ECLI:NL:RBLIM:2017:1756

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
AWB-15_2424u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan hoveniersbedrijf wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 1 maart 2017 uitspraak gedaan in een beroep van een hoveniersbedrijf tegen een boete van € 33.000,- die was opgelegd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De eiseres, een hoveniersbedrijf, had werkzaamheden uitbesteed aan een groenbedrijf en had vreemdelingen in dienst zonder de vereiste tewerkstellingsvergunningen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de vreemdelingen geen vergunning nodig hadden, en dat zij haar administratie niet op orde had. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herzag de boete naar € 25.000,-, waarbij het boetenormbedrag voor de overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav werd verlaagd van € 12.000,- naar € 8.000,- per overtreding. De rechtbank oordeelde dat eiseres als werkgever verantwoordelijk was voor de naleving van de Wav en dat de omstandigheden van de zaak geen aanleiding gaven voor matiging van de boete voor de overtredingen van artikel 15, eerste en tweede lid, van de Wav. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, herroepte het primaire besluit en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/2424

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , statutair gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.J. Maes)
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P. Niesteren).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Bij besluit van 29 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2016.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres, een hoveniersbedrijf, heeft werk aangenomen van Stadsbeheer gemeente Maastricht. Zij heeft dat werk uitbesteed aan [het groenbedrijf]. In dat kader zijn er in de periode 25 april 2014 tot 9 mei 2014 werkzaamheden verricht door [M.] ( [M.] ) met de Irakese nationaliteit en op 21 mei 2014 door [N.] ( [N.] ) met de Marokkaanse nationaliteit, hierna gezamenlijk te noemen de vreemdelingen. Beiden hebben gewerkt zonder tewerkstellingsvergunning. Eiseres heeft de identiteit van de vreemdelingen niet vastgesteld voordat ze met de werkzaamheden zijn aangevangen. Eiseres heeft tevens verzuimd afschriften van de identiteitsbewijzen van de vreemdelingen in haar administratie op te nemen en voor aanvang van het werk aan Stadsbeheer gemeente Maastricht te verstrekken.
2. Verweerder verwijt eiseres voornoemd nalatig handelen. Verweerder heeft deze gedragingen aangemerkt als overtredingen van artikel 2, eerste lid, respectievelijk artikel 15, eerste, tweede en vierde lid, van de Wav. De bevindingen die hieraan ten grondslag liggen zijn neergelegd in een boeterapport Wet arbeid vreemdelingen van 30 september 2014. Verweerder heeft eiseres een boete opgelegd zijnde per overtreding
van artikel 2, eerste lid Wav een bedrag van € 12.000,-, een bedrag van € 4.500,- voor overtreding van artikel 15, eerste lid Wav en nogmaals € 4.500,- voor overtreding van artikel 15, tweede lid van de Wav, totaal een bedrag van € 33.000,-. Verweerder heeft niet aannemelijk geacht dat eiseres er alles aan gedaan heeft om de overtredingen te voorkomen en heeft geen reden gezien voor matiging van de boete. Verweerder heeft de boete bepaald aan de hand van de Beleidsregel boeteoplegging Wav 2014 (Beleidsregel).
3. Eiseres heeft in beroep primair betoogd dat het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid is genomen. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht of eiseres wel over een tewerkstellingsvergunning voor [M.] en [N.] diende te beschikken.
Volgens eiseres is niet uit te sluiten dat de vreemdelingen geen tewerkstellingsvergunning nodig hadden. Zij stelt dat beiden over een in een andere EU-staat afgegeven identiteitsdocument beschikken. Zij geeft aan dat [M.] en [N.] een Belgische respectievelijk Spaanse verblijfsvergunning hebben. Zij wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
5 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2506) en stelt dat niet vaststaat wat de positie van [M.] en [N.] op de Nederlandse arbeidsmarkt is. De aanmerkelijke kans bestaat dat zij als familielid van een EU-burger géén tewerkstellingsvergunning nodig hadden. Zij acht het zeer aannemelijk dat de Belgische echtgenote van [M.] , omdat [M.] en zijn echtgenote dichtbij de grens met Nederland wonen, haar rechten van vrij verkeer heeft uitgeoefend. Zij betoogt verder dat [M.] niet is gehoord, althans dat een verklaring van [M.] bij het boeterapport ontbreekt en dat alleen al daarom het bestreden besluit niet in stand kan blijven, althans niet zonder nader onderzoek.
