ECLI:NL:RBLIM:2017:2853

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
AWB 17/582, AWB 17/583, AWB 17/584, AWB 17/585 en AWB 17/586
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van de Roerdalhoeve op basis van de Opiumwet en de beoordeling van de voorzieningenrechter

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 29 maart 2017 uitspraak gedaan over de sluiting van de Roerdalhoeve, gelegen aan de [adres] te Roerdalen, op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester van Roerdalen had besloten tot sluiting van de bedrijfswoning en het pensiongedeelte van de Roerdalhoeve, nadat bij een doorzoeking op 26 november 2016 een handelshoeveelheid harddrugs was aangetroffen. De verzoekers, waaronder de eigenaar van de Roerdalhoeve en de huurders, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat de bedrijfswoning en het pensiongedeelte als één lokaal konden worden aangemerkt, zoals vereist onder artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot schorsing van de sluiting van het pensiongedeelte toe, maar wees het verzoek met betrekking tot de bedrijfswoning af, omdat daar een handelshoeveelheid drugs was aangetroffen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting van de bedrijfswoning te gelasten en dat het beleid van de burgemeester, het Damoclesbeleid, niet onredelijk was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de persoonlijke belangen van de verzoekers niet zodanig zwaarwegend waren dat van sluiting moest worden afgezien.

De voorzieningenrechter heeft de bestreden besluiten in zoverre geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar voor het pensiongedeelte, maar de sluiting van de bedrijfswoning voor zes maanden gehandhaafd. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoekers, met uitzondering van verzoekster 3, wiens verzoek werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/582, AWB 17/583, AWB 17/584, AWB 17/585 en AWB 17/586
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

(hierna: verzoekers)
(gemachtigde: mr. F.J.H.M. Berndsen),
en
de burgemeester van de gemeente Roerdalen, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. M.G.G. van Nisselroij).
Procesverloop
Bij besluiten van 23 februari 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet, onder aanzegging van bestuursdwang, gelast tot sluiting van alle opstallen van de Roerdalhoeve, gelegen aan de [adres] te Roerdalen, kadastraal bekend onder [kadastraalnummer 1] en [kadastraalnummer 2] .
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de
voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2017. Namens verzoekers zijn verschenen [verzoeker 3] en [verzoeker 1] , bijgestaan door hun gemachtigde. Tevens is [naam] , beheerder van de Roerdalhoeve, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door mr. J.D.E. van den Heuvel, een kantoorgenoot van gemachtigde en J.P. Haagmans, werkzaam bij de gemeente.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter ziet geen beletselen om verzoekers in hun verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te ontvangen.
3. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 26 november 2016 is de politie het pand, hotel “Hofstee de Roerdalhoeve” gelegen aan de [adres] te Melick, binnengetreden ter doorzoeking. Verzoeker 1 is eigenaar van een bedrijfswoning gelegen aan de [adres] en een daarvan losstaand pension gelegen aan de Heinsbergerweg 12a, bestaande uit vijf appartementen, twee studio’s en zeven kamers. Verzoekster 2 huurt zowel de bedrijfswoning als het pension. Verzoekster 3 huurt de bedrijfswoning van verzoekster 2. Het pension wordt geëxploiteerd door verzoekster 2. Verzoekster 4 is enig aandeelhouder en enig bestuurder van verzoekster 2. Verzoeker 5 is enig bestuurder van de verzoekster 4. De enige gasten die blijven overnachten in het pension zijn vrouwen die werkzaam zijn bij Saunaclub Yin Yang.
4. Uit de bestuurlijke rapportage van 10 januari 2017, opgemaakt door de Dienst Landelijke Recherche, volgt dat op 26 november 2016, bij het binnentreden van het pand aan de [adres] , 41 xtc-pillen met een gezamenlijk gewicht van 15,17 gram zijn aangetroffen. De xtc-pillen zijn aangetroffen in een vest op een bureaustoel van, zoals hij zelf heeft verklaard [naam] (hierna: [naam] ), in de “receptie” van de bedrijfswoning. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid drugs acht verweerder het voldoende aannemelijk dat er in de Roerdalhoeve verdovende middelen aanwezig waren met het oogmerk deze te verkopen, af te leveren en/of te verstrekken.
