ECLI:NL:RBLIM:2017:12270

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
03/995752-13 OWV
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming na PGB-fraude met extrapolatie van fraudebedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 december 2017 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een verdachte die betrokken was bij fraude met persoonsgebonden budgetten (PGB). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, in de periode van 1 januari 2009 tot en met 23 mei 2014 deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven, waaronder verduistering, oplichting en valsheid in geschrift. De officieren van justitie hebben een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte vast te stellen, dat werd geschat op € 256.759,54, gebaseerd op een financieel rapport dat extrapolatie toepaste op de onderzochte cliëntendossiers. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door onterecht gedeclareerde zorg en bemiddelingskosten. De rechtbank heeft het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 252.641,60, dat de verdachte aan de staat moet betalen. De rechtbank heeft de draagkracht van de verdachte in overweging genomen, maar geen aanleiding gezien om het bedrag te matigen. De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt.

Uitspraak

RECHTbANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/995752-13 OWV
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 15 december 2017 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
hierna te noemen: [verdachte] .
[verdachte] wordt bijgestaan door mr. C.P. Timmers, advocaat, kantoorhoudende te Sommelsdijk.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1 november 2017, 3 november 2017,
6 november 2017 en 7 november 2017. [verdachte] en haar raadsman zijn verschenen.
De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Op 1 december 2017 is het onderzoek ter terechtzitting formeel gesloten. Bij die gelegenheid waren [verdachte] en haar raadsman niet aanwezig.
De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgehad met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 03/995752-13 en de strafzaken en ontnemingsvorderingen van de medeverdachten. Op 15 december 2017 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De vordering van de officieren van justitie

De vordering van de officieren van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [verdachte] opleggen van de verplichting tot betaling aan de staat van dat geschatte voordeel. De officieren van justitie hebben dit bedrag op grond van het uitgevoerde strafrechtelijk financieel onderzoek geschat op € 319.380,30.
Volgens de officieren van justitie zou [verdachte] dit voordeel hebben verkregen door middel van de feiten waarvoor zij haar hebben gedagvaard.
Op de regiezitting van 9 augustus 2016 hebben de officieren van justitie de vordering gewijzigd. Het door [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel wordt thans door hen geschat op € 256.759,54. Zij vorderen dat aan [verdachte] de verplichting wordt opgelegd om dit laatste bedrag aan de staat te betalen.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben ter onderbouwing van hun – gewijzigde – vordering verwezen naar het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht’ van 16 december 2015. Het totale, door alle verdachten tezamen, wederrechtelijk verkregen voordeel – begroot op € 970.412,48 – wordt volgens de officieren van justitie gevormd door de som van:
1. de ten onrechte gedeclareerde zorg in de negen onderzochte cliëntendossiers,
berekend op een totaalbedrag van € 234.198,00;
2. extrapolatie naar de overige cliëntendossiers op basis van de gegevens uit de
negen onderzochte cliëntendossiers, berekend op een totaalbedrag van (afgerond)
€ 539.883,58;
3. de opbrengst van de ten onrechte in rekening gebrachte en als PGB-zorg
verantwoorde administratie/bemiddelingskosten ad € 196.330,90.
De validiteit van deze som vindt volgens de officieren van justitie steun in twee andere berekeningen over dezelfde periode:
- een vergelijking tussen het aantal werkbare uren per verdachte per jaar en het aantal gedeclareerde uren, waaruit blijkt dat de verdachten meer uren declareerden en betaald kregen, dan dat zij hadden gewerkt, becijferd op een totaalbedrag van € 933.071,20;
- het totaal aan contante opnames via pinautomaten, los van de pintransacties voor levensonderhoud, becijferd op een totaalbedrag van € 908.078,20.
Met betrekking tot de extrapolatie hebben de officieren van justitie aangevoerd dat dit volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een valide rekenmethode is. De stelling van [verdachte] dat zij bedragen heeft terugbetaald aan budgethouders en dat zij dus kosten heeft gemaakt, is door haar niet nader onderbouwd en is daarom niet aannemelijk. Tot slot hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat het feit dat [verdachte] belasting heeft moeten betalen over de onterecht door haar ontvangen gelden volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad irrelevant is voor het bepalen van haar wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op basis van het voorgaande concluderen de officieren van justitie dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [verdachte] van het in totaal gefraudeerde bedrag een bedrag van
€ 256.759,54 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gehad. Zij vorderen dat [verdachte] dit bedrag aan de staat moet betalen. Voor een matiging van de op te leggen betalingsverplichting achten zij geen gronden aanwezig.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat [verdachte] stelt voor alle gedeclareerde en betaalde uren ook daadwerkelijk te hebben gewerkt. Volgens de raadsman is slechts een klein percentage van het totale aantal budgethouders onderzocht. Die onderzochte zaken zijn echter geen weerspiegeling van alle zaken, waardoor onbekend is of er daadwerkelijk voordeel is genoten en zo ja, in welke mate. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat met het aandeel van [verdachte] in de bemiddelingskosten, door de officieren van justitie becijferd op € 98.165,45, geen rekening dient te worden gehouden. De bemiddelingskosten zijn namelijk terecht door [medeverdachte 1] , het zorgbemiddelingsbureau van [verdachte] en haar medeverdachte [medeverdachte 6] , in rekening gebracht. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering op nihil dient te worden gesteld, althans gematigd dient te worden. [verdachte] heeft diverse schulden en haar draagkracht is daarom zeer beperkt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Inleiding
Bij voormeld vonnis d.d. 15 december 2017 is [verdachte] onder andere veroordeeld wegens:
Feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven in de periode van 1 januari 2009 tot en met 23 mei 2014.
