In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 1 maart 2017 uitspraak gedaan in een beroep van een hoveniersbedrijf tegen een boete van € 33.000,- die was opgelegd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De eiseres, een hoveniersbedrijf, had werkzaamheden uitbesteed aan een groenbedrijf en had vreemdelingen in dienst zonder de vereiste tewerkstellingsvergunningen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de vreemdelingen geen vergunning nodig hadden, en dat zij haar administratie niet op orde had. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herzag de boete naar € 25.000,-, waarbij het boetenormbedrag voor de overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav werd verlaagd van € 12.000,- naar € 8.000,- per overtreding. De rechtbank oordeelde dat eiseres als werkgever verantwoordelijk was voor de naleving van de Wav en dat de omstandigheden van de zaak geen aanleiding gaven voor matiging van de boete voor de overtredingen van artikel 15, eerste en tweede lid, van de Wav. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, herroepte het primaire besluit en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiseres.