ECLI:NL:RBLIM:2017:6176

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
5962273 CV EXPL 17-4011
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loondoorbetaling bij ziekte van een werknemer woonachtig in Polen en de verplichtingen van de werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, woonachtig in Polen, en zijn werkgever, P.C. Personnel Company B.V. De werknemer had zich ziek gemeld vanuit Polen en was niet in staat om naar Nederland te reizen voor een afspraak met de bedrijfsarts. De werkgever had de loonbetalingsverplichting opgeschort, omdat de werknemer niet voldeed aan de door de werkgever gestelde redelijke voorschriften. De werknemer vorderde betaling van achterstallig loon en stelde dat de werkgever niet gerechtigd was om het loon op te schorten.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet van de werknemer kon verlangen om naar Nederland te reizen voor medische controle, gezien de medische situatie van de werknemer en de Europese regelgeving die van toepassing is op werknemers die in een andere lidstaat wonen. De rechter concludeerde dat de werkgever niet had aangetoond dat er schriftelijk gegeven redelijke voorschriften waren en dat de loonopschorting onterecht was. De vordering van de werknemer tot betaling van het achterstallig loon werd toegewezen, evenals de wettelijke verhoging en de verplichting voor de werkgever om loonspecificaties te verstrekken. De werkgever werd ook veroordeeld tot het opstellen van een probleemanalyse en het aanvangen van de wettelijke re-integratieverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 5962273 CV EXPL 17-4011
Vonnis van de kantonrechter ex artikel 254 Rv van 27 juni 2017
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde F.W. Roguski,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P.C. PERSONNEL COMPANY B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend aan Bergenhuizen 29, 6255 NJ Noorbeek, gemeente
Eijsden-Margraten
gedaagde,
gemachtigde mr. A.S.J.H. van den Bronk.
Partijen zullen hierna [eiser] en PCPC worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de op voorhand door PCPC toegezonden producties
  • de pleitnota, tevens conclusie van antwoord van mr. Van den Bronk
  • de mondelinge behandeling van 15 juni 2017.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , wonend in Polen en geboren op [geboortedatum] , is op 17 september 2012 bij PCPC in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en is thans (sinds 17 september 2015) voor onbepaalde tijd in dienst, in de functie van monteur. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao voor Metaal en Techniek, Metaalbewerkingsbedrijf van toepassing (productie 1 bij exploot van dagvaarding).
2.2.
[eiser] verblijft drie aaneengesloten weken in Nederland om aldaar of vanuit daar werkzaamheden voor PCPC te verrichten. De daarop volgende week gaat [eiser] een week naar zijn woonland Polen. [eiser] staat niet in Nederland ingeschreven.
2.3.
PCPC heeft geen intern verzuimreglement.
2.4.
[eiser] heeft zich bij e-mailbericht van 15 oktober 2016 ziek gemeld bij PCPC. [eiser] bevond zich op dat moment in Polen. Bij voormeld e-mailbericht was een medisch attest d.d. 13 oktober 2016 gevoegd (producties 2 en 3 bij exploot van dagvaarding).
2.5.
Bij e-mail van 17 oktober 2016 is [eiser] uitgenodigd voor het spreekuur van de bedrijfsarts in Nederland op 21 oktober 2016. Diezelfde datum heeft [eiser] per e-mail gereageerd en zich afgemeld voor het spreekuur, omdat hij wegens ziekte niet in staat is om naar Nederland te komen.
2.6.
[eiser] heeft PCPC en ArboNed (de arbodienst van PCPC) de in Poolse taal opgestelde medisch attesten van een lokale behandelend arts van 13 oktober 2016 (productie 3 bij exploot van dagvaarding), 27 oktober 2016 en 3 november 2016 (producties 5 en 6 bij exploot van dagvaarding), alsmede het zus zla formulier van 27 oktober 2016 (productie 4 bij exploot van dagvaarding), vergezeld van - door een beëdigd vertaler opgestelde - Engelse vertalingen, doen toekomen.
2.7.
In het medisch attest van 27 oktober 2016 staat voor zover relevant vermeld (productie 5 bij exploot van dagvaarding):
“(…) Physical work and long travels are prohibited (…)”
2.8.
Bij brief van 7 november 2016 deelt (de gemachtigde van) PCPC aan [eiser] mee (productie 7 bij exploot van dagvaarding):
“(…) Zo bestaan bij uw werkgever gegronde vermoedens dat u zich ten onrechte heeft ziek gemeld. De twijfels rondom de juistheid van uw ziekmelding blijven vooralsnog ook in stand, doordat u zich onttrekt aan een gedegen controle door ArboNed. Op grond van de wet bent u echter verplicht om redelijke controlevoorschriften van ArboNed op te volgen. Op deze wijze kan immers uw werkgever de mate van uw arbeids(on)geschiktheid laten vaststellen.
Het niet meewerken aan de beoordeling van uw medische belastbaarheid dient geheel voor uw eigen rekening en risico te blijven. Uw werkgever kan gegeven de omstandigheden niet anders concluderen dan dat u gewoon in staat bent uw gebruikelijke werkzaamheden te verrichten. (…) Dit betekent dat zolang u weigerachtig blijft de gegeven instructies op te volgen, uw werkgever gerechtigd is om de betaling van uw loon op te schorten over de periode dat u geen werkzaamheden verricht.
Via deze brief informeer ik u dat uw werkgever met ingang van uw eerstvolgende werkdag uw loonbetaling zal opschorten ex art. 7:629 lid 6 BW, indien en voor zover u vanaf heden nog langer nalaat uw bedongen arbeid te verrichten. (…)
Indien u niet uiterlijk binnen 5 werkdagen na dagtekening van dit schrijven uw werkzaamheden heeft hervat dan wel heeft voorzien in een gedegen controle van uw ziekmelding door ArboNed/ het UWV Werkbedrijf, ziet de werkgever zich genoodzaakt u op staande voet te ontslaan. (…)”
2.9.
Bij e-mail van 10 november 2016, vergezeld van een nieuw medisch attest, heeft [eiser] in reactie hierop meegedeeld nog steeds ziek te zijn (productie 8 bij exploot van dagvaarding).
2.10.
Vervolgens heeft [eiser] aan ArboNed een nieuw medisch attest van 18 november 2016 toegezonden, inclusief de Engelse vertaling (productie 10 bij exploot van dagvaarding). De vertaling van het medisch attest luidt:
“(…) The patient has been under neurological care since 27.10.2016 due to lumbosacral spine pain with pain radiating to the light lower limb and paresthesia of the area of the right buttock after physical work, lasting for 3 weeks. (..) In the CT image of the lumbosacral spine L5-S1 a discopathy with nerve root impingement on the right side has been diagnosed. (…) The patient is not able to return work at the moment. Heavy work, lifting heavy weights, long-lasting sitting and standing shall be avoided. Well-balanced lifestyle, regular medication and non-intensive rehabilitation are recommended. (…)”
2.11.
Bij brief van 21 november 2016 deelt (de gemachtigde van) PCPC mee dat [eiser] op staande voet is ontslagen (productie 11 bij exploot van dagvaarding). In die brief staat - voor zover relevant - vermeld:
“(…) Sinds mijn brief d.d. 7 november 2016 (…) heeft u uw werkzaamheden voor P.C. Personnel Company BV niet hervat en heeft u evenmin een gedegen controle van uw ziekmelding mogelijk gemaakt voor ArboNed/ het UWV Werkbedrijf.
Zoals uitgelegd in voormelde brief weigert u daarmee uw werkzaamheden te verrichten. Voor uw werkgever levert deze werkweigering een dringende reden op in de zin van artikel 7:678 lid 2 sub j BW.
Op grond van deze dringende reden bevestig ik u hierbij dat u op staande voet bent ontslagen. Dit betekent dat uw dienstverband met onmiddellijke ingang eindigt per 21 november 2016. (…)”
2.12.