Feit 2:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd in de jaren 2010 en 2013.
De officieren van justitie hebben de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden.
3.3.2
Het bewijs
De rechtbank neemt als grondslag voor de vordering in aanmerking de in de strafzaak onder parketnummer 03/995752-13 tegen [verdachte] bewezen verklaarde feiten. Het vonnis in de strafzaak is als bijlage aan deze uitspraak gehecht, met als doel de daarin vervatte bewijsoverwegingen en bewijsmiddelen ook deel te laten uitmaken van deze uitspraak.
In de strafzaak heeft de rechtbank bewezen verklaard dat [verdachte] in de periode van
1 januari 2009 tot en met 23 mei 2014 deel uitmaakte van een criminele organisatie, die zich bezig hield met – kort gezegd – fraude met persoonsgebonden budgetten (PGB). Het oogmerk van deze organisatie was gericht op het plegen van verschillende misdrijven, te weten verduistering, oplichting, valsheid in geschrift, witwassen en heling. Een toegekend PGB werd bij wijze van voorschot door het zorgkantoor aan een budgethouder uitgekeerd. Vervolgens werden door de criminele organisatie aan de budgethouders – die allen via het bemiddelingskantoor [medeverdachte 1] , hierna ook [medeverdachte 1] genoemd, zorg ontvingen – meer uren zorg gedeclareerd dan in werkelijkheid aan zorg was verleend. De onterecht gedeclareerde uren werden op bankrekeningen van de betrokken verdachten overgemaakt, waarna een deel daarvan onderhands contant werd teruggegeven aan de budgethouders. De besteding van het PGB werd daarna aan het zorgkantoor verantwoord met daartoe valselijk opgemaakte facturen en verantwoordingsformulieren. Er werd bij tientallen budgethouders gefraudeerd. [2] Het hoogtepunt was in de jaren 2009 tot en met begin 2011. [3] Pas met het ingrijpen van de Inspectie SZW op 23 mei 2014 is aan de activiteiten van [medeverdachte 1] een einde gekomen. En is ook een einde gekomen aan de fraude die, blijkens de verklaring van [medeverdachte 3] , tot op dat moment nog doorging. [4]
De strafbare feiten heeft [verdachte] gepleegd samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] , andere natuurlijke personen, de vennootschappen onder firma [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [medeverdachte 8]
Gebleken is dat [verdachte] door middel van beide hiervoor genoemde strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. Dat voordeel dient haar te worden ontnomen. De vraag is nu hoeveel financieel voordeel [verdachte] heeft gehad door onterecht door haar ontvangen bedragen. Gelet op de verwevenheid van de zaak van [verdachte] met de hierboven genoemde personen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] en anderen, zal de rechtbank in het hierna volgende ook ingaan op de positie van deze personen.
De hoogte van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op enerzijds het zich in het ontnemingsdossier bevindende ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht’ van 16 december 2015 (hierna: het financieel rapport) [5] en de bijlagen waarnaar in dit rapport en in het op 8 mei 2015 opgestelde – grotendeels gelijkluidende – rapport [6] wordt verwezen, en anderzijds het dossier van de onderliggende strafzaak.
In het financieel rapport is het wederrechtelijk verkregen voordeel bepaald via een berekening op transactiebasis (opbrengst minus kosten) over de periode 1 januari 2009 tot
1 juli 2013. De conclusie van het financieel rapport is dat het totale door [verdachte] in deze periode wederrechtelijk verkregen voordeel € 256.759,54 bedraagt.
Dit bedrag bestaat uit de som van drie verschillende componenten, te weten:
1. de ten onrechte door [verdachte] gedeclareerde zorg in de negen onderzochte
cliëntendossiers, berekend op € 47.983,00;
2. extrapolatie naar de overige cliëntendossiers op basis van de gegevens uit de
negen onderzochte cliëntendossiers, berekend op (afgerond) € 110.611,09;
3. het aandeel van [verdachte] in de opbrengst van de ten onrechte in rekening
gebrachte en als PGB-zorg verantwoorde administratie- en bemiddelingskosten,
zijnde € 98.165,45.
Waar in het financieel rapport is beschreven dat de bedragen door [verdachte] zijn verkregen, zal de rechtbank voor [verdachte] tevens [medeverdachte 8] lezen. De ten onrechte in rekening gebrachte bedragen zijn op de verantwoordingsformulieren namelijk ofwel op naam van [verdachte] verantwoord ofwel op naam van [medeverdachte 8] Waar in het financieel rapport en in deze uitspraak dan staat vermeld dat het bedrag wederrechtelijk is verkregen door [verdachte] dient daaronder tevens de rechtspersoon [medeverdachte 8] te worden begrepen. Achtergrond hiervan is dat de rechtbank de gedragingen van de rechtspersoon toerekent aan de natuurlijke persoon [verdachte] . De rechtbank verwijst op dit punt verder naar het aangehechte vonnis.
De rechtbank is van oordeel dat het financieel rapport voldoet aan de eisen die de Hoge Raad [7] stelt aan extrapolatie. Het financieel rapport is, afgezien van de extrapolatie en de administratie- en bemiddelingskosten, door of namens [verdachte] niet op enig onderdeel betwist, zodat er verder geen discussiepunten zijn. De rechtbank is verder van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in het financieel rapport, juist is en neemt deze over. Wel merkt de rechtbank nu al op dat er in dit rapport bij de berekening enkele rekenfouten zijn geslopen. Zo komt de optelling van de door [verdachte] over de jaren 2009 tot en met 2013 uit de negen onderzochte cliëntendossiers ontvangen bedragen, te weten € 47.803,00 [8] , niet overeen met het totaalbedrag van
€ 47.983,00 dat is vermeld in de tabel op pagina 59 van het proces-verbaal van de Inspectie SZW [9] . De rechtbank zal in het hierna volgende het eerder vermelde bedrag van € 47.803,00 als het juiste bedrag hanteren. Ook dient in de berekening verdisconteerd te worden dat de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] niet in de gehele bewezen verklaarde periode lid zijn geweest van de criminele organisatie. [medeverdachte 4] is namelijk vrijgesproken van deelname daaraan voor de periode van 1 februari 2010 tot en met
31 december 2011 en de periode van 1 januari 2013 tot en met 23 mei 2014. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie ook niet vastgesteld dat in deze twee periodes toch door [medeverdachte 4] daadwerkelijk voordeel is verkregen. Dat betekent – indachtig vaste jurisprudentie van het EHRM [10] – dat feiten uit deze periodes niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan de schatting van het door [medeverdachte 4] wederrechtelijk verkregen voordeel. Hetzelfde geldt voor [medeverdachte 7] . [medeverdachte 7] is namelijk in april 2012 bij [medeverdachte 1] vertrokken. Niets wijst erop dat zij daarna nog voor [medeverdachte 1] werkzaam is geweest of met de andere leden van de criminele organisatie heeft samengewerkt. De rechtbank houdt het er daarom voor dat zij vanaf haar vertrek bij [medeverdachte 1] ook geen deel meer heeft uitgemaakt van de criminele organisatie en dat zij niet heeft bijgedragen aan en/of heeft gedeeld in de wederrechtelijke verdiensten. Een en ander heeft ook zijn weerslag op de berekening van het door de andere leden van de criminele organisatie wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank zal in de volgende paragraaf de drie genoemde componenten beoordelen, op basis waarvan het totale door [verdachte] verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat. Zij zal daarbij ook herberekeningen uitvoeren en daarnaast de verweren van de verdediging bespreken. Vervolgens zal de rechtbank tot haar eigen schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van [verdachte] komen.
3.3.3
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De ten onrechte gedeclareerde zorg in de negen onderzochte cliëntendossiers
Jaar 2009
In het financieel rapport zijn bij [medeverdachte 4] in het jaar 2009 ten onrechte twee door haar ontvangen bedragen niet meegeteld. Volgens de door de Inspectie SZW uitgevoerde berekening zou [medeverdachte 4] in het jaar 2009 van de negen onderzochte budgethouders een totaalbedrag van € 17.872,00 wederrechtelijk hebben verkregen. [11] Wanneer de rechtbank echter de verantwoordingsformulieren over 2009 van die negen onderzochte budgethouders bekijkt, komt zij tot een totaalbedrag van € 23.962,00. [12] Dat betekent dat een bedrag van
(€ 23.962,00 minus € 17.872,00 is) € 6.090,00 in 2009 ten onrechte niet is meegeteld bij het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van de negen onderzochte budgethouders. De rechtbank zal dat bedrag alsnog in de berekening opnemen. Dat geldt ook voor het bedrag van € 513,00 dat [medeverdachte 3] in 2009 volgens het bankafschrift van [budgethouder 2] zou hebben ontvangen. Dit bedrag is per abuis door de Inspectie SZW niet meegenomen in het totaal. [13] De rechtbank merkt tot slot op dat [medeverdachte 2] in 2009 nog niet op de verantwoordingsformulieren van de negen onderzochte budgethouders voorkomt. [14]
Voor het jaar 2009 wordt de verdeling en de berekening van het totaal verkregen wederrechtelijk voordeel afkomstig van de negen onderzochte cliëntendossiers dan als volgt:
Lid criminele organisatie
Bedragen
Percentages
[medeverdachte 6]
€ 13.890,00
20,12%
[verdachte]
