Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Het verdere verloop van de procedure
- het tussenvonnis van 18 maart 2015;
- de conclusie na niet gehouden enquête tevens aanpassing eis;
- de antwoordakte na niet gehouden enquête tevens antwoordakte wijziging eis;
- de rolbeslissing waarbij is bepaald dat [eiser] zich bij akte mag uitlaten over de door [gedaagde] bij antwoordakte gevoerde verweren;
- de antwoordakte van 14 december 2016;
- de rolbeslissing waarbij is bepaald dat [gedaagde] bij akte mag reageren op de door [eiser] bij laatste akte overgelegde producties;
- de akte van 8 februari 2016.
2.Het geschil
“Partijen zijn overeengekomen dat de vigerende huurovereenkomst eindigt op de dag van de notariële eigendomsoverdracht en daartoe geen nadere opzegging benodigd, noch enige opzegtermijn in acht dient te worden genomen.”. [eiser] heeft deze voorwaarde, zijnde een derdenbeding, aanvaard, waardoor deze in de verhouding tussen partijen geldt. In strijd daarmee heeft [gedaagde] de huurovereenkomst tegen 1 februari 2014 opgezegd.
3.De verdere beoordeling
Definities
“Partijen zijn overeengekomen dat de vigerende huurovereenkomst eindigt op de dag van de notariële eigendomsoverdracht en daartoe geen nadere opzegging benodigt, noch enige opzegtermijn in acht dient te worden genomen.”
“Deze overeenkomst wordt geacht eerst rechtskracht te bezitten en als zodanig definitief te zijn gesloten, nadat door het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Venlo het besluit is genomen om ten behoeve van het plan Tref-plus, conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro 3.1 lid 1, wijziging bestemmingsplan) of artikel 3.7 lid 1 (voorbereidingsbesluit) de procedure om het bestemmingsplan te wijzigen naar een PDV-/GVD-bestemming onvoorwaardelijk is gestart en van dit besluit de schriftelijke bevestiging door koper is ontvangen.”(hierna: ‘de Opschortende voorwaarde’).
“Deze overeenkomst wordt geacht eerst rechtskracht te bezitten en als zodanig definitief te zijn gesloten, nadat door het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Venlo het besluit is genomen om ten behoeve van het plan Tref-plus, conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro 3.1 lid 1, wijziging bestemmingsplan) of artikel 3.7 lid 1 (voorbereidingsbesluit) de procedure om het bestemmingsplan te wijzigen naar een PDV-/GVD-bestemming onvoorwaardelijk is gestart en van dit besluit de schriftelijke bevestiging door koper is ontvangen.”.De Opschortende voorwaarde is niet vervuld en moet ook niet geacht worden vervuld te zijn. Dit leidt ertoe dat de koopovereenkomst – en dus de daarin opgenomen Voorwaarde - geen werking heeft.
“De eigendomsoverdracht zal voor wat betreft de onroerende zaak geschieden door inschrijving in de openbare registers (..) opuiterlijk 31 juli 2013of zoveel eerder of later als partijen nader zullen overeenkomen, mits de onder art. 14 genoemde voorwaarde is vervuld. (..)”.De Opschortende voorwaarde kan thans niet meer uiterlijk op 31 juli 2016 vervuld worden en [eiser] heeft de leveringstermijn niet verlengd. Daarmee is de koopovereenkomst – en de daarin opgenomen Voorwaarde - geëxpireerd.
Deze overeenkomst wordt geacht eerst rechtskracht te bezitten en als zodanig definitief te zijn gesloten, nadat (..)”Er is in de Opschortende voorwaarde geen uitzondering gemaakt voor de Voorwaarde. Ook uit de tekst van de Voorwaarde zelf volgt niet dat de Opschortende voorwaarde daarop niet van toepassing zou zijn. Het feit dat de Voorwaarde ziet op een wijziging van de huurovereenkomst maakt dit niet anders, nu de Opschortende voorwaarde
‘deze overeenkomst’noemt en geen onderscheid maakt in bepalingen die op koop dan wel op huur betrekking hebben. Voor het standpunt van [eiser] ziet de kantonrechter dan ook geen aanknopingspunten in de bepalingen van de koopovereenkomst. [eiser] heeft ook geen andere stukken, zoals tussen partijen gevoerde correspondentie, overgelegd waaruit blijkt dat partijen bedoeld hebben de Opschortende voorwaarde niet op de Voorwaarde betrekking te laten hebben.
“Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurster verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurster aan verhuurster van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand,. Waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van EUR 300,- per maand.”Partijen zijn verdeeld over de wijze waarop de boete volgens deze bepaling moet worden berekend. De kantonrechter is van oordeel dat uit de tekst van het artikel volgt dat de huurder over een eenmaal in een kalendermaand niet tijdig betaalde huur, telkens, in iedere volgende kalendermaand, de boete verbeurt zolang de huur niet betaald is. Dit is de berekeningswijze die door [eiser] is toegepast. [eiser] heeft haar vordering beperkt tot € 36.703,32 en daartoe de boete tot februari 2014 betrokken (terwijl de huur over de maanden februari 2013 tot en met januari 2014 pas op 15 september 2014 betaald is).
)op primair € 3.269,25 en subsidiair € 3.085,83, te vermeerderen met BTW naar het geldende tarief.
€ 1.600,00(4 punten x tarief € 400,00)