Bij brief van 24 november 2016 van zijn gemachtigde (productie 13 bij exploot van dagvaarding) heeft [eiser] geprotesteerd tegen het ontslag en verzocht dit in te trekken, zich beschikbaar gesteld (re-integratie)werkzaamheden te verrichten en aanspraak gemaakt op doorbetaling van het loon. Verder staat in deze brief vermeld:
“(…) Hij heeft de arboarts altijd duidelijk aangegeven dat het voor hem niet mogelijk was, door zijn ziekte, om naar Nederland te komen. P.C. is behoorlijk en onnodig dwingend geweest tegen mijn
cliënt om naar de arts in Nederland te komen, terwijl het mogelijk en ook zeker verstandig was om hem uit te nodigen bij een ARBO-arts in Polen (…)
Zoals blijkt uit de verklaring van de neuroloog heeft mijn cliënt veel pijn en is niet in staat om te werken en lang zitten of staan. (…)”
2.13.
Bij e-mail van 2 december 2016 (productie 16 bij exploot van dagvaarding) trekt (de gemachtigde van) PCPC het ontslag op staande voet in. De loonopschorting blijft in stand:
“(…) [eiser] heeft namelijk geen gehoor gegeven aan redelijke voorschriften ter controle van de ziekmelding, ondanks daartoe herhaaldelijk te zijn verzocht. Zowel van de zijde van cliënte als van de zijde van ArboNed is ruimschoots gelegenheid geboden om ook op afstand vanuit Polen nadere, controleerbare informatie te verstrekken rondom de mate van de arbeids(on)geschiktheid en gestelde reisbeperkingen. (…)”
2.14.
Bij email van 5 december 2016 bericht de gemachtigde van [eiser] (productie 17 bij exploot van dagvaarding):
“(…) De loonopschorting was volledig onterecht. De heer [eiser] heeft regelmatig op afstand vanuit Polen controleerbare informatie verstrekt rondom de mate van arbeids(on)geschiktheid en reisbeperkingen. De verklaringen van de artsen zijn naar de Arboarts gestuurd. (…) De heer [eiser] werkt graag mee aan reintegratie. Wat verwacht uw cliënte van hem precies? Hij is nog niet in staat om naar Nederland te reizen. Een bezoek bij een arboarts in Polen lijkt mij een redelijke oplossing. (…)”

3.Het geschil

3.1.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eiser] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, betaling van het (achterstallig) loon met nevenvorderingen (de wettelijke verhoging en het verstrekken van loonspecificaties op straffe van een dwangsom) alsmede veroordeling van PCPC tot het opstellen van een probleemanalyse en het aanvangen van de wettelijke re-integratieverplichtingen op straffe van een dwangsom en tot betaling van de kosten van toekomstige vertalingen en de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
PCPC heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover relevant - worden ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Uit de stukken en de toelichting ter terechtzitting is genoegzaam gebleken dat het gaat om een spoedeisende zaak waarin, gelet op het belang van [eiser] , een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist. Dit spoedeisend belang vloeit reeds voort uit de aard van de vordering, nu het gaat om zijn maandelijkse inkomsten.
Ontvankelijkheid
4.2.
PCPC stelt dat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vorderingen, omdat [eiser] heeft verzuimd een deskundigenverklaring ex artikel 7:629a BW over te leggen. Deze stelling kan PCPC echter niet baten en daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
Op grond van artikel 7:629a BW, voor zover hier van belang, wijst de rechter een vordering tot betaling van loon als bedoeld in artikel 7:629 BW af indien bij de eis niet een verklaring van een deskundige, benoemd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is gevoegd omtrent de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten. Blijkens de parlementaire geschiedenis (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 439, nr. 3, blz. 64) geldt deze verplichting niet in een voorlopige voorzieningsprocedure, zoals bedoeld in artikel 254 Rv. Daarnaast is het zo dat ingevolge het tweede lid van artikel 7:629a BW een dergelijke verklaring onder andere niet is vereist indien het overleggen ervan in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd. Dat uitgangspunt leidt er eveneens toe dat in een voorlopige voorzieningsprocedure in de regel geen deskundigenverklaring behoeft te worden overgelegd, omdat het spoedeisende karakter van een loonvordering in kort geding zich over het algemeen moeizaam verdraagt met het tijdsbestek dat gemoeid is met het verkrijgen van een deskundigenoordeel. Niettemin kan het vereiste van artikel 7:629a lid 1 BW in een kortgedingprocedure gelden. Dit zal met name het geval zijn indien geoordeeld moet worden dat de werknemer voldoende gelegenheid heeft gehad een deskundigenoordeel aan te vragen.
4.4.
Echter los hiervan, is de kantonrechter van oordeel dat de eis over het beschikken van zo’n deskundigenverklaring gezien het woonland van [eiser] in strijd is met Europees recht en dat [eiser] mocht volstaan met de verklaringen van de Poolse artsen (de medische attesten). Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat op de arbeidsovereenkomst van partijen weliswaar Nederlands recht van toepassing is, maar dat het hier gaat om een arbeidsovereenkomst met een in een andere lidstaat woonachtige werknemer zodat de arbeidsovereenkomst voor wat betreft de aanspraken van de werknemer bij ziekte valt onder het toepassingsbereik van de Verordening (EG) nr. 883/04 van de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels (gewijzigd met Verordening (EG) nr. 988/09 van de Raad van 16 september 2009, hierna: de basisverordening) en de Verordening (EG) nr. 987/09 van de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de verordening (EG) nr. 883/04 (hierna: de toepassingsverordening). Deze verordeningen bevatten voorschriften ter coördinatie van de nationale zekerheidsstelsels teneinde het vrije verkeer van werknemers te bevorderen. De basisverordening bevat (onder meer) bepalingen voor prestaties bij ziekte. [eiser] valt onder de personele werkingssfeer van de basisverordening (artikel 2). Uit hetgeen het HvJ EU heeft overwogen in zijn arrest van 3 juni 1992 (nr. C-45/90, Jur. 1992, I-3423) volgt dat:
- de Nederlandse loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte ex artikel 7:629 BW aangemerkt dient te worden als een prestatie bij ziekte in de zin van artikel 3 lid 1 sub a van de basisverordening;
- PCPC als werkgever van [eiser] dient te worden aangemerkt als “bevoegd orgaan” in de zin van artikel 1 onder q sub iv van de basisverordening.
Weliswaar is voornoemd arrest van het HvJ EU gewezen onder de toen van toepassing zijnde verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72, maar de voor dit geschil relevante bepalingen zijn niet wezenlijk gewijzigd.
4.6.
Artikel 21 lid 1 van de basisverordening luidt als volgt:
Uitkeringen
1. Een verzekerde en zijn gezinsleden die in een andere lidstaat dan de bevoegde lidstaat wonen of verblijven, hebben recht op uitkeringen van het bevoegde orgaan overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wetgeving. In overleg tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woon- of verblijfplaats kunnen deze uitkeringen echter door het orgaan van de woon- of verblijfplaats voor rekening van het bevoegde orgaan worden verstrekt volgens de wetgeving van de bevoegde lidstaat.
4.7.
Artikel 27 van de toepassingsverordening luidt als volgt:
A) Door de verzekerde te volgen procedure
1. Indien de wetgeving van de bevoegde lidstaat voorschrijft dat de verzekerde een bewijs overlegt om in aanmerking te komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de zin van artikel 21, lid 1, van de basisverordening, vraagt de verzekerde de arts van de lidstaat van de woonplaats die zijn gezondheidstoestand heeft vastgesteld, om een bewijs van arbeidsongeschiktheid met vermelding van de vermoedelijke duur ervan.
2. De verzekerde zendt het bewijs binnen de door de wetgeving van de bevoegde lidstaat bepaalde termijn aan het bevoegde orgaan toe.
(…)
4. De doorzending van het in de leden 1,2 (…) bedoelde document ontslaat de verzekerde niet van de in de toepasselijke wetgeving vervatte verplichtingen, met name ten aanzien van zijn werkgever. In voorkomend geval kan de werkgever en/of het bevoegde orgaan de werknemer oproepen deel te nemen aan activiteiten om de terugkeer naar het arbeidsproces te bevorderen en te ondersteunen.
B) Door het orgaan van de lidstaat van de woonplaats te volgen procedure
5. Als het bevoegde orgaan daarom verzoekt, worden door het orgaan van de woonplaats, in
overeenstemming met de door dat orgaan toegepaste wetgeving, ten aanzien van de betrokkene de nodige administratieve controles of medische onderzoeken verricht. Het verslag van de controlerend arts, waarin met name de vermoedelijke duur van de arbeidsongeschiktheid wordt vermeld, wordt door het orgaan van de woonplaats onverwijld aan het bevoegde orgaan gezonden.
C) Door het bevoegde orgaan te volgen procedure
6. Het bevoegde orgaan behoudt het recht de verzekerde te laten onderzoeken door een arts die het orgaan zelf heeft gekozen.
7. Onverminderd artikel 21, lid 1, tweede zin, van de basisverordening betaalt het bevoegde orgaan de uitkering rechtstreeks aan de betrokkene en stelt het, indien nodig, het orgaan van de woonplaats hiervan in kennis.
8. Voor de toepassing van artikel 21, lid 1, van de basisverordeningen hebben de vermeldingen op het bewijs van arbeidsongeschiktheid van de verzekerde, dat in een andere lidstaat op grond van de medische bevindingen van de controlerend arts of het controlerend orgaan is opgesteld, dezelfde juridische waarde als het in de bevoegde lidstaat opgesteld bewijs. (…)
4.8.
Artikel 87 van de toepassingsverordening luidt (voor zover van belang) als volgt:
“1. Onverminderd andere specifieke bepalingen wordt, indien een rechthebbende op of aanvrager van prestaties, dan wel een lid van diens gezin, op het grondgebied van een andere lidstaat woont of verblijft dan die waar zich het debiteurorgaan bevindt, het geneeskundig onderzoek op verzoek van laatstgenoemd orgaan verricht door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende, volgens de procedures die zijn vastgelegd in de door dit orgaan toegepaste wetgeving.
Het debiteurorgaan stelt het orgaan van de woon- of verblijfplaats in kennis van eventuele speciale vereisten waaraan moet worden voldaan en van de aspecten waaraan in het geneeskundig onderzoek aandacht moet worden besteed.
2. Het orgaan van de woon- of verblijfplaats doet aan het debiteurorgaan dat om het geneeskundig onderzoek heeft verzocht een rapport toekomen. Dit orgaan is gebonden door de bevindingen van het orgaan van de woon- of verblijfplaats.
Het debiteurorgaan behoudt zich het recht voor de rechthebbende door een arts van zijn keuze te laten onderzoeken. De rechthebbende kan echter alleen worden verzocht zich naar de lidstaat van het debiteurorgaan te begeven, indien hij in staat is de reis te ondernemen zonder dat dit zijn gezondheid schaadt en mits reis- en verblijfkosten voor rekening komen van het debiteurorgaan. (…)”
4.9.
Artikel 7:629a BW lid 1 vereist een bewijs uit het werkland om in aanmerking te komen voor loondoorbetaling. Zoals het gerechtshof Den Bosch in het arrest van 18 februari 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:451) en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het arrest van 22 juli 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:5831) hebben overwogen, is dit vereiste in strijd met de tekst van artikel 27 lid 1 van de toepassingsverordening en in strijd met de strekking van de basisverordening. Uit dit artikel blijkt dat, indien de wetgeving van de bevoegde lidstaat voorschrijft dat de verzekerde een bewijs overlegt om in aanmerking te komen voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering, dit bewijs door de verzekerde in de lidstaat van de woonplaats van de verzekerde moet worden aangevraagd. Het doel dat met dit artikel (en met de basisverordening) wordt nagestreefd, is gelijk aan het doel van het door de inwerkingtreding van de toepassingsverordening geldende artikel 18 van de Verordening EG 574/72 van de Raad van 21 maart 1972, namelijk het voorkomen van bewijsmoeilijkheden voor migrerende werknemers ( r.o. 24, Paletta I). De kantonrechter stelt vast dat [eiser] , met overlegging van de medisch attesten c.q. verklaringen van Poolse artsen, heeft voldaan aan zijn verplichting om op grond van artikel 27 lid 1 van de toepassingsverordening een arbeidsongeschiktheidsverklaring van een arts te vragen en over te leggen.