€ 18.530,00
26,84%
[medeverdachte 3]
€ 4.890,00
7,08%
[medeverdachte 5]
€ 7.015,00
10,16%
[medeverdachte 7]
€ 753,00
1,09%
[medeverdachte 4]
€ 23.962,00
34,71%
totaal
€ 69.040,00
100,00%
Jaren 2010 en 2011
In de door de Inspectie SZW uitgevoerde berekening zijn over het jaar 2010 door [medeverdachte 4] van de negen onderzochte budgethouders ontvangen bedragen vermeld. Totaal gaat het om een bedrag van € 2.473,00. [15] De Inspectie SZW heeft niet vastgesteld dat deze bedragen in 2010 daadwerkelijk door [medeverdachte 4] zelf zijn ontvangen en dat zij dus dat wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Daarnaast heeft de rechtbank [medeverdachte 4] vrijgesproken van deelname aan de criminele organisatie voor de periode 1 februari 2010 tot en met 31 december 2011. Dat betekent dat het bedrag van € 2.473,00 in 2010 niet aan [medeverdachte 4] kan worden toegerekend. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de criminele organisatie waarvan [verdachte] deel uitmaakte naast de hiervoor al met name genoemde natuurlijke en rechtspersonen ook bestond uit andere natuurlijke personen. De rechtbank acht het aannemelijk, nu [medeverdachte 4] vanaf 1 februari 2010 geen deel meer uitmaakte van de criminele organisatie en ook niet is vastgesteld dat zij dit bedrag daadwerkelijk zelf heeft ontvangen, dat het totaalbedrag van € 2.473,00 dat onder de naam van [medeverdachte 4] in 2010 op de verantwoordingsformulieren van [budgethouder 1] , [budgethouder 17] en [budgethouder 10] is vermeld, in dat jaar is gevloeid naar andere natuurlijke personen. Omdat de rechtbank niet kan vaststellen wie die andere natuurlijke personen geweest zijn, zal zij deze verdiensten niet aan de met name genoemde verdachten toerekenen.
Voor de jaren 2010 en 2011 wordt de verdeling en de berekening van het totaal verkregen wederrechtelijk voordeel afkomstig van de negen onderzochte cliëntendossiers dan als volgt:
Lid criminele organisatie
Bedragen
Percentages
[medeverdachte 6]
€ 4.369,00
4,47%
[verdachte]
€ 12.643,00
12,94%
[medeverdachte 3]
€ 34.715,00
35,52%
[medeverdachte 2]
€ 12.086,00
12,37%
[medeverdachte 5]
€ 27.815,00
28,46%
[medeverdachte 7]
€ 3.622,00
3,71%
Andere natuurlijke personen
€ 2.473,00
2,53%
totaal
€ 97.723,00
100,00%
Jaren 2012 en 2013
Voor de jaren 2012 en 2013 maakt de rechtbank eveneens een herberekening. Ten aanzien van [medeverdachte 7] speelt dat zij vanaf april 2012 geen deel meer uitmaakte van de criminele organisatie en dat ook niet is vastgesteld dat zij in de jaren 2012 en 2013 toch nog daadwerkelijk voordeel heeft verkregen via de criminele organisatie. Ook [medeverdachte 6] komt vanaf 1 januari 2012 niet meer voor op de verantwoordingsformulieren, maar zij maakt dan nog wel deel uit van de criminele organisatie. Dat betekent dat de verdeling en berekening van het in de jaren 2012 en 2013 totaal verkregen wederrechtelijk voordeel afkomstig van de negen onderzochte cliëntendossiers wordt als volgt:
Lid criminele organisatie
Bedragen
Percentages
[verdachte]
€ 16.630,00
22,52%
[medeverdachte 3]
€ 22.839,00
30,92%
[medeverdachte 2]
€ 13.183,00
17,85%
[medeverdachte 5]
€ 21.206,00
28,71%
totaal
€ 73.858,00
100,00%
Totaal in de jaren 2009 tot en met 2013
Het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel afkomstig van de negen onderzochte budgethouders komt daarmee over de jaren 2009 tot en met 2013 op (€ 69.040,00 plus
€ 97.723,00 plus € 73.858,00 is) € 240.621,00. Het aandeel van ieder lid van de criminele organisatie hierin is in onderstaande tabel vermeld:
Lid criminele organisatie
Jaar 2009
Jaren 2010 en 2011
Jaren 2012 en 2013
Totaal 2009 t/m 2013
[medeverdachte 6]
€ 13.890,00
€ 4.369,00
€ 18.259,00
[verdachte]
€ 18.530,00
€ 12.643,00
€ 16.630,00
€ 47.803,00
[medeverdachte 3]
€ 4.890,00
€ 34.715,00
€ 22.839,00
€ 62.444,00
[medeverdachte 2]
€ 12.086,00
€ 13.183,00
€ 25.269,00
[medeverdachte 5]
€ 7.015,00
€ 27.815,00
€ 21.206,00
€ 56.036,00
[medeverdachte 7]
€ 753,00
€ 3.622,00
€ 4.375,00
[medeverdachte 4]
€ 23.962,00
€ 23.962,00
Andere natuurlijke personen
€ 2.473,00
€ 2.473,00
totaal
€ 69.040,00
€ 97.723,00
€ 73.858,00
€ 240.621,00
De verdediging heeft gesteld dat [verdachte] voor elk uur dat zij in rekening heeft gebracht, ook zorg heeft verleend. Deze stelling heeft de raadsman niet nader onderbouwd en wordt ook weersproken door de bewijsmiddelen, zoals vervat in het strafvonnis. Het verweer van de raadsman wordt daarom door de rechtbank verworpen.
