3.3.2.Ten aanzien van het tenlastegelegde feit
I. Getuigenverklaringen
Op 17 september 2013 heeft [slachtoffer 2] een getuigenverklaring afgelegd. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij begin september 2012 naar Nederland is gekomen. Zij kreeg een relatie met [persoon 1] en is samen met hem naar Nederland gekomen. Zij zijn naar de peetmoeder van [persoon 1] gegaan, [medeverdachte 1] . Na enkele dagen is zij begonnen als prostituee te werken. [slachtoffer 1] was al in Nederland voordat [slachtoffer 2] daar aankwam. Hierna kreeg [slachtoffer 1] een relatie met het broertje van [medeverdachte 1] , te weten [persoon 2] . [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben gewerkt bij [medeverdachte 2] . Volgens [slachtoffer 2] kwam [slachtoffer 1] samen met haar bij dit escortbedrijf. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat ze medelijden met [slachtoffer 1] hadden gekregen, want [slachtoffer 1] werd mishandeld op de plaats waar ze eerst was en daarom hebben [medeverdachte 1] en haar broer [persoon 2] haar gekocht en haar bij hen gebracht zodat ze met hen kon zijn. Ze hebben € 500,- voor haar betaald. [medeverdachte 1] had van [medeverdachte 2] geld geleend en [slachtoffer 1] zo gekocht. Toen had [slachtoffer 1] dit geld voor [medeverdachte 2] afgewerkt. Volgens [slachtoffer 2] vertelde [slachtoffer 1] elke avond dat ze het slecht had en dat ze werd geslagen en mishandeld. [slachtoffer 1] woonde eerst op de camping aan de [adres 1] in Amstenrade. Vandaar is [slachtoffer 1] door [medeverdachte 1] gekocht. [slachtoffer 2] heeft de vrouw op de foto’s 2451512007-16A en 2451512007-16B van het fotoboek herkend als [medeverdachte 1] of [medeverdachte 1] .Door de politie-eenheid Limburg is gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat op de foto’s 2451512007-16A en 2451512007-16B [medeverdachte 1] staat weergegeven.
Op 9 juli 2013 heeft [slachtoffer 1] een getuigenverklaring afgelegd. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij in augustus 2012 naar Nederland is gegaan en in de prostitutie heeft gewerkt, in een bar. Ze spreekt enkel Hongaars. Zij is gaan werken bij [naam club 1] in Geleen. Ze heeft daarna ook gewerkt bij [naam club 2] in Kerkrade. Ze is van augustus 2012 tot januari 2013 in Nederland geweest. Het klopt dat zij in oktober 2012 samen met [slachtoffer 2] bij [medeverdachte 2] van escortbureau [naam club 3] in de auto zat. Zij heeft bij [medeverdachte 2] gewerkt. Haar werknaam was [werknaam slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] heeft ook bij [medeverdachte 2] gewerkt.
Op 10 maart 2016 heeft [slachtoffer 1] een getuigenverklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. Zij heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij [verdachte] kent. Zij kreeg ongeveer een maand na aankomst in Nederland een relatie met [persoon 2] , de broer van [medeverdachte 1] . Zij woonde toen op een camping. Zij is toen weggegaan van de camping en is bij [medeverdachte 2] gaan werken. Nadat zij de camping verliet, woonde zij met [persoon 2] . [persoon 2] en zij hebben ook bij [medeverdachte 1] gewoond. Zij was al samen met [persoon 2] toen zij nog op de camping verbleef. Ze heeft ongeveer 3-4 maanden bij [medeverdachte 2] gewerkt. [verdachte] wordt ook wel [verdachte] genoemd. Zij is met [verdachte] , de zoon van [verdachte] en een vriend van [verdachte] met de auto naar Nederland gekomen.
Op 2 oktober 2013 heeft [getuige] een getuigenverklaring afgelegd. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij in een chalet op de camping in Amstenrade heeft gewoond en dat [verdachte] , de broer van haar partner, samen met zijn partner [persoon 3] , ook op de camping heeft gewoond en dat zij meisjes hebben meegenomen. [slachtoffer 1] was als eerste gekomen. [slachtoffer 1] was de vriendin van de zoon van [verdachte] , [persoon 4] . [slachtoffer 1] moest gaan werken zodat zij de rest kon onderhouden. [slachtoffer 1] werkte in een bar. Van [verdachte] heeft [getuige] gehoord dat [slachtoffer 1] niet bekende hoeveel zij verdiende en niet al haar geld gaf. Van [slachtoffer 1] heeft [getuige] gehoord dat [slachtoffer 1] ruzie heeft gehad met [verdachte] en dat [verdachte] haar een klap heeft gegeven. [getuige] herkent de vrouw op de foto’s 2451512007-37A, 2451512007-37B en 2451512007-37C uit het fotoboek als [slachtoffer 1] of [slachtoffer 1]. Door de politie-eenheid Limburg is gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat op de foto’s genummerd 2451512007-37A, 2451512007-37B en 2451512007-37C [slachtoffer 1] staat weergegeven.
Op 16 oktober 2013 heeft [getuige] aanvullend verklaard. Zij heeft verklaard, zakelijk weergegeven, dat [medeverdachte 1] is gebeld om een plek in een bar te regelen voor [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft twee of drie weken op de camping gezeten. Om de een of andere reden trok ze in bij [medeverdachte 1] . [verdachte] had daar ruzie over met [medeverdachte 1] . [getuige] heeft gehoord dat [slachtoffer 1] verliefd was geworden op de broer van [medeverdachte 1] , genaamd [persoon 2] en verkering zou hebben gekregen met [persoon 2] . [getuige] heeft [slachtoffer 1] meerdere keren zien huilen. [slachtoffer 1] had een relatie met de zoon van [verdachte] , [persoon 4] , dus het was volgens [getuige] nogal wat toen uitkwam dat [slachtoffer 1] een verhouding had met de broer van [medeverdachte 1] .
Op 10 september 2013 heeft [persoon 5] verklaard, zakelijk weergegeven, dat, nadat de politie aan [persoon 5] een kopie van de identiteitskaart van [slachtoffer 1] heeft getoond, zij haar kent als [werknaam slachtoffer 1] . Ze werd door [medeverdachte 1] gebracht. Ze sprak geen Nederlands, Duits of Engels, alles ging in het Hongaars en dat ging dan weer allemaal via [medeverdachte 1] .
II. De verklaringen van de verdachte [verdachte]
De verdachte [verdachte] heeft op 7 november 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij in augustus 2012 samen met [persoon 6] , [slachtoffer 1] en zijn zoon [persoon 4] naar Nederland is gekomen met de auto van [persoon 6] . [slachtoffer 1] had helemaal niemand in Hongarije, niets eens wat te eten. Ze hebben toen met zijn allen gewoond in een caravan op de camping in Hoensbroek (de rechtbank begrijpt: de camping in Amstenrade). [verdachte] herkent op foto 2451512007-37B uit het fotoboek [slachtoffer 1] .Door de politie-eenheid Limburg is gerelateerd, zakelijk weergegeven, dat op de foto genummerd 2451512007-37B [slachtoffer 1] staat weergegeven.
De verdachte [verdachte] heeft op 7 november 2013 voorts verklaard, zakelijk weergegeven, dat [medeverdachte 1] in de tijd dat zij in Hoensbroek woonde vriendschap heeft gesloten met [slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 1] vaak meegenomen. Een keer kwam [medeverdachte 1] naar [verdachte] en zei dat hij zich niet druk moest maken, dat hij rustig moest worden en dat zij geld voor hem zou regelen. [slachtoffer 1] heeft [medeverdachte 1] gebeld en gevraagd haar op te halen. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 1] later opgehaald en toen heeft hij geld gehad van [medeverdachte 1] .
III. De verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 1]
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 22 augustus 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij [slachtoffer 1] gewoon geholpen heeft. [slachtoffer 1] wilde ook eigenlijk niet dit werk doen. Zij had [medeverdachte 2] gesproken en gezegd dat zij wel een meisje had voor hem, maar dat hij daar wel
€ 500,- voor moest betalen.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 2 september 2013 verklaard dat de werknaam van [slachtoffer 1] ‘ [werknaam slachtoffer 1] ’ is.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 3 september 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij [slachtoffer 1] gebeld had met de vraag waarom zij niet kwam werken. [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij klappen had gehad en niet kon komen werken. Voor het verblijf op de camping moest € 300,- betaald worden en € 200,- voor benzine. Als ze [persoon 7] € 500,- zou betalen, dan had [slachtoffer 1] geen last meer van hen. Dit heeft zich afgespeeld in september van 2012. [slachtoffer 1] heeft gezegd ‘ik kom vrij, ze laten me met rust als ik die € 500,- neerleg’. [medeverdachte 2] heeft hierop gereageerd. [medeverdachte 2] had aangegeven dat het een lening zou zijn en dat [slachtoffer 1] dit zou terugbetalen.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 3 september 2013 voorts verklaard, zakelijk weergegeven, dat zij [werknaam slachtoffer 1] heeft geregeld voor [medeverdachte 2] en dat het klopt dat [medeverdachte 2] € 500,- heeft betaald voor [werknaam slachtoffer 1] . [medeverdachte 2] gaf haar het geld. Die mensen kwamen aanlopen. Achter die man kwam [werknaam slachtoffer 1] aanlopen. Zij heeft die man het geld overhandigd en het meisje [werknaam slachtoffer 1] sprong in de auto. Die man is [persoon 7] . Dat meisje heeft tegen haar gezegd dat die geld nodig had om de standplaats op de camping te betalen.
IV. De verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte 2]
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 20 augustus 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij een escortbedrijf heeft, genaamd [naam club 3] . Op 20 oktober 2012 is hij gecontroleerd door de Koninklijke Marechaussee (KMar) op de [adres 2] te Roosteren. Hij had op dat moment twee Hongaarse vrouwen in zijn auto, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hij heeft toen meegedeeld dat hij aan deze vrouwen was gekomen door tussenkomst van [medeverdachte 1] . Voorheen haalde hij deze dames in Heerlen op, maar op enig moment kreeg hij een telefoontje van de broer van [medeverdachte 1] , [persoon 2] , dat de dames op de camping in Maaseik zaten. Toen heeft hij ze op deze camping opgehaald. Die avond is hij gecontroleerd door de KMar. [medeverdachte 1] is een Hongaarse vrouw. Hij heeft haar leren kennen in [naam club 1] . Hij had toen al een escortbedrijf en sprak daar met haar over. Zij bood hem aan dat zij meisjes kon leveren ten behoeve van [naam club 3] . De eerste meisjes waren de beide meiden die hij in de auto had toen hij door de Marechaussee werd gecontroleerd. Hun artiestennamen zijn [werknaam slachtoffer 2] en [werknaam slachtoffer 1] .
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 20 augustus 2013 voorts verklaard, zakelijk weergegeven, dat [slachtoffer 1] alleen Hongaars sprak. Als hij iets moest weten, was het [medeverdachte 1] die als tolk optrad. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben enkele weken voor hem gewerkt. Hij heeft een keer een bedrag aan iemand betaald zodat een meisje kon werken voor [naam club 3] . Hij heeft toen
€ 500,- betaald op de camping aan een Hongaarse man. [medeverdachte 1] was daarbij aanwezig. Het ging om [werknaam slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] zei dat ze een meisje wist maar dat de man € 500,- voor haar wilde hebben. Hij heeft toen € 500,- aan een vent betaald. Hij had geen idee wat de relatie tussen [werknaam slachtoffer 1] en de man waaraan hij betaalde was. [medeverdachte 1] zei tegen hem dat die man € 500,- wilde hebben voor dat meisje en dat meisje dan met rust zou laten. Het zou dan zijn meisje worden. Ze zou dan voor hem mogen werken. [medeverdachte 1] , de man en [werknaam slachtoffer 1] stapten bij hem in de auto en spraken verder Hongaars. Hij denkt dat hij toen de standaardvragen aan [medeverdachte 1] heeft gevraagd: of ze gewillig is, hoe ze het bij klanten doet. Wat ze wel doen en wat ze niet doen. Hij denkt dat hij ook heeft uitgelegd dat niets moet en dat ze best wel een klant mogen weigeren als ze dat nodig vinden. Hij denkt dit omdat dit zijn standaardpraatje is bij een sollicitatiegesprek. Hij heeft
€ 500,- betaald omdat hij dringend om dames verlegen zat. Hij heeft kleren met [werknaam slachtoffer 1] gekocht, haar laten douchen en met haar gewinkeld, omdat ze er niet uitzag.
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 21 augustus 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat de vrouw op de hem getoonde foto (foto van medeverdachte [medeverdachte 1] is. De verdachte leerde [werknaam slachtoffer 1] kennen buiten bij de camping. Hij stond buiten de camping te wachten. Toen kwam die vent samen met [medeverdachte 1] en [werknaam slachtoffer 1] . Hij was naar de camping gereden omdat [medeverdachte 1] hem gebeld had dat zij een meisje had. Dit meisje was [werknaam slachtoffer 1] . Zij kwamen naar hem toe. Hij zat in zijn auto te wachten. [werknaam slachtoffer 1] zag er onverzorgd uit, maar daar kon hij doorheen kijken. Hij heeft haar verzorgd zoals hij gisteren al verklaarde en toen was zij weer toonbaar. Hij heeft haar aangenomen en € 500,- aan die man gegeven. Hij kon niet met [werknaam slachtoffer 1] praten. Zij sprak geen Nederlands. Die man vertelde hem via [medeverdachte 1] dat hij onkosten had gemaakt voor [werknaam slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] had hem dit al tevoren gezegd. Hij ging akkoord. De man sprak ook geen Nederlands, [medeverdachte 1] trad op als tolk. Hij wist niet welke onkosten die man had gemaakt. Hij heeft dit ook niet gevraagd. Hij heeft gewoon betaald. Hij gaf het geld aan [medeverdachte 1] . Hij sprak met [medeverdachte 1] af dat [werknaam slachtoffer 1] niet bij hem intern kwam, maar dat hij haar telkens zou ophalen en thuisbrengen op de [adres 3] in Heerlen. Met [werknaam slachtoffer 1] zelf kon hij geen afspraken maken, want zij sprak geen Nederlands. Hij maakte deze afspraken met [medeverdachte 1] en ook wel met [persoon 2] , in de tijd dat hij met [werknaam slachtoffer 1] verkering had. Hij communiceerde met [werknaam slachtoffer 1] en [werknaam slachtoffer 2] alleen via [medeverdachte 1] of [persoon 2] . Desgevraagd heeft hij verklaard op de vraag wat hij gister bedoelde met ‘met rust laten’ dat [werknaam slachtoffer 1] dan van die camping af zou mogen of kunnen. Zij kon toen terecht op de [adres 3] in Heerlen. In die tijd had [werknaam slachtoffer 1] een relatie met [persoon 2] .
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 22 augustus 2013 verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij met [medeverdachte 1] heeft afgesproken dat hij het geld dat hij voor [werknaam slachtoffer 1] betaald had zou inhouden van het door [werknaam slachtoffer 1] verdiende geld bij hem.