4.10.
Gelet op het voorgaande gaat de kantonrechter voorbij aan het niet-ontvankelijkheidsverweer van PCPC.
Doorbetaling van loon
4.11.
Op grond van artikel 7:629 lid 6 BW is de werkgever bevoegd de betaling van het loon op te schorten voor de tijd gedurende de werknemer zich niet houdt aan door de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen. Uit lid 7 van dat artikel volgt kort gezegd dat de werkgever de werknemer daarvan wel onverwijld kennis dient te geven.
4.12.
De kantonrechter leidt uit het bepaalde in artikel 27 lid 1, in verbinding met artikel 87 lid 1 en lid 2 van de toepassingsverordening af, dat PCPC niet van [eiser] mocht verlangen dat hij zich naar het werkland (Nederland) zou begeven om zich aldaar door de bedrijfsarts te laten onderzoeken. Het aandringen van PCPC op een bezoek aan haar bedrijfsarts in Nederland acht de kantonrechter in strijd met de laatste zin van lid 2 van artikel 87 van de toepassingsverordening, waaruit volgt dat een reis naar het werkland alleen kan worden gevergd indien de verzekerde daartoe medisch in staat is. [eiser] heeft contact opgenomen om mede te delen dat hij zich daartoe niet in staat achtte. Daartoe was [eiser] ook gehouden op grond van artikel 27 lid 4 van de toepassingsverordening in verbinding met artikel 7:629 lid 6 BW. Uit de overgelegde medische attesten van 27 oktober 2016 en 18 november 2016 (r.o. 2.7. en 2.10.) blijkt dat [eiser] niet in staat is om te werken en evenmin in staat is naar het werkland te reizen. PCPC heeft niet gesteld dat zij een arts aldaar heeft verzocht om te onderzoeken of [eiser] medisch in staat is naar het werkland af te reizen. PCPC heeft ook niet gesteld dat zij een arts aldaar heeft verzocht zich uit te laten over de mogelijkheden voor re-integratie. De toepassingsverordening biedt de werkgever uitdrukkelijk wel die mogelijkheid daartoe (artikel 27 lid 5 en artikel 87 lid 1 laatste zin toepassingsverordening). Bij brief van 24 november 2016 en email van 5 december 2016 (r.o. 2.12. en 2.14.) heeft [eiser] zelfs voorgesteld dat PCPC een arboarts in Polen inschakelt die [eiser] dan kan bezoeken en concreet gevraagd wat van hem verwacht wordt nu hij niet in staat is om naar Nederland te reizen. Dit voorstel van [eiser] is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 27 lid 5 van de toepassingsverordening. Het niet gebruik maken van die mogelijkheid dient voor rekening en risico van PCPC als werkgever te komen.
4.13.
Voorts is niet gebleken (ter zake dienende bescheiden zijn niet in het geding gebracht) van schriftelijk door PCPC gegeven redelijke voorschriften aan [eiser] . De heer [naam personeelsmanager] , personeelsmanager bij PCPC, heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling weliswaar gesteld diverse brieven aan [eiser] te hebben gestuurd, maar deze zijn niet in het geding gebracht en niet gebleken is dat en zo ja welke voorschriften daarin aan [eiser] gegeven zijn en of deze redelijk waren.
4.14.
PCPC heeft geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat de verklaringen van de Poolse artsen vals zijn en tegen betaling zijn afgegeven, zodat dit verweer als onvoldoende onderbouwd wordt gepasseerd. Mutatis mutandis geldt dit ook voor haar verweer dat [eiser] hersteld is verklaard en elders werkzaamheden verricht.