Extrapolatie naar de overige cliëntendossiers op basis van de gegevens uit de negen onderzochte cliëntendossiers
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat een andere wijze van berekenen moet worden toegepast, waarbij per budgethouder bekeken wordt of er sprake is geweest van fraude. De raadsman heeft daartoe geen dragend argument aangevoerd. De grondslag van berekening, zoals gekozen in het financieel rapport, acht de rechtbank, afgezien van de hiervoor al vermelde rekenfouten, helder en juist en wordt door de rechtbank overgenomen. Extrapolatie, zoals in het financieel rapport is gedaan, is ook toegestaan, zo volgt uit de arresten van de Hoge Raad van 25 maart 1997 en 19 januari 2010. [16]
In het strafvonnis is vermeld dat de jaren 2009 tot begin 2011 het hoogtepunt vormden van de PGB-fraude. De verdediging heeft betoogd dat na de publicatie van 23 juli 2011 in dagblad De Limburger over de mogelijke fraude bij [medeverdachte 1] het cliëntenaantal aanzienlijk is gedaald. De verdediging heeft deze stelling niet nader onderbouwd. De daling van het cliëntenaantal ziet de rechtbank niet in de bewijsmiddelen. Daaruit volgt immers dat het cliëntenbestand in 2009 134 budgethouders betrof, in 2010 afnam tot 121, in 2011 verder afnam naar 107 budgethouders, maar in 2012 weer opliep tot 135 budgethouders. En dat ondanks dat [medeverdachte 7] in april 2012 vertrok met medeneming van een aantal budgethouders. Pas in 2013 was een forse daling - naar 85 budgethouders - te zien. Wanneer bedacht wordt dat de jaren 2009 tot begin 2011 als hoogtepunt van de PGB-fraude werden afgeschilderd, dan is het in het financieel rapport berekende percentage van 40% dat de verdachten in de jaren 2012 en 2013 als zorgverlener voorkwamen op de verantwoordingsformulieren, een redelijke schatting.
De rechtbank maakt echter wel de volgende kanttekeningen. Het percentage dat de verdachten onterecht in de jaren 2009 tot en met 2013 in rekening hebben gebracht bij de negen onderzochte cliëntendossiers is in het financieel rapport ook gebruikt om het voordeel te berekenen dat de verdachten in diezelfde jaren wederrechtelijk hebben verkregen van de overige budgethouders. Ook deze wijze van berekenen is helder en juist en wordt door de rechtbank overgenomen. Nu die percentages, zoals hiervoor vermeld, lichtelijk anders zijn dan de berekening in het financieel rapport, wijzigt logischerwijze ook de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de overige cliëntendossiers in die jaren. Op pagina 64 van het financieel rapport is in paragraaf 9.6 een tabel vermeld, waarin de over 2009 tot en met 2013 onterecht gedeclareerde bedragen voor deze overige cliënten en de daarvan afgeleide percentages zijn vermeld. De rechtbank zal de gegevens uit deze tabel steeds voor elk jaar in het hierna volgende overnemen. Daaronder volgt dan per jaar/jaren de herberekening van de rechtbank, zoals dat volgt uit de hierboven vermelde herberekening van de negen onderzochte cliëntendossiers.
Jaar 2009
Tabel van paragraaf 9.6, weergegeven op pagina 64 van het financieel rapport, met als kanttekening dat per abuis in kolom 5 het percentage 32,97% is vermeld, terwijl dit volgens paragraaf 9.5 op pagina 63 van het financieel rapport 32,79% zou moeten zijn. De rechtbank heeft dat in onderstaande tabel verbeterd. Het bedrag van kolom 6 is correct berekend.
1
2
3
4
5
6
40% van het PGB van alle cliënten van [medeverdachte 1] § 9.2
PGB negen cliënten § 9.3
Bedrag kolom 2 – bedrag kolom 3
Percentage onterecht gedeclareerd
§ 9.4
% kolom 5 over € kolom 4 (vermoedelijk onterecht gedeclareerd TOTAAL)
2009
€ 704.756,00
€ 283.297,86
€ 421.458,14
32,79%
€ 138.196,14
Herberekening door de rechtbank over het jaar 2009:
Lid criminele organisatie
% onterecht in rekening gebracht in 2009
Bedrag
[medeverdachte 6]
20,12% van € 138.196,14
€ 27.805,06
[verdachte]
26,84% van € 138.196,14
€ 37.091,84
[medeverdachte 3]
7,08% van € 138.196,14
€ 9.784,29
[medeverdachte 5]
10,16% van € 138.196,14
€ 14.040,73
[medeverdachte 7]
1,09% van € 138.196,14
€ 1.506,34
[medeverdachte 4]
34,71% van € 138.196,14
€ 47.967,88
totaal
100,00% van € 138.196,14
€ 138.196,14
Jaren 2010 en 2011
Tabel van paragraaf 9.6, weergegeven op pagina 64 van het financieel rapport.
