ECLI:NL:RBLIM:2017:12266

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 december 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
03/995752-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en valsheid in geschrift in PGB-fraudezaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrift in het kader van een omvangrijke fraude met persoonsgebonden budgetten (PGB). De verdachte, samen met meerdere medeverdachten, werd verweten dat zij gedurende een periode van meer dan vijf jaar, van 1 januari 2009 tot en met 23 mei 2014, betrokken waren bij een gestructureerd samenwerkingsverband dat tot doel had om misdrijven te plegen, waaronder verduistering, oplichting en valsheid in geschrift. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en haar medeverdachten opzettelijk valse declaraties en verantwoordingsformulieren hebben opgemaakt om onterecht PGB-gelden te verkrijgen. De rechtbank stelde vast dat de verdachte een leidende rol had binnen de organisatie en dat zij ook betrokken was bij het beïnvloeden van getuigen om hun verklaringen te coördineren in het kader van het onderzoek door de Inspectie SZW. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden op, met een voorwaardelijk beroepsverbod in de zorgsector voor vijf jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de fraude en de gevolgen daarvan voor de zorgverlening aan kwetsbare groepen in de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/995752-13
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 december 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. C.P. Timmers, advocaat, kantoorhoudende te Sommelsdijk.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1 november 2017, 3 november 2017,
6 november 2017 en 7 november 2017. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op
1 december 2017 is het onderzoek ter terechtzitting formeel gesloten. Bij die gelegenheid waren de verdachte en haar raadsman niet aanwezig.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die gericht was op het plegen van fraude met persoonsgebonden budgetten;
Feit 2:samen met een ander of anderen verantwoordingsformulieren en een nota en/of declaratieformulier in strijd met de waarheid heeft opgemaakt met de bedoeling om die documenten als echt en onvervalst te gebruiken;
Feit 3:[getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] opzettelijk mondeling heeft geïnstrueerd een bepaalde verklaring af te leggen ten overstaan van een ambtenaar.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich, zoals weergegeven in het door hen ter terechtzitting overgelegde requisitoir, op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. Zij baseren hun standpunt op de in het dossier aanwezige processen-verbaal van verhoor van verdachten, processen-verbaal van verhoor van getuigen en overige documenten waaronder verantwoordingsformulieren, declaratieformulieren en nota’s.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de haar tenlastegelegde feiten op grond van de verweren zoals genoemd in de pleitnota. Kort en bondig samengevat wordt ten aanzien van feit 1 gesteld dat het (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte niet bewezen kan worden. Daarnaast zien de zaaksdossiers slechts op een klein percentage van het totale cliëntenbestand van [medeverdachte 1] , zodat deze hoeveelheid binnen de toegestane foutmarge van 5% kan vallen van artikel 8 lid 3 van de Regeling administratie en controle uitvoeringsorganen AWBZ. Mochten er fouten zijn gemaakt door een enkele medewerker van [medeverdachte 1] dan dienen deze fouten in de context van het snel groeiende cliëntenbestand te worden beoordeeld. Ten aanzien van feit 2 komt onvoldoende uit het procesdossier naar voren welke medewerker van [medeverdachte 1] welk formulier (valselijk) heeft opgemaakt. Voorts ontkent de verdachte het feit te hebben gepleegd en ontbreekt daarmee ook de overtuiging. Aangaande feit 3 heeft de verdachte haar cliënten met haar uitingen, die in het Limburgs dialect bemoedigend klinken, enkel willen geruststellen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Algemeen
Deze strafzaak is de uitkomst van een onderzoek door de Inspectie SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het onderzoek draagt de naam Contone en gaat over fraude met persoonsgebonden budgetten (PGB’s).
In de periode waarop de tenlastelegging ziet, is het PGB een voorziening uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Met een PGB kan iemand die vanwege ziekte, handicap of ouderdom zorg nodig heeft, deze zorg zelf inkopen bij (bijvoorbeeld) een zorgbureau. Om een PGB te krijgen is een indicatie nodig. Deze indicatie moet worden aangevraagd bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Als de aanvraag is goedgekeurd, geeft het CIZ een indicatiebesluit af. In dit besluit staat dan de zorgbehoefte, waarmee wordt bedoeld het aantal uren, de klasse en het type zorg dat de aanvrager nodig heeft. Met dit indicatiebesluit kan vervolgens een PGB worden aangevraagd bij een zorgkantoor. Het zorgkantoor betaalt dan het toegekende PGB uit bij wijze van voorschot. Het PGB wordt door het zorgkantoor in beginsel overgemaakt op een daarvoor speciaal bestemde bankrekening op naam van de persoon voor wie de zorg bestemd is. Deze wordt daarmee budgethouder. De budgethouder sluit daarna een zorgovereenkomst af met personen en/of bedrijven die de zorg gaan leveren en betaalt hun vanuit het PGB. Deze personen en/of bedrijven declareren hun werkzaamheden bij de budgethouder. Voor het declareren van de zorg heeft de overheid regels opgesteld. Deze regels zien o.a. op welke activiteiten als zorg kunnen worden gezien [2] en hoe zorg gedeclareerd moet worden. Zo mag zorg enkel worden gedeclareerd voor zover deze daadwerkelijk is geleverd en moet, tenzij de zorgkantoren en zorgaanbieders daarvoor een bestendige gedragslijn hebben, geleverde zorg per vijf minuten worden gedeclareerd. [3] Uit diverse zich in het strafdossier bevindende zorgovereenkomsten die door zorgverleners zijn gesloten met budgethouders [4] is de rechtbank niet gebleken dat afspraken zijn gemaakt over de afronding van geleverde zorg. Dat betekent dat geleverde zorg dus per vijf minuten moet worden gedeclareerd, waarbij afronding naar boven is toegestaan. [5] Van de besteding van het PGB moet de budgethouder een administratie bijhouden. Hij of zij moet ook regelmatig verantwoording afleggen aan het zorgkantoor. Deze verantwoording gebeurt door het indienen van een verantwoordingsformulier bij het zorgkantoor. Op dit formulier moet dan o.a. worden ingevuld hoeveel betaald is aan de zorgverleners. Het zorgkantoor controleert achteraf of de formulieren correct zijn ingevuld en kijkt daarbij dan naar contracten, declaraties en bewijzen van betalingen. Blijkt na controle dat het budget correct is besteed aan zorg, dan wordt het voorschot omgezet in een definitieve vaststelling.
Verdachten
De door de Inspectie SZW onderzochte fraude zou gepleegd zijn door een aantal personen. Het betreft hier:
[verdachte] ,
[medeverdachte 2] ,
[medeverdachte 3] ,
[medeverdachte 4] ,
[medeverdachte 5] ,
[medeverdachte 6] en
[medeverdachte 7] .
Deze personen zullen hierna telkens met hun voornaam worden aangeduid. Dat voor de leesbaarheid van het vonnis.
Ook zouden bij de fraude betrokken zijn:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: [medeverdachte 8] ,
de vennootschap onder firma: [medeverdachte 9] en
de vennootschap onder firma: [medeverdachte 1] .
Dit zijn rechtspersonen of samenwerkingsverbanden die volgens de wet (artikel 51, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht) met rechtspersonen gelijk moeten worden gesteld. Deze rechtspersonen zullen hierna, voor de leesbaarheid van het vonnis, worden aangeduid met [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 1] .
Over deze verdachten merkt de rechtbank het volgende op.
[medeverdachte 1]
stond van 1 januari 2007 tot en met 1 juni 2015 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als bemiddelingsbureau voor particuliere thuiszorg.
Als vennoten staan ingeschreven:
- [medeverdachte 6] , sinds 1 januari 2007;
- [medeverdachte 8] , sinds 30 september 2008. [6]
[verdachte] is enig aandeelhouder en bestuurder van [medeverdachte 8] sinds de oprichting van deze vennootschap op 30 september 2008. [7]
Zowel [verdachte] [8] als [medeverdachte 6] [9] heeft over de oprichting en de feitelijke werkzaamheden van [medeverdachte 1] een verklaring afgelegd. Uit die verklaringen komt het volgende naar voren.
Oprichting [medeverdachte 1]
Beiden hebben over [medeverdachte 1] verklaard dat het bedrijf in 2005 is gestart als eenmanszaak op naam van [medeverdachte 6] . [verdachte] was toen namelijk nog gebonden aan een concurrentiebeding van een bedrijf dat zij daarvoor had. De vennoten van [medeverdachte 1] zijn [medeverdachte 6] en [verdachte] , met dien verstande dat [verdachte] in [medeverdachte 1] zit met haar bv [medeverdachte 8] . Naast een zakelijke verhouding is er ook sprake van een familieverhouding: [verdachte] is een tante van [medeverdachte 6] . Sinds 2007, toen [medeverdachte 1] een vennootschap onder firma werd, rust de aansprakelijkheