ECLI:NL:RBLIM:2017:12770

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
AWB-15_3407u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtreding van de Meststoffenwet en de vraag naar de status van een landbouwbedrijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 29 december 2017, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een bestuurlijke boete van € 1.851,75 opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Economische Zaken wegens vermeende overtredingen van de Meststoffenwet (Msw). De rechtbank oordeelde dat niet is komen vast te staan dat eiser een landbouwbedrijf heeft, en dat de Msw daarom niet van toepassing is. Eiser en zijn echtgenote bezitten een kasteel met grond, waarop zij hobbymatig pony's houden en fruitbomen hebben. De rechtbank concludeerde dat het maaien van gras en het voeren van de pony's niet kan worden aangemerkt als landbouw in de zin van de Msw. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit, waarbij de staatssecretaris was uitgegaan van de veronderstelling dat eiser een landbouwbedrijf had. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van een bedrijf in de zin van de Msw. De uitspraak benadrukt dat voor de toepassing van de Msw sprake moet zijn van bedrijfsmatig handelen en dat de landbouwgrond in het kader van een normale bedrijfsvoering moet worden gebruikt. De rechtbank heeft ook bepaald dat de staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden en dat de proceskosten van eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/3407

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 december 2017 in de zaak tussen

[naam], wonende te [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: W.J.F. Geertsen),
en
de staatssecretaris van Economische Zaken (thans de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat), verweerder
(gemachtigden: mrs. M. Leegsma en A.H. Spriensma-Heringa).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 3.703,50.
Bij besluit van 9 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft de boete verlaagd tot een bedrag van € 1.851,75 en eiser een vergoeding toegekend van € 980,- voor de kosten van de bezwaarprocedure.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. O.A. Huisman, die de zitting voor gemachtigde van eiser heeft waargenomen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser en zijn echtgenote hebben een kasteel met grond in hun bezit. Van die grond is 2,5 hectare grasland en 2 hectare fruitboomgaard. Op het grasland en tussen de fruitbomen grazen twee pony’s. Het gras wordt gemaaid om de grond rondom het kasteel te onderhouden. Het gras dat gemaaid is, wordt aan de pony’s gevoerd. Eiser houdt de pony’s hobbymatig. Het fruit dat de fruitboomgaard oplevert wordt niet verhandeld.
2. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de gebruiksruimte die eiser in 2013 had en de hoeveelheid meststoffen de hij in dat jaar op zijn grasland heeft gebruikt. In het kader van dat onderzoek heeft verweerder eiser om informatie gevraagd.
3. Omdat eiser niet gereageerd heeft op het verzoek om informatie, heeft verweerder, aan de hand van informatie die hij had, gecontroleerd of eiser de wet- en regelgeving van het Mestbeleid naleeft. Verweerder heeft geconstateerd dat eiser op 12 april 2013 drie vrachten varkensdrijfmest heeft aangevoerd en dat hij de daarmee aangevoerde 771 kilogram stikstof en 432 kilogram fosfaat- niet kan verantwoorden. Daarop heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn voornemen hem een bestuurlijke boete op te leggen van € 10.149,-.
4. Bij zijn zienswijze heeft eiser alsnog informatie verstrekt. Aan de hand daarvan heeft verweerder berekend hoeveel meststoffen eiser in 2013 in de bodem heeft gebracht en of eiser daarmee binnen de gebruiksnormen is gebleven die voor zijn landbouwbedrijf gelden. Verweerder heeft geconstateerd dat eiser zowel de gebruiksnorm dierlijke meststoffen als de fosfaatgebruiksnorm heeft overschreden. Daarom heeft verweerder eiser bij het primaire besluit -voor beide overtredingen tezamen- een bestuurlijke boete opgelegd van € 3.703,50 wegens handelen in strijd met het verbod meststoffen in of op de bodem te brengen. Verweerder heeft de hoogte van de boete vastgesteld op grond van de overschrijding van de voor eiser geldende gebruiksnorm dierlijke mest en de fosfaatgebruiksnorm.
In het bestreden besluit heeft verweerder de boete met 50% gematigd en vastgesteld op een bedrag van € 1.851,75.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser een landbouwbedrijf heeft, omdat sprake is van enige vorm van landbouw. Volgens verweerder is het begrip ‘landbouw’ een ruim begrip waaronder elke agrarische activiteit, op welke schaal dan ook, moet worden verstaan.