1
2
3
4
5
6
40% van het PGB van alle cliënten van [medeverdachte 1] § 9.2
PGB negen cliënten § 9.3
Bedrag kolom 2 – bedrag kolom 3
Percentage onterecht gedeclareerd
§ 9.4
% kolom 5 over € kolom 4 (vermoedelijk onterecht gedeclareerd TOTAAL)
2010
€ 751.326,62
€ 298.096,86
€ 453.229,76
22,97%
€ 104.106,88
2011
€ 704.773,74
€ 279.542,40
€ 425.231,34
26,74%
€ 113.706,86
Herberekening door de rechtbank over de jaren 2010 en 2011:
Lid criminele organisatie
% onterecht in rekening gebracht in 2010
Bedrag 2010
% onterecht in rekening gebracht in 2011
Bedrag 2011
[medeverdachte 6]
4,47% x
€ 104.106,88
€ 4.653,58
4,47% x
€113.706,86
€ 5.082,70
[verdachte]
12,94% x
€ 104.106,88
€ 13.471,43
12,94% x
€113.706,86
€ 14.713,67
[medeverdachte 3]
35,52% x
€ 104.106,88
€ 36.978,76
35,52% x
€113.706,86
€ 40.388,68
[medeverdachte 2]
12,37% x
€ 104.106,88
€ 12.878,02
12,37% x
€113.706,86
€ 14.065,54
[medeverdachte 5]
28,46% x
€ 104.106,88
€ 29.628,82
28,46% x
€113.706,86
€ 32.360,97
[medeverdachte 7]
3,71% x
€ 104.106,88
€ 3.862,37
3,71% x
€113.706,86
€ 4.218,52
Andere natuurlijke personen
2,53% x
€ 104.106,88
€ 2.633,90
2,53% x
€113.706,86
€ 2.876,78
Totaal
100,00% x
€ 104.106,88
€ 104.106,88
100,00% x
€113.706,86
€ 113.706,86
Jaren 2012 en 2013
Tabel van paragraaf 9.6, weergegeven op pagina 64 van het financieel rapport.
1
2
3
4
5
6
40% van het PGB van alle cliënten van [medeverdachte 1] § 9.2
PGB negen cliënten § 9.3
Bedrag kolom 2 – bedrag kolom 3
Percentage onterecht gedeclareerd
§ 9.4
% kolom 5 over € kolom 4 (vermoedelijk onterecht gedeclareerd TOTAAL)
2012
€ 793.635,37
€ 268.868,47
€ 524.766,90
22,67%
€ 118.964,66
2013
€ 652.498,32
€ 264.609,18
€ 387.889,14
16,72%
€ 64.855,06
Herberekening door de rechtbank over de jaren 2012 en 2013:
Lid criminele organisatie
% onterecht in rekening gebracht in 2012
Bedrag 2012
% onterecht in rekening gebracht in 2013
Bedrag 2013
[verdachte]
22,52% x
€ 118.964,66
€ 26.790,85
22,52% x
€ 64.855,06
€ 14.605,36
[medeverdachte 3]
30,92% x
€ 118.964,66
€ 36.783,87
30,92% x
€ 64.855,06
€ 20.053,18
[medeverdachte 2]
17,85% x
€ 118.964,66
€ 21.235,19
17,85% x
€ 64.855,06
€ 11.576,63
[medeverdachte 5]
28,71% x
€ 118.964,66
€ 34.154,75
28,71% x
€ 64.855,06
€ 18.619,89
Totaal
100,00% x
€ 118.964,66
€ 118.964,66
100,00% x
€ 64.855,06
€ 65.855,06
Totaal in de jaren 2009 tot en met 2013
Extrapolatie naar de overige – niet onderzochte – cliëntendossiers over de jaren 2009 tot en met 2013 betekent op grond van het vorenstaande dat het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel afkomstig van de niet onderzochte cliëntendossiers over de jaren 2009 tot en met 2013 kan worden gesteld op (€ 138.196,14 plus € 104.106,88 plus € 113.706,86 plus
€ 118.964,66 plus € 64.855,06 is) € 539.829,60. Het aandeel van ieder hierin is in onderstaande tabel vermeld:
Lid criminele organisatie
Jaar 2009
Jaar 2010
Jaar 2011
Jaar 2012
Jaar 2013
Totaal 2009 t/m 2013
[medeverdachte 6]
€ 27.805,06
€ 4.653,58
€ 5.082,70
€ 37.541,34
[verdachte]
€ 37.091,84
€ 13.471,43
€ 14.713,67
€ 26.790,85
€14.605,36
€106.673,15
[medeverdachte 3]
€ 9.784,29
€ 36.978,76
€ 40.388,68
€ 36.783,87
€20.053,18
€143.988,78
[medeverdachte 2]
€ 12.878,02
€ 14.065,54
€ 21.235,19
€11.576,63
€ 59.755,38
[medeverdachte 5]
€ 14.040,73
€ 29.628,82
€ 32.360,97
€ 34.154,75
€18.619,89
€128.805,16
[medeverdachte 7]
€ 1.506,34
€ 3.862,37
€ 4.218,52
€ 9.587,23
[medeverdachte 4]
€ 47.967,88
€ 47.967,88
Andere natuurlijke personen
€ 2.633,90
€ 2.876,78
€ 5.510,68
totaal
€138.196,14
€104.106,88
€113.706,86
€118.964,66
€64.855,06
€539.829,60
De ten onrechte in rekening gebrachte en als PGB-zorg verantwoorde administratie- en bemiddelingskosten
[medeverdachte 1] is een vennootschap onder firma met twee vennoten: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] . [verdachte] is enig aandeelhouder van [medeverdachte 8] Iedere vennoot van [medeverdachte 1] was aansprakelijk voor de helft en gerechtigd tot 50% van de winst, zoals is overwogen in het aangehechte vonnis.
[medeverdachte 1] bracht tussen 1 januari 2009 en 30 juni 2011 administratiekosten aan de budgethouders in rekening onder de noemer PV (persoonlijke verzorging). In het jaar 2012 bracht [medeverdachte 1] kosten in rekening onder de noemer PV of BK (bemiddelingskosten). Uit het vonnis volgt dat [medeverdachte 1] geen administratiekosten als PV in rekening mocht brengen en – vanaf 1 januari 2012 – evenmin bemiddelingskosten in rekening mocht brengen bij de budgethouders. In totaal heeft [medeverdachte 1] een bedrag van € 196.330,90 ten onrechte in rekening gebracht.
De 50/50-verdeling van dit bedrag over [medeverdachte 6] en [verdachte] strookt met de verdeling van aansprakelijkheid en winst over beiden. Daarbij geldt dat de helft die ten gunste is gekomen aan [medeverdachte 8] als medevennoot van [medeverdachte 1] is toe te rekenen aan [verdachte] als enig aandeelhouder van deze vennootschap.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat bemiddelingskosten die de zorgverleners aan [medeverdachte 1] verschuldigd waren, maar die via de budgethouders door hen aan [medeverdachte 1] werden betaald, in de berekening zijn meegeteld, berust dit op een onjuiste uitleg van het financieel rapport. Deze bedragen zijn namelijk juist niet meegeteld.
Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat het betalen van belasting over de verkregen bedragen geen invloed heeft op de berekening van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel. [17]
Totaal
De rechtbank concludeert dat op grond van vorenstaande berekeningen door het plegen van de strafbare feiten door de criminele organisatie een wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten afkomstig uit de drie componenten:
1. negen onderzochte budgethouders in de jaren 2009 tot
en met 2013, totaal € 240.621,00
2. extrapolatie naar overige budgethouders in de jaren
2009 tot en met 2013, totaal € 539.829,60
3. administratie- en bemiddelingskosten, totaal
€ 196.330,90
totaal € 976.781,60
=========
In onderstaande tabel is het aandeel van elk lid van de criminele organisatie in dit totaal weergegeven.
Lid criminele organisatie
Negen onderzochte budgethouders
Extrapolatie naar overige budgethouders
Administratie- en bemiddelingskosten
Totaal
[medeverdachte 6]
€ 18.259,00
€ 37.541,34
€ 98.165,45
€ 153.965,79
[verdachte]
€ 47.803,00
€ 106.673,15
€ 98.165,45
€ 252.641,60
[medeverdachte 3]
€ 62.444,00
€ 143.988,77
€ 206.432,77
[medeverdachte 2]
€ 25.269,00
€ 59.755,38
€ 85.024,38
[medeverdachte 5]
€ 56.036,00
€ 128.805,17
€ 184.841,17
[medeverdachte 7]
€ 4.375,00
€ 9.587,22
€ 13.962,22
[medeverdachte 4]
€ 23.962,00
€ 47.967,88
€ 71.929,88
Andere natuurlijke personen
€ 2.473,00
€ 5.510,69
€ 7.983,69
Totaal
€ 240.621,00
€ 539.829,60
€ 196.330,90
€ 976.781,50
De rechtbank zal op grond van het vorenstaande het bedrag, waarop het door [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op € 252.641,60.
3.3.4
De op te leggen betalingsverplichting
De rechtbank zal aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling van € 252.641,60 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Draagkracht
De verdediging heeft verzocht het bedrag dat veroordeelde zal dienen terug te betalen te matigen, omdat de draagkracht van [verdachte] zeer beperkt is. De rechtbank overweegt ten aanzien hiervan het volgende. In beginsel dient de draagkracht aan de orde te worden gesteld in de executiefase. In het ontnemingsgeding kan de draagkracht alleen met vrucht aan de orde worden gesteld, indien aanstonds duidelijk is dat de veroordeelde op dit moment én in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Vooralsnog is echter niet aannemelijk geworden dat [verdachte] geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben. De rechtbank verwerpt dan ook het gevoerde draagkrachtverweer.