5. Bij brief van 31 januari 2017 is aan verzoekers het voornemen kenbaar gemaakt om alle opstallen die behoren tot de Roerdalhoeve te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet in samenhang met de hiertoe vastgestelde “Damoclesbeleid Roerdalen 2016” van de burgemeester van Roerdalen. De door verzoekers ingediende zienswijze heeft in dit voornemen geen verandering gebracht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder
aan verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd. Deze last onder bestuursdwang strekt ertoe dat het met ingang van 6 maart 2017 gedurende zes maanden voor eenieder verboden is de bedrijfswoning, met uitzondering van de receptie, gelegen aan de [adres] , kadastraal bekend onder [kadastraalnummer 1] te betreden en dat het met ingang van 6 maart 2017 gedurende twaalf maanden voor eenieder verboden is om de overige bebouwing, gelegen aan de [adres] , kadastraal bekend onder [kadastraalnummer 1] en [kadastraalnummer 2] , waaronder begrepen de in de bedrijfswoning gelegen receptie, te betreden. Voorts zijn er volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden om af te zien van verweerders bevoegdheid tot sluiting. Verweerder heeft, naar aanleiding van het verzoek om een voorlopig voorziening, desgevraagd aangegeven de uitvoering van het besluit op te schorten tot aan de bekendmaking van de uitspraak van de voorlopige voorzieningenrechter.
6. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op hetgeen verzoekers hebben aangevoerd wordt in het navolgende nader ingegaan.
7. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
8. Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Op grond artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of II (softdrugs) wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
9. Verzoekers betogen dat verweerder is uitgegaan van onjuiste informatie over de op het perceel gelegen gebouwen. Zij stellen dat de bedrijfswoning en het pension ieder eigen toegangsdeuren hebben, onderling niet verbonden zijn, de ruimtes geschikt zijn om een onderscheiden functie te vervullen, en dat dat overigens ook het geval is, en de ruimtes niet bij dezelfde personen in gebruik zijn. Volgens verzoekers kunnen de bedrijfswoning en het pension daarom niet als één lokaal in de zin van artikel 13b van de Opiumwet worden aangemerkt. Verzoekers wijzen in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2097.
10. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat er tussen de bedrijfswoning en het pensiongedeelte van de Roerdalhoeve een zodanige bouwkundige, functionele en feitelijke samenhang is dat hier sprake is van één lokaal. In dit verband acht verweerder van belang dat in de bedrijfswoning een ruimte is gelegen die wordt gebruikt als receptie. De receptie staat in directe verbinding met onder meer de keuken van de bedrijfswoning en heeft een directe toegang tot de buitenruimte waar het pension is gelegen. In de receptie vindt onder meer de ontvangst en registratie van gasten plaats (nachtregister) en wordt tevens gebruikt voor de administratie. De beheerswerkzaamheden geschieden door [naam] . De bedrijfswoning biedt onder meer woonruimte aan verzoekster 3 en aan [naam] . De bedrijfswoning, waarvan de receptie deel uitmaakt, en het pension zijn daarom beide essentieel voor het exploiteren van de Roerdalhoeve, aldus verweerder. Zonder de in de bedrijfswoning gelegen receptie kunnen gasten niet worden ontvangen en worden geregistreerd, kan geen nachtregister worden bijgehouden en kan geen andere administratie worden gevoerd, noch andere beheerswerkzaamheden worden vervuld, zoals toezicht en controles van de op de Roerdalhoeve verblijvende gasten. Ook wijst verweerder op een brief van Arvalis. Daaruit volgt volgens verweerder ook dat de verzoeker 1 en verzoekster 2 de Roerdalhoeve en de bedrijfswoning ook als een geheel zouden beschouwen.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de bedrijfswoning en het pensiongedeelte van de Roerdalhoeve als één lokaal in de zin van artikel 13b van de Opiumwet kan worden aangemerkt. De bedrijfswoning en het pensiongedeelte hebben een eigen ingang en er is geen interne doorgang. Ook verder is de voorzieningenrechter niet gebleken dat er sprake is van samenhang tussen de bedrijfswoning en het pensiongedeelte van de Roerdalhoeve. Zo is de voorzieningenrechter niet gebleken dat [naam] zijn beheerswerkzaamheden niet kan uitoefenen zonder te verblijven in de bedrijfswoning. Ter zitting heeft [naam] in dit verband voldoende toegelicht dat hij niet noodzakelijkerwijs in de bedrijfswoning aanwezig hoeft te zijn om de beheerswerkzaamheden te kunnen uitvoeren. Het invullen van het nachtregister, de ontvangst van de gasten en in sommige gevallen het afrekenen, vindt volgens de verklaringen van [naam] , enkel plaats in de kantine van het pensiongedeelte van de Roerdalhoeve. Verder volgt uit de bestuurlijke rapportage enkel en alleen dat [naam] zich in de bedrijfswoning bevindt op het moment dat de controles plaatsvonden, en dat is – gelet op het feit dat hij naast de beheerder, ook de partner is van verzoekster 3 – niet vreemd. Daarnaast is [naam] niet aangetroffen in de bedrijfswoning met gasten en zijn er ook geen verklaringen van gasten waaruit blijkt dat [naam] zijn beheerswerkzaamheden vanuit de bedrijfswoning verricht. Dit blijkt in ieder geval niet uit de bestuurlijke rapportage. Het enkele feit dat het nachtregister, vanwege privacyoverwegingen, wordt bewaard in de bedrijfswoning maakt niet dat de bedrijfswoning daardoor onderdeel vormt van het pension.