Ook ten aanzien van [N.] kunnen zich volgens eiseres situaties voordoen waardoor hij op grond van het EU-recht toegang had tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Zij denkt daarbij aan de situatie dat [N.] zich in Nederland heeft gevestigd of is komen werken met een Spaanse of een uit een ander EU-land afkomstige (huwelijks)partner.
3.1
Subsidiair heeft eiseres betoogd dat haar de overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav niet kunnen worden verweten. Zij stelt dat verweerder van boeteoplegging had moeten afzien, omdat ze een VCA-gecertificeerde onderneming is en met [het groenbedrijf] voorafgaande aan de werkzaamheden is overeengekomen dat aan de voorschriften van de Wav zal worden voldaan. Ook krachtens de Uniforme Administratieve Voorwaarden 1989 (UAV 1989) was [het groenbedrijf] volgens eiseres verantwoordelijk voor de benodigde vergunningen, waaronder ook de Wav dient te worden verstaan. Eiseres stelt dat zij ook regelmatig steekproefsgewijs controles uitvoert op naleving van de Wav. Zij begrijpt niet dat verweerder haar heeft kunnen tegenwerpen dat zij [M.] en [N.] niet heeft gecontroleerd en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY5912).
3.2
Voor het geval haar betoog, dat boeteoplegging achterwege had moeten blijven, niet slaagt, stelt eiseres dat verweerder de boetes met 50% had moeten matigen. De reden die zij hiervoor geeft is dat ze voor nieuwe arbeidskrachten een controlesysteem hanteert waarbij door speciaal daartoe opgeleide medewerkers wordt gecontroleerd of de Wav wordt nageleefd en dit controlesysteem slechts eenmalig niet goed is toegepast.
Zij verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013: 2616).
3.3
Zij heeft verder gewezen op het KAM-handboek aan de hand waarvan ze controleert. Ze geeft ook aan dat het is voorgekomen dat controles tot ontzegging van arbeid hebben geleid, maar dat ze daarvan geen documentatie heeft omdat controles niet gedocumenteerd worden.
3.4
Ze stelt ook dat de verklaring van [naam] die verweerder in het bestreden besluit heeft aangehaald niet maakt dat de overtredingen van artikel 2, eerste lid, (deels) kunnen worden verweten, gelet op diverse controleprocessen die aantoonbaar bij eiseres gelden. Ze acht de overwegingen die verweerder aan het KAM-handboek heeft gewijd tegenstrijdig. De overweging met betrekking tot artikel 19 van de overeenkomst deugt volgens eiseres niet. Ze licht toe dat artikel 19 gelezen moet worden in samenhang met de overige stukken die deel uit maken van de overeenkomst, daaronder begrepen de vermelde UAV en het KAM-handboek. Zij wijst erop dat de UAV 1989 mede door de overheid worden vastgesteld. Dat er afspraken zijn gemaakt tussen eiseres en [het groenbedrijf] blijkt volgens eiseres ook uit het vonnis in kort geding van deze rechtbank van 30 maart 2015 (ECLI:NL:RBLIM:2015:2622) en de uitspraak van het Gerechtshof ’s -Hertogenbosch van 25 november 2015, gewezen tussen eiseres en [het groenbedrijf] .
3.5
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat eiseres de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav met betrekking tot [N.] kan worden verweten verzoekt zij de rechtbank de boete met minimaal 50 procent te matigen, omdat er in zijn geval sprake is geweest van marginale en incidentele arbeid. Zij verwijst naar artikel 10 van de Beleidsregel en een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 maart 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:1507) waarin de rechtbank reden tot matiging heeft gezien in de omstandigheid dat maar één dag arbeid is verricht en dat het een eerste overtreding betrof.