Redelijke termijn
De rechtbank heeft ten slotte ambtshalve nog acht geslagen op het tijdsverloop in deze zaak. De rechtbank heeft vanwege de omvang van de zaak, de omstandigheid dat er in de zaak van [verdachte] getuigen moesten worden gehoord en de vaststelling dat er daarbij geen lange periodes van inactiviteit zijn geweest, geen reden gezien om de aan [verdachte] opgelegde straf te matigen. De rechtbank is om dezelfde reden van oordeel dat het ontnemingsbedrag wegens overschrijding van de redelijke termijn evenmin dient te worden gematigd. Deze geconstateerde verdragsschending wordt naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak voldoende gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Bovendien zou matiging afbreuk doen aan de ratio van de ontnemingsmaatregel. De bedoeling is immers om het wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. [verdachte] zou nog steeds wederrechtelijk voordeel hebben genoten, wanneer het bedrag gematigd wordt waarop het eigenlijke verkregen voordeel wordt geschat.

4.Het wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
  • stelt het door [verdachte] te betalen bedrag vast op
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter,
mr. M.B. Bax en mr. W.F.J. Aalderink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.K. Klompe en mr. R.E.J. Maas, griffiers,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2017.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de Inspectie SZW, Opsporing Zorgfraude, proces-verbaalnummer 6640-2012-667, gesloten d.d. 1 december 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 3193.
2.Het e-mailbericht van [medeverdachte 4] aan [naam rechercheur] d.d. 19 mei 2015, blad 1 en 2. Dit schriftelijk bescheid maakt geen onderdeel uit van de doornummering. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 26 mei 2014, p. 418 en 419. De e-mailberichten die zijn gewisseld tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] , p. 3081 en 3083 tot en met 3088.
3.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 24 juni 2014, p. 147.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] d.d. 3 juni 2014, p. 284.
5.Het proces-verbaal van de Inspectie SZW, Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, proces-verbaalnummer 6640-2012-667, gesloten d.d. 16 december 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 76.
6.De bijlagen behorend bij het proces-verbaal van de Inspectie SZW, Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, proces-verbaalnummer 6640-2012-667, gesloten d.d. 8 mei 2015, pagina 77 tot en met pagina 117. De - niet genummerde - bijlagen behorend bij het proces-verbaal van de Inspectie SZW, Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, proces-verbaalnummer 6640-2012-667, gesloten d.d. 16 december 2015.
7.Hoge Raad 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087.
8.Zie het overzicht van de totaalbedragen van [verdachte] op pagina 98, dat als bijlage is opgenomen bij het proces-verbaal van de Inspectie SZW, Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, proces-verbaalnummer 6640-2012-667, gesloten d.d. 8 mei 2015.
9.Het proces-verbaal van de Inspectie SZW, Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, proces-verbaalnummer 6640-2012-667, gesloten d.d. 16 december 2015.
10.EHRM 1 maart 2007, ECLI:NL:XX:2007:BA1112.
11.Zie het overzicht van de totaalbedragen van [medeverdachte 4] op pagina 103, dat als bijlage is opgenomen bij het proces-verbaal van de Inspectie SZW, Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, proces-verbaalnummer 6640-2012-667, gesloten d.d. 8 mei 2015, en het proces-verbaal Correctie DOC-090-07 d.d. 31 oktober 2017, geen deel uitmakende van de doornummering.
12.Verantwoordingsformulier PGB van budgethouder [budgethouder 2] over de periode 1 juli 2009 tot en met 31 december 2009, p. 2512 en 2513. Verantwoordingsformulier PGB van budgethouder [budgethouder 3] over de periode 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009, p. 2456 en 2457. Verantwoordingsformulier PGB van budgethouder [budgethouder 3] over de periode 1 juli 2009 tot en met 31 december 2009, p. 2766 en 2767. Verantwoordingsformulier PGB van budgethouder [budgethouder 1] over de periode 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009, p. 2534 en 2535. Verantwoordingsformulier PGB van budgethouder [budgethouder 1] over de periode 1 juli 2009 tot en met 31 december 2009, p. 2526 en 2527. Verantwoordingsformulier PGB van budgethouder [budgethouder 10] over de periode 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009, p. 2934 en 2935. Verantwoordingsformulier PGB van budgethouder [budgethouder 10] over de periode 1 juli 2009 tot en met 31 december 2009, p. 2924 en 2925. Verantwoordingsformulier PGB van budgethouder [budgethouder 17] over de periode 1 juli 2009 tot en met 31 december 2009, p. 2775 en 2776. Verantwoordingsformulier PGB van budgethouder [naam 3] over de periode 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009, p. 2568 en 2569.
13.Zie het overzicht van de totaalbedragen van [medeverdachte 3] op pagina 99, dat als bijlage is opgenomen bij het proces-verbaal van de Inspectie SZW, Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, proces-verbaalnummer 6640-2012-667, gesloten d.d. 8 mei 2015.
14.Zie het overzicht van de totaalbedragen van [medeverdachte 2] op pagina 100, dat als bijlage is opgenomen bij het proces-verbaal van de Inspectie SZW, Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, proces-verbaalnummer 6640-2012-667, gesloten d.d. 8 mei 2015.
15.Zie het overzicht van de totaalbedragen van [medeverdachte 4] op pagina 103, dat als bijlage is opgenomen bij het proces-verbaal van de Inspectie SZW, Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, proces-verbaalnummer 6640-2012-667, gesloten d.d. 8 mei 2015.
17.HR 17 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0947.