Overwegingen van de rechtbank
Verklaringen van slachtoffers spelen in de regel een belangrijke rol in de bewijsvoering van mensenhandelzaken. Het feit dat een slachtoffer geen belastende verklaring heeft afgelegd staat aan een bewezenverklaring echter niet in de weg.
[slachtoffer 1] heeft geen aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij vrijwillig in de prostitutie heeft gewerkt en dat van dwang in welke zin dan ook geen sprake is geweest. Het waarheidsgehalte van de verklaringen van [slachtoffer 1] moet echter worden betwijfeld. Haar verklaringen bevatten aantoonbare onjuistheden. Zo verklaart zij in haar eerste verklaring afgelegd op 9 juli 2013 gedetailleerd over hoe zij alleen met een microbus naar Nederland is gereisd en is gaan wonen bij [persoon 8] op de tweede etage in een gebouw met meerdere woningen. Zij rept met geen woord over verdachte. Desgevraagd verklaart zij dat zij buiten de mensen die zij had genoemd verder niemand kende in Nederland.
[slachtoffer 1] is op 10 maart 2016 door de rechter-commissaris gehoord. Daar verklaart ze aanvankelijk opnieuw dat zij alleen naar Nederland is gekomen. Later in het verhoor, na indringende confrontatie met de andersluidende verklaring van de verdachte [verdachte] die kort voor haar door de rechter-commissaris is gehoord, verklaart ze dat ze met verdachte [verdachte] en diens zoon en vriend naar Nederland is gereisd. Ze verklaart in dat verhoor ook dat ze – in tegenstelling tot wat zij eerder verklaarde – op een camping heeft gewoond tot het moment dat zij bij verdachte [medeverdachte 2] is gaan werken.
De rechtbank acht op grond van de afgelegde verklaringen voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor wat in het dossier ‘de verkoop van [slachtoffer 1] ’ is genoemd. Ten aanzien van andere voor een bewezenverklaring van mensenhandel relevante aspecten waarover is verklaard (mishandelingen, (gedwongen) afgifte van de verdiensten) acht de rechtbank geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden.
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat [slachtoffer 1] samen met verdachte [verdachte] naar Nederland is gekomen. Ze verbleef bij verdachte [verdachte] op de camping in Amstenrade en is gaan werken in de prostitutie. Op enig moment is medeverdachte [medeverdachte 1] samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] komen ophalen op de camping in Amstenrade. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij die gelegenheid middels tussenkomst van medeverdachte [medeverdachte 1] aan de verdachte € 500,- betaald. In ruil voor dit bedrag zou [slachtoffer 1] bij medeverdachte [medeverdachte 2] gaan werken. Uit de verklaringen van verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en het feit dat [slachtoffer 1] na betalen van het geldbedrag is meegenomen, blijkt voorts dat er een verband bestond tussen het vertrek van de camping van [slachtoffer 1] en het betalen van het geldbedrag aan de verdachte: [slachtoffer 1] mocht de camping verlaten als bedoeld geldbedrag zou worden betaald. [slachtoffer 1] werd het door medeverdachte [medeverdachte 2] aan de verdachte betaalde bedrag verschuldigd aan medeverdachte [medeverdachte 2] , welke schuld zij zou afbetalen met het geld dat zij bij medeverdachte [medeverdachte 2] zou gaan verdienen. Een en ander is geregeld door medeverdachte [medeverdachte 1] , die – in tegenstelling tot beide andere verdachten – zowel de Nederlands als de Hongaarse taal machtig is. [slachtoffer 1] is vervolgens meegegaan naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] . [slachtoffer 1] is bij medeverdachte [medeverdachte 2] gaan werken en heeft afbetaald op vorenbedoelde schuld.