3.6
Ten aanzien van de boetes voor de overtredingen van artikel 15, eerste en tweede lid, van de Wav heeft eiseres nog in het bijzonder aangevoerd dat ze nooit kopieën van paspoorten van [het groenbedrijf] heeft ontvangen zodat ze de identiteit van [N.] en [M.] ook niet heeft kunnen vaststellen en de kopieën niet in haar administratie heeft kunnen bewaren. Volgens de overeenkomst was [het groenbedrijf] ook verplicht voor aanvang van de werkzaamheden afschriften van paspoorten aan haar te verstrekken van de werknemers die werkzaamheden ten behoeve van haar zouden gaan verrichten. Zij heeft [M.] en [N.] voorafgaande aan het werk niet op het bedrijventerrein gezien en ook niet tijdens de controle in Maastricht. Eiseres wist dan ook niet dat zij voor haar aan het werk waren en heeft hun paspoorten ook niet kunnen controleren. Zij stelt dat het dus onmogelijk was kopieën van de paspoorten van [N.] en [M.] aan stadsbeheer gemeente Maastricht te verstrekken. Zij betoogt dat ze de overtredingen van artikel 15, eerste en tweede lid, van de Wav dan ook niet heeft begaan, dan wel dat de daarvoor opgelegde boetes met 50 procent dienen te worden gematigd.
3.7
Verweerder had volgens eiseres in elk geval een lagere boete moeten opleggen. Zij betoogt dat verweerder het boetenormbedrag van € 12.000,-, dat hij bij het bepalen van de hoogte van de boete gehanteerd heeft voor de overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav, niet als uitgangspunt daarvoor heeft mogen gebruiken vanwege het ontbreken van een evenredigheidstoets bij de totstandkoming van het beleid waarbij dat boetnormbedrag tot het vermelde bedrag is verhoogd.
4. In het verweerschrift geeft verweerder aan dat gebleken noch aannemelijk is gemaakt dat [M.] en [N.] vrij zouden zijn van een tewerkstellingsvergunning op de Nederlandse arbeidsmarkt. Eiseres en [het groenbedrijf] hebben geen afspraken gemaakt over naleving van de Wav om overtreding te voorkomen. Verweerder is ook niet gebleken dat eiseres het controlesysteem zoals geformuleerd in het KAM-handboek in het werkproces heeft geïntegreerd heeft en toegepast. Verweerder blijft bij het bestreden besluit, maar verzet zich niet tegen een verlaging van het op grond van de Beleidsregels gehanteerde normbedrag van € 12.000,- naar € 8.000,-. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3138) en de Beleidsregel boeteoplegging Wav 2015.
5. Ter zitting heeft eiseres aanvullend betoogd dat het boetenormbedrag dat als uitgangspunt geldt voor het bepalen van de boetes wegens overtreding van artikel 15, eerste en tweede lid, van de Wav óók moet worden verlaagd. Zij verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3374).
6. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat hij tegen voornoemde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland in hoger beroep is gegaan en dat enkel de verhoging van het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav onredelijk is.
7. De rechtbank heeft in deze procedure aan de hand van de gronden die eiseres tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd te beoordelen of verweerder eiseres terecht een boete van € 33.000,- heeft opgelegd voor de hiervoor onder 1 en 2 vermelde overtredingen.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Overtredingen
7.1
[M.] en [N.] zijn vreemdelingen als bedoeld in artikel 1, onder c, de Wav. Omdat eiseres hen feitelijk arbeid heeft laten verrichten is zij werkgever in de zin van de Wav. Als werkgever in de zin van de Wav heeft eiseres te controleren of vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning in Nederland mogen werken en als dat niet het geval is mag ze de vreemdelingen alleen dan werk laten verrichten als ze tewerkstellingsvergunning-en voor de vreemdelingen heeft verkregen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3329).
