijn in verhouding tot het gepleegde plichtsverzuim. Elke andere straf opleggen zou betekenen dat eiseres in dienst van verweerder blijft. Verweerder acht dit onacceptabel en sluit het risico van herhaling niet uit.
8 De rechtbank ziet zich, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, enkel voor de vraag gesteld of de zwaarte van de maatregel in evenredige verhouding staat tot de ernst van het vastgestelde plichtsverzuim. De rechtbank onderkent dat de zwaarste sanctie van strafontslag ingrijpende gevolgen heeft voor eiseres nu zij hierdoor haar dienstbetrekking heeft verloren en daarmee haar inkomen. De rechtbank is echter van oordeel dat aan het belang van verweerder bij het nemen van de maatregel doorslaggevende betekenis toegekend moet worden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder groot belang mag hechten aan integer en betrouwbaar gedrag van een medewerker van een PI, en in het verlengde daarvan, aan de veiligheid van de betrokkene en zijn of haar collega’s (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) van 15 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8685). In dit verband is ook van belang dat verweerder reeds in de Gedragscode DJI naleving van de geldende regels heeft benadrukt. Dat het ontslag (verregaande) persoonlijke en financiële gevolgen voor eiseres heeft, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dit geldt evenmin voor haar lange staat van dienst. Dit lange dienstverband kan eiseres niet baten, nu zij hierdoor juist beter had kunnen en moeten weten hoe zij zich had te gedragen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4312).
9. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedragingen is de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag daaraan niet onevenredig.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs (voorzitter), en mr. M.A.H. Span-Henkens en mr. P.J. Voncken, leden, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 04 augustus 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.