Het betreffende deel van de bedrijfswoning is bovendien niet ingericht als receptie. Zo is niet gebleken dat hier bijvoorbeeld de huisregels hangen, die wel elders in het pensiongedeelte van de Roerdalhoeve zichtbaar hangen. De verwijzing naar de brief van Arvalis is daartoe eveneens onvoldoende, omdat de feitelijke omstandigheden ten tijde van het bestreden besluit moeten worden beoordeeld. Gelet op de vorenstaande feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat tussen de bedrijfswoning en het pensiongedeelte van de Roerdalhoeve niet een zodanige relatie bestond dat de bevoegdheid van verweerder zich mede tot de rest van de Roerdalhoeve uitstrekte.
12. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal verweerder de bestreden besluiten, voor zover deze zien op het pensiongedeelte van de Roerdalhoeve, waaronder begrepen het gedeelte van de bedrijfswoning dat verweerder heeft gekwalificeerd als receptie, in bezwaar in zoverre niet kunnen handhaven. Onder deze omstandigheden bestaat voor de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek in zoverre toe te wijzen en het de bestreden besluiten in zoverre te schorsen tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
13. Gelet op het voorgaande rest de vraag voor de voorzieningenrechter of de bestreden besluiten in bezwaar gehandhaafd kunnen blijven, voor zover het ziet op de sluiting van de bedrijfswoning voor de duur van zes maanden.
14. Volgens verzoekers is niet aannemelijk dat de in het vestzak van [naam] gevonden xct-pillen bestemd waren om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig waren. Volgens verzoekers was voor de hoeveelheid drugs die is aangetroffen voor eigen gebruik van [naam] . Hij heeft ook bij de politie erkend dat de verdovende middelen aan hem toe behoorden voor eigen gebruik. Verzoekers wijzen in dit verband op de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 januari 2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:418. De aangetroffen hoeveelheid is niet zo groot dat is uitgesloten dat de drugs voor eigen gebruik zijn bestemd. Dit volgt ook uit de verklaring van [naam] , waarin hij aangeeft dat hij zes à zeven pillen per feestje nodig heeft en dat hij in verband met de feestdagen een voorraad had aangeschaft.
15. Tussen partijen is niet in geschil dat de 41 xtc-pillen die in de bedrijfswoning zijn aangetroffen een handelshoeveelheid harddrugs betreft. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling heeft verweerder op grond daarvan in beginsel mogen aannemen dat de drugs bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking en dat hij op grond daarvan in beginsel bevoegd is een last onder bestuursdwang aan bezoekers op te leggen. Voorts hebben verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt dat de drugs voor eigen gebruik waren. De enkele verklaring van [naam] dat de 41 xtc-pillen voor eigen gebruik waren is daartoe onvoldoende. Het is aan verzoekers om het standpunt dat de drugs voor eigen gebruik aanwezig waren aannemelijk te maken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers daarin niet zijn geslaagd. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het beroep op voornoemde uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 januari 2017, nog los van de vraag of deze uitspraak in hoger beroep gehandhaafd zal blijven, evenmin kan slagen, nu het in geval van verzoekers niet om een geringe overschrijding van de toegestane hoeveelheid harddrugs in de bedrijfswoning gaat.
16. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich dan ook terecht op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd geacht tot sluiting van de bedrijfswoning.
17. Vervolgens dient te worden beoordeeld of verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid, neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet. Ter uitoefening van die bevoegdheid heeft verweerder het “Damoclesbeleid Roerdalen 2016” (hierna: het Damoclesbeleid) opgesteld.
18. Op grond van dit beleid wordt, zo volgt uit artikel 3, vijfde lid, van het Damoclesbeleid, een woning gesloten voor de duur van 6 maanden indien sprake is van (een eerste constatering van) het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel het daartoe aanwezig zijn van harddrugs.