4.15.
De werkgever is verantwoordelijk voor de re-integratie met inbegrip van degene die zij daarbij inschakelt. Voor zover PCPC een onjuist advies van ArboNed mocht hebben opgevolgd, komt dit in beginsel voor rekening van PCPC en kan zij deze vervolgens civielrechtelijk aansprakelijk stellen.
4.16.
Nu van [eiser] niet verlangd kon worden naar zijn werkland Nederland af te reizen voor het bezoeken van de bedrijfsarts en niet gebleken is van door de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voorschriften, was PCPC niet gerechtigd haar loonbetalingsverplichting op te schorten. Dit betekent dat de vordering tot betaling van (achterstallig) loon zal worden toegewezen
Wettelijke verhoging
4.17.
Nu betaling van het loon niet tijdig heeft plaatsgevonden, maakt [eiser] op goede gronden aanspraak op vergoeding van de wettelijke verhoging. De gevorderde wettelijke verhoging zal - tot 8 november 2016 tot de gevraagde en gevorderde 50% en vanaf 8 november 2016 tot de gevraagde en gevorderde matiging van 25% - worden toegewezen omdat geen gronden zijn aangevoerd die tot verdere matiging nopen.
Kosten vertalingen
4.18.
De vordering ten aanzien van vergoeding van kosten van toekomstige vertalingen zal worden afgewezen, omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd en van opeisbaarheid van een dergelijke vordering thans geen sprake kan zijn.
Verstrekken specificaties
4.19.
[eiser] vordert om PCPC te veroordelen om aan hem bruto/netto specificaties te verstrekken waarin de hiervoor genoemde loonbedragen zijn verwerkt. Dit zal eveneens worden toegewezen. De termijn zal gesteld worden op twee weken. De te verbeuren dwangsom zal vastgesteld worden op € 25,00 per dag en gemaximeerd worden op een totaalbedrag van € 1.000,00.
Opstellen probleemanalyse en aanvangen re-integratieverplichtingen
4.20.
Dit deel van de vordering zal eveneens worden toegewezen. De te verbeuren dwangsom zal vastgesteld worden op € 25,00 per dag en gemaximeerd worden op een totaalbedrag van € 7.500,00.
Proceskosten
4.21.
PCPC zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
- dagvaarding € 103,10
- griffierecht € 78,00
- gemachtigde salaris €
600,00(2 punten x tarief € 300,00)
Totaal € 781,10
4.22.
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zullen op de hierna onder 5.4. en 5.5. weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt PCPC om aan [eiser] te betalen:
  • het achterstallig loon vermeerderd met emolumenten over de periode 11 oktober 2016 tot 8 november 2016, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50%,
  • het loon vermeerderd met emolumenten vanaf 8 november 2016, voor wat betreft de reeds verschenen termijnen deze te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, te stellen op 25%,
5.2.
veroordeelt PCPC om aan [eiser] binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis deugdelijke bruto/netto specificaties van voormelde bedragen te verstrekken, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,00 per dag dat PCPC in gebreke blijft daaraan te voldoen tot een maximum van € 1.000,00,
5.3.
veroordeelt PCPC binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot het opstellen van een probleemanalyse en het aanvangen van de overige wettelijke re-integratieverplichtingen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,00 per dag dat PCPC in gebreke blijft daaraan te voldoen tot een maximum van € 7.500,00,
5.4.
veroordeelt PCPC tot betaling van de proceskosten van [eiser] , die tot de uitspraak van dit vonnis worden begroot op € 781,10, bij gebreke van betaling binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de 15e dag na die betekening tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt PCPC, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan de veroordelingen hiervoor onder 5.1. tot en met 5.4. voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, bij gebreke van betaling binnen 14 dagen na die aanschrijving te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de 15e dag daarna tot de dag van volledige betaling,
- te vermeerderen, indien vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de kosten van dat exploot, bij gebreke van betaling binnen 14 dagen na die betekening te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de 15e dag daarna tot de dag van voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