Dit alles leidt tot het oordeel dat de navolgende uitvoeringshandeling wettig en overtuigend bewezen is, in dier voege dat de verdachte samen met anderen:
- die [slachtoffer 1] heeft overgedragen althans verkocht voor 500 euro
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde uitvoeringshandelingen is de rechtbank van oordeel dat daarvoor onvoldoende en wettig en overtuigend bewijs is. De verdachte zal ten aanzien van deze uitvoeringshandelingen partieel worden vrijgesproken.
De rechtbank moet vervolgens toetsen of één van de tenlastegelegde ‘sub-varianten’ van artikel 273f Sr wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
I. Ten aanzien van de ten laste gelegde ‘sub 1-variant’
Bij de beoordeling of sprake is van mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f lid 1 sub 1 Sr wordt gekeken naar drie elementen, te weten 1) een aantal handelingen, 2) een aantal dwangmiddelen en 3) het oogmerk van uitbuiting. Om tot een bewezenverklaring te komen moet er sprake zijn van een of meer handelingen onder uitoefening van een dwangmiddel met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Tussen handelingen en dwangmiddelen dient een causaal verband te bestaan in die zin dat de handelingen worden mogelijk gemaakt door het aanwenden van de middelen.
In het kader van de beoordeling van de tenlastegelegde ‘sub-variant 1’ stelt de rechtbank vast dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 1] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen. Om deze reden zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde ‘sub 1-variant’.
II. Ten aanzien van de ten laste gelegde ‘sub 3-variant’
Artikel 273f lid 1 sub 3 Sr stelt strafbaar het aanwerven of meenemen van iemand, met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. De in de deze ‘sub 3-variant’ omschreven gedragingen zijn alleen strafbaar als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld (Hoge Raad 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309). In het kader van de beoordeling van de tenlastegelegde ‘sub-variant 3’ stelt de rechtbank vast dat verdachte weliswaar samen met [slachtoffer 1] naar Nederland is gereisd, maar dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 1] heeft aangeworven of meegenomen om haar ertoe te brengen zich in Nederland te prostitueren. Om deze reden zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde ‘sub 3-variant’.
III. Ten aanzien van de ten laste gelegde ‘sub 4-variant’
Waar de gedragingen van artikel 273f lid 1 sub 1 Sr zien op de activiteit die op de uiteindelijke uitbuiting is gericht, heeft sub 4 primair het oog op de uitbuiting zelf. Artikel 273f lid 1 sub 4 Sr ziet allereerst op het met een dwangmiddel iemand dwingen dan wel bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten. De arbeid of dienstverlening hoeft niet al plaats te hebben gevonden. Het gaat er om dat iemand in de feitelijke situatie komt te verkeren waarin deze zich beschikbaar stelt tot het verrichten van die arbeid of arbeid. Artikel 273f lid 1 sub 4 Sr ziet voorts op het onder de in lid 1 sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling ondernemen waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten.
Uitbuiting moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr. Dit betekent dat voor bewezenverklaring van een op artikel 273f lid 1 sub 4 Sr toegesneden tenlastelegging is vereist dat op grond van de omstandigheden van het geval uitbuiting komt vast te staan. Bij gedwongen tewerkstelling in de seksindustrie is, gelet op de aard van het werk, sprake van uitbuiting omdat de lichamelijke integriteit per definitie in geding is.
Van een uitbuitingssituatie in de seksindustrie zal sprake zijn als betrokkene verkeert in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Het ingezette dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie belandt dan wel dat iemand wordt belet zich aan een uitbuitingsituatie te onttrekken. De uitbuiting kan ook bestaan in een combinatie van verschillende dwangmiddelen (HR 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4004). De instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant, indien een van de dwangmiddelen is gebruikt. Een beperking van de keuzevrijheid is voldoende om het gedwongen karakter aan te nemen. Misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en bewegen tot prostitutiewerkzaamheden
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 1] zich in Nederland in een kwetsbare positie bevond. Zij kende hier buiten [verdachte] c.s. en [medeverdachte 1] c.s. niemand. Afgaande op de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2] zag zij er verwaarloosd uit. Zij sprak enkel Hongaars en kon niet communiceren met de medeverdachte [medeverdachte 2] . Zij was de taal niet machtig, was voor haar huisvesting afhankelijk van anderen en had – kennelijk – niet de beschikking over eigen financiële middelen. Verdachten waren van deze omstandigheden op de hoogte. Dat [slachtoffer 1] bij verdachte een reële schuld had die afbetaald moest worden, is in het geheel niet aannemelijk geworden. [slachtoffer 1] heeft een schuld van € 500,- bij medeverdachte [medeverdachte 2] moeten aangaan om bij verdachte weg te kunnen. Dit bedrag is niet aan haar, maar aan verdachte ter beschikking gesteld. [slachtoffer 1] heeft dit bedrag moeten terugverdienen met werk in de prostitutie in het escortbedrijf van medeverdachte [medeverdachte 2] . [slachtoffer 1] heeft derhalve een in een dwangsituatie aangegane schuld moeten inlossen met prostitutiewerkzaamheden. Aangenomen kan worden dat een mondige prostituee die de gevolgen van haar handelingen overziet en in staat is zelfstandig beslissingen te nemen, een dergelijke deal niet zou aangaan. Met voormelde deal hebben verdachten dan ook misbruik gemaakt van het overwicht dat zij op [slachtoffer 1] hadden, voortvloeiend uit de feitelijke omstandigheden en zo de kwetsbare positie van [slachtoffer 1] misbruikt, als gevolg waarvan [slachtoffer 1] werk in de prostitutie heeft moeten verrichten. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] misbruik hebben gemaakt van de kwetsbare positie en van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht van [slachtoffer 1] en dat deze dwangmiddelen ertoe hebben geleid dat [slachtoffer 1] prostitutiewerkzaamheden moest blijven verrichten. Verdachte heeft voordeel bij deze deal gehad doordat hij hierdoor € 500,- heeft ontvangen.
Dwang, (bedreiging met) geweld, (bedreiging met) één of meer feitelijkheden en misleiding
Van de andere dwangmiddelen die ten laste zijn gelegd, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken omdat daarvoor onvoldoende bewijs is.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten. Dat ieder van hen daarbij zijn eigen belang had, doet daaraan niet af.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte samen met anderen [slachtoffer 1] heeft uitgebuit in de zin van artikel 273f lid 1 sub 4.
IV. Ten aanzien van de ten laste gelegde ‘sub 6-variant’
In het kader van de beoordeling van de tenlastegelegde ‘sub-variant 6’ stelt de rechtbank vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte voordeel heeft genoten uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] . Hij heeft voor de zogenoemde ‘verkoop van [slachtoffer 1] ’ immers € 500,-- gekregen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde ‘sub 6-variant’ van artikel 273f lid 1 Sr jegens [slachtoffer 1] heeft gepleegd.
Ter zake van ‘sub-variant 6’ is er onvoldoende bewijs voor medeplegen. De verdachte zal daarom ten aanzien van ‘sub-variant 6’ worden vrijgesproken van het bestanddeel medeplegen.
V. Ten aanzien van de ten laste gelegde ‘sub 9-variant’
In het kader van de beoordeling van de tenlastegelegde ‘sub-variant 9’ stelt de rechtbank vast dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte overigens is bevoordeeld uit de opbrengst van seksuele handelingen van [slachtoffer 1] . Om deze reden zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde ‘sub 9-variant’.
Verweren raadsvrouw
Ter zake van de verweren van de raadsvrouw overweegt de rechtbank dat deze door de bewijsmiddelen zijn weerlegd.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] samen met anderen heeft uitgebuit, in de zin van artikel 273f lid 1 sub 4 Sr en daaruit zelf opzettelijk voordeel heeft getrokken als bedoeld in artikel 273f lid 1 sub 6 Sr.