19. Voor zover verzoekers betogen dat het beleid onredelijk is, faalt dat betoog.
Volgens het Damoclesbeleid wordt bij een eerste constatering van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning deze woning voor de duur van zes maanden gesloten. Zoals volgt uit meerdere uitspraken van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 29 juli 2015,
ECLI:NL:RVS:2015:2388, is weliswaar in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8 en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. De aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning kan in ieder geval als een ernstig geval in deze zin worden aangemerkt. Bij een eerste constatering hiervan kan aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet derhalve de bevoegdheid tot sluiting van een woning worden ontleend. Dit is vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1676). Beleid waarin is opgenomen dat direct de sluiting van een woning wordt gelast bij het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs, zonder voorafgaande waarschuwing, is dan ook niet in strijd met voormeld uitgangspunt. De voorzieningenrechter acht het door verweerder gehanteerde Damoclesbeleid dan ook niet onredelijk, onduidelijk of anderszins onjuist.
20. Vervolgens moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn waardoor verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb van zijn beleid zou moeten afwijken.
21. De voorzieningenrechter overweegt dat de Afdeling thans (zie uitspraak van
26 oktober 2016 ECLI:NL:RVS:2016:2840) van oordeel is dat omstandigheden die bij het opstellen van een beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel moeten worden geacht te zijn verdisconteerd, niet reeds daarom buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Het bestuursorgaan dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
22. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de door verzoekers genoemde omstandigheden niet zodanig bijzonder heeft hoeven achten dat moet worden afgeweken van het Damoclesbeleid.
23. In de bedrijfswoning is een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs aangetroffen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich – met verwijzing naar het Damoclesbeleid – dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sluiting van de woning voor de duur van zes maanden noodzakelijk is in het belang van de openbare orde en het herstel van de gewenste situatie van het woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de persoonlijke belangen van verzoekster 3 niet zodanig zwaarwegend zijn, dat verweerder van sluiting had moeten afzien. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende aannemelijk dat de sluiting van de bedrijfswoning een zeer ontwrichtende werking op de gezinssituatie zal hebben. Niet gebleken is dat verzoekster 3, samen met haar minderjarige kinderen van 15 jaar en 17 jaar, geen andere woonruimte kan vinden. Naast het feit dat de voorzieningenrechter geen onderbouwing heeft gezien van het feit dat de huurprijs van de bedrijfswoning (inclusief energiekosten) slechts € 750,- zou bedragen, heeft verweerder in dit verband ook genoegzaam gewezen op de alternatieve woonmogelijkheden die er zijn. Dat verzoekster 3 arbeidsongeschikt zou zijn wil, naast het feit dat ook dit niet is onderbouwd, niet zeggen dat dit zes maanden zo blijft. Bovendien kan verzoekster 3 bij een laag inkomen mogelijk in aanmerking komen voor aanvullende bijstand of toeslagen. Bovendien woont ook [naam] in de woning en de voorzieningenrechter neemt aan dat hij een inkomen heeft vanwege zijn werk als beheerder. Als het nodig is, valt niet in te zien waarom [naam] niet zou kunnen bijspringen. Dat verweerder de persoonlijke belangen van verzoekster en haar twee minderjarige kinderen onvoldoende bij zijn besluitvorming heeft betrokken kan de voorzieningenrechter dan ook niet inzien. Sluiting van de bedrijfswoning voor zes maanden is – anders dan verzoekers betogen – niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De bevoegdheid van de burgemeester tot het gelasten van de sluiting van de bedrijfswoning is neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en derhalve bij de wet voorzien. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht verweerder de sluiting van de woning voor de duur van zes maanden noodzakelijk achten ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten van anderen, gelet op hetgeen hiervoor omtrent de aard van de in de bedrijfswoning aangetroffen middelen is overwogen.
24. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid en kunnen besluiten tot de sluiting van de bedrijfswoning voor de duur van zes maanden.
25. Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voor zover het de bedrijfswoning betreft niet voor toewijzing in aanmerking komt. Voor de duidelijkheid overweegt de voorzieningenrechter dat het gedeelte dat verweerder heeft aangemerkt als receptie, naar het oordeel van de voorzieningenrechter tot de bedrijfswoning behoort. Dit betekent dat verweerder bevoegd is om ook dit deel van de woning te sluiten voor de duur van zes maanden.
26. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek ten aanzien van het pensiongedeelte van de Roerdalhoeve toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Alleen het door verzoekster 3 betaalde griffierecht hoeft verweerder niet te vergoeden, omdat haar verzoek in feite is afgewezen.
27. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). De voorzieningenrechter beschouwt de zaken van verzoekers als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Bpb. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter
- schorst de bestreden besluiten tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar voor zover die betrekking hebben op het pension gedeelte van de Roerdalhoeve;
- wijst het verzoek, voor zover dat betrekking heeft op de bedrijfswoning, af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 1.002,- (2x €168,- , 2x € 333, -) aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
€ 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.M.L. Kousen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 maart 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 29 maart 2017
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.