7.2
Niet in geschil is dat eiseres geen tewerkstellingsvergunningen voor [M.] en [N.] had. Zij heeft weliswaar aangevoerd dat tewerkstellingsvergunningen wellicht ook niet nodig zijn, maar heeft, door enkel te wijzen op de mogelijkheid dat [M.] en [N.] op grond van het EU-recht, als partners van EU-burgers, in Nederland mogen werken, niet aannemelijk gemaakt dat dat het geval is.
7.3
De rechtbank overweegt dat de geopperde mogelijkheid haar ook niet tot het oordeel brengt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat verweerder deze mogelijkheid niet onderzocht heeft en [M.] niet is gehoord. Ook al blijkt uit het gehoor van [N.] niet dat aan hem expliciet is gevraagd of hij een partner heeft en zo ja, of en waar deze werkzaam is, uit de verklaring blijkt wel dat hij is bevraagd over zijn persoonlijke omstandigheden. [N.] heeft verklaard ongeveer een maand in Maastricht te wonen, voorheen met familie in België te hebben gewoond en hier naartoe te zijn gekomen omdat hij in Spanje geen werk kon vinden. Na zijn verblijf in Nederland is [N.] van plan om weer naar Spanje te gaan. Hij heeft niets gezegd over een partner. De verklaring die [N.] tegenover de arbeidsinspecteurs heeft afgelegd geeft de rechtbank dan ook geen enkele aanwijzing dat [N.] onder de reikwijdte van het EU-recht valt. De stellingen van eiseres hierover zijn ook niet onderbouwd. De rechtbank heeft verder geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de gemachtigde van verweerder ter zitting, dat over [M.] , nu een verklaring van hem ontbreekt, contact is gezocht met de Belgische autoriteiten en dat de verkregen informatie over hem geen aanwijzing heeft gegeven dat (ook) hij onder de reikwijdte van het EU-recht valt. Ook in het procesdossier zijn geen stukken aanwezig die hier op duiden. Het betoog dat in zoverre sprake is van een onzorgvuldig voorbereid besluit slaagt daarom niet. Ten aanzien van het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2015 overweegt de rechtbank dat deze uitspraak niet op een zelfde geval als het onderhavige ziet en reeds daarom al niet slaagt. De rechtbank licht toe dat in het geval waarover de Afdeling heeft geoordeeld, anders dan in dit geval, het EU-burgerschap van de partner van de werknemer wel vaststond.
7.4
Eiseres heeft [M.] en [N.] aldus in Nederland laten werken zonder dat ze beschikte over tewerkstellingsvergunningen voor hun tewerkstelling, terwijl dit wel nodig was. Daarmee staat vast dat eiseres artikel 2, eerste lid, van de Wav heeft overtreden.
7.5
De rechtbank is van oordeel dat eiseres ook artikel 15, eerste en tweede lid, van de Wav heeft overtreden. Eiseres heeft de identiteit van de vreemdelingen niet vastgesteld aan de hand van door [het groenbedrijf] verkregen afschriften van hun identiteitsbewijzen voordat zij met het werk zijn begonnen. Eiseres heeft ook geen afschriften van de identiteitsbewijzen in haar administratie opgenomen en voor aanvang van het werk afschriften daarvan aan Stadsbeheer gemeente Maastricht verstrekt. Omdat aan de materiële vereisten in de hiervoor vermelde bepalingen wordt voldaan, staan de overtredingen vast. De omstandigheden dat eiseres niet wist dat [M.] en [N.] voor haar werkten en dat [het groenbedrijf] haar geen afschriften van de identiteitsbewijzen van hen heeft verstrekt, terwijl hij dat wel had moeten doen, kunnen daarom niet tot het oordeel leiden dat eiseres deze overtredingen niet heeft begaan. Ook dat betoog slaagt daarom niet.
Verwijtbaarheid
7.6
Bij het opleggen van een boete voor de overtredingen die eiseres heeft begaan wendt verweerder een discretionaire bevoegdheid aan. Verweerder moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, zoals neergelegd in artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
7.7
Op grond van de verplichting in artikel 19d, zesde lid, van de Wav, heeft verweerder beleidsregels vastgesteld waarin de boetebedragen voor overtredingen van de Wav zijn vastgesteld. Ook bij de toepassing van deze beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient verweerder in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
7.8
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van verweerder met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
7.9
In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt bestaat geen grond voor boeteoplegging. Die situatie doet zich in elk geval voor indien de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
7.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om de boete op nihil te stellen of te matigen wegens het ontbreken van of een verminderde mate van verwijtbaarheid. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen is het de eigen verantwoordelijkheid van eiseres als werkgever in de zin van de Wav om bij aanvang van de werkzaamheden na te gaan of de voorschriften van die wet worden nageleefd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij daartoe voldoende inspanningen heeft verricht. Eiseres heeft weliswaar aangegeven dat ze met [het groenbedrijf] heeft afgesproken dat aan de voorschriften van de Wav moet worden voldaan, maar uit de overeenkomst met [het groenbedrijf] , noch uit de UAV 1989, blijkt dat eiseres en [het groenbedrijf] hebben afgesproken dat [het groenbedrijf] zorgt voor de naleving van de Wav wat betreft de arbeidskrachten die hij voor eiseres te werk stelt. In de UAV 1989 staat vermeld dat de aannemer zorgt voor tijdige verkrijging van vergunningen en dat hij wordt geacht bekend te zijn met de voor de uitvoering van het werk van belang zijnde wettelijke voorschriften. De omstandigheid dat de UAV door de overheid wordt vastgesteld brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Uit de door eiseres aangehaalde uitspraken van de civiele rechter van deze rechtbank en van het Hof te ’s -Hertogenbosch volgt evenmin dat eiser en [het groenbedrijf] afspraken over de naleving van de Wav hebben gemaakt. Dat eiseres als VCA-gecertificeerde onderneming steekproefsgewijs controles op werkplekken uitvoert ter controle van identiteit en tewerkstellingsvergunningen, is de rechtbank niet gebleken. Onder deze omstandigheden heeft eiseres dan ook tevergeefs voorgedragen dat haar, net als de VCA-gecertificeerde werkgever in de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2012, geen enkel verwijt treft.
7.11
De rechtbank is ook niet gebleken dat eiseres het controlesysteem voor naleving van de Wav in haar werkproces heeft geïntegreerd en toepast. Het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013, waarin de Afdeling verminderde verwijtbaarheid heeft aangenomen in een geval waarin dit wel is gebeurd, kan eiseres dan ook niet baten. Omdat niet aannemelijk is geworden dat het controlesysteem ook daadwerkelijk gehanteerd wordt is er geen reden te oordelen dat verweerder ten onrechte waarde heeft gehecht aan de verklaring van [naam] en kan hetgeen eiseres overigens nog heeft aangevoerd tegen de overwegingen die verweerder aan het KAM-handboek heeft gewijd, niet tot verminderde verwijtbaarheid leiden.
7.12
De aangevoerde omstandigheid dat wat [N.] betreft sprake is van marginale en incidentele arbeid kan dit evenmin. [N.] heeft vier uren betaalde arbeid voor eiseres verricht bestaande uit hovenierswerkzaamheden. De rechtbank is van oordeel dat van louter marginale en incidentele arbeid geen sprake is, te meer nu de oorzaak van de beëindiging van de arbeid is gelegen in de controle door de inspectie. Alleen al vanwege deze laatste omstandigheid, die in de zaak waar de rechtbank Gelderland op 10 maart 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:1507) uitspraak in heeft gedaan, niet aan de orde was, treft het vergelijk met deze zaak geen doel. Bovendien is vaste rechtspraak dat uit artikel 19d, tweede lid, van de Wav kan worden afgeleid dat een eerste overtreding dient te worden beboet en het betoog dat de betrokken werkgever niet eerder is beboet daarom niet tot matiging van de boete kan leiden. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014 (ECLI:NL: RVS:2014:1016). Ook daarom volgt de rechtbank de door eiseres aangehaalde uitspraak van de rechtbank Gelderland niet.
7.13
De omstandigheid dat [het groenbedrijf] op grond van de overeenkomst met eiseres afschriften van de identiteitsbewijzen van [N.] en [M.] aan eiseres had moeten verstrekken en dat heeft nagelaten, geeft de rechtbank evenmin grond voor matiging van de boete. Deze omstandigheid ontslaat eiseres immers niet van haar plicht als werkgever in de zin van de Wav zich ervan te vergewissen dat de Wav wordt nageleefd. Haar kan daarom ook worden verweten dat zij haar administratie niet op orde had, omdat daarin kopieën van de identiteitsbewijzen van [M.] en [N.] ontbraken en dat zij geen kopieën van de identiteitsbewijzen aan stadsbeheer gemeente Maastricht heeft verstrekt.
Gelet op de plicht die eiseres als werkgever in de zin van de Wav heeft, heeft zij ook tevergeefs voorgedragen dat zij niet wist dat [M.] en [N.] voor haar aan het werk waren en dat er daarom reden is de boete te matigen. Zij behoort dat als werkgever immers te weten, in elk geval er al het mogelijke aan te doen om te voorkomen dat vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning voor haar werken. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres dat heeft gedaan. Eiseres heeft weliswaar gesteld [M.] en [N.] niet op het bedrijventerrein en ook niet in Maastricht op de werkplek te hebben gezien toen zij gecontroleerd heeft, maar de rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres ook daadwerkelijk controles uitvoert.
Verlaging normbedrag
7.14
Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3138) en meer in het bijzonder hetgeen in deze uitspraak is overwogen in rechtsoverweging 3.2, is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de overtredingen van artikel 2, eerste lid van de Wav ten onrechte is uitgegaan van het in de Beleidsregel opgenomen boetenormbedrag van € 12.000,-. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen, het primaire besluit herroepen en uitgaan van een boetenormbedrag van € 8.000,- per overtreding.
7.15
De rechtbank ziet geen reden het normbedrag voor de overtredingen van artikel 15, eerste en tweede lid, van de Wav naar beneden bij te stellen. De rechtbank ziet geen grond de Beleidsregel in zoverre onredelijk te achten, waarbij ze in acht heeft genomen de overwegingen die geleid hebben tot het oordeel van de Afdeling in bovengenoemde uitspraak van dat de Beleidsregel onredelijk is voor wat betreft het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. De rechtbank ziet zich gesterkt door de latere jurisprudentie van de Afdeling waarin ook overtredingen van artikel 15, eerste en/of tweede lid, van de Wav aan de orde waren en waarin voor het betoog van eiseres geen steun kan worden gevonden.
7.16
De rechtbank stelt de boete dan ook vast op € 25.000,-.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Gemachtigde van eiseres heeft in dit verband verzocht zijn salaris te doen vergoeden.
Uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding is het in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen forfaitaire vergoedingsstelsel. Alleen uitzonderlijke gevallen nopen tot afwijking van dat vergoedingsstelsel. Van een dergelijk uitzonderlijk geval is de rechtbank hier niet gebleken. De rechtbank stelt de kosten voor een derde rechtmatig verleende rechtsbijstand daarom op grond van het hiervoor vermelde vergoedingsstelsel vast op een bedrag van € 1.980,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het horen, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit voor zover verweerder eiseres daarbij een boete heeft opgelegd van € 33.000,-;
  • bepaalt dat het bedrag van de aan eiseres opgelegde boete wordt vastgesteld op
€ 25.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan eiseres te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Teeuwissen (voorzitter), mr. P.J.M. Bruijnzeels en mr. K.M.P. Jacobs, leden, in aanwezigheid van mr. A.W.C.M. Frings, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 1 maart 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.