Verweerder heeft toegelicht dat eiser een behoorlijk stuk grasland heeft en dat hij gras teelt om het aan zijn dieren te voeren. Daarmee is de grasteelt als productie-eenheid te beschouwen. Daarbij heeft hij op zijn grasland mest aangewend en daarvoor betaald gekregen. De Meststoffenwet (Msw) geeft weliswaar een grens van 3 hectare grond, maar dat wil volgens verweerder niet zeggen dat als je minder grond hebt er geen sprake is van een bedrijf. Dan is sprake van een kleinbedrijf en zo heeft verweerder het bedrijf van eiser ook beschouwd. Verweerder heeft opgemerkt dat het niet nodig is een gebouw te hebben om van een landbouwbedrijf te kunnen spreken. Er hoeft ook geen sprake te zijn van bedrijfsmatig handelen, omdat dat alleen vereist is in geval er sprake is van een veehouderij en daar gaat verweerder niet vanuit.
Verweerder ziet steun voor zijn standpunt in de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 september 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:5951).
6. Eiser is het met de boeteoplegging niet eens. Hij betoogt dat verweerder hem geen boete heeft mogen opleggen wegens overtreding van de Msw, omdat hij geen landbouwbedrijf heeft en de Msw daarom niet van toepassing is.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Uit de Msw blijkt dat het voor een bedrijf verboden is meststoffen in of op de bodem te brengen. In de meststoffenwet wordt als bedrijf aangemerkt, een geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van enige vorm van landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden. De tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is de in Nederland gelegen oppervlakte landbouwgrond, die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is. Landbouwgrond waarop gras wordt geteeld dat is bestemd om te worden gebruikt als veevoer is grasland.
9. Gelet op wat de Msw onder een bedrijf verstaat, acht de rechtbank het standpunt van verweerder onjuist. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden die verweerder heeft aangegeven, geen grond geven te concluderen dat sprake is van een bedrijf in de zin van de Msw.
9.1
De rechtbank is niet gebleken dat het gras wordt geteeld om het als veevoer te gebruiken. De enkele omstandigheid dat eiser het gemaaide gras aan zijn twee pony’s voert, vindt de rechtbank onvoldoende grond voor die conclusie. Het grasland is gelegen rondom het kasteel. Het maaien ervan behoort tot het normale onderhoud van het grasland. Niet gebleken is dat het grasland er is en gemaaid wordt om het gemaaide gras aan de pony’s te kunnen voeren. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt niet meer dan dat het gemaaide gras aan de pony’s wordt gevoerd, omdat het er, na onderhoud van het grasland, is. Verweerder heeft op grond van deze omstandigheden dan ook niet kunnen concluderen dat sprake is van grasland en daarmee landbouwgrond in de zin van de Msw. Van een productie-eenheid, zoals verweerder de grasteelt heeft omschreven, is dan ook evenmin sprake.
9.2
De rechtbank is ook niet gebleken van enig bedrijfsmatig handelen. De rechtbank is het niet eens met verweerder, dat geen sprake hoeft te zijn van bedrijfsmatig handelen om een bedrijf als een landbouwbedrijf in de zin van de Msw aan te merken. Zoals hiervoor onder 8 al aangegeven, behoort landbouwgrond, in de zin van de Msw, tot het bedrijf als de landbouwgrond in het kader van de normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is. De rechtbank leidt hieruit af, dat sprake moet zijn van de exploitatie van een bedrijf en dat de landbouwgrond daarvan deel moet uitmaken om onder het bereik van de Msw te vallen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank pas te spreken van landbouw, in de zin van de Msw, als sprake is van enig bedrijfsmatig handelen.
9.3
De rechtbank ziet in de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin verweerder steun vindt voor zijn standpunt, geen reden voor een ander oordeel, reeds omdat de uitspraak op een andere situatie ziet als de onderhavige. Daarbij komt dat de uitspraak in hoger beroep is vernietigd door het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
10. Gelet op de hiervoor gegeven overwegingen is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat eiser een landbouwbedrijf heeft. Uit de informatie die voorhanden is, leidt de rechtbank af dat eiser zijn grond alleen particulier gebruikt. Omdat de Msw alleen van toepassing is op bedrijven, is de Msw in dit geval niet van toepassing. Dit betekent dat verweerder eiser geen bestuurlijke boete heeft kunnen opleggen op grond van de Msw en de boete van € 1.851,75 daarom onterecht is. Het betoog van eiser slaagt.
11. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en het primaire besluit herroepen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
De rechtbank komt niet meer toe aan de beoordeling van wat overigens nog tussen partijen in geschil is.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs voorzitter, en mr. M.A. Teeuwissen en
mr. T. G. Klein leden, in aanwezigheid van mr. A.W.C.M. Frings, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 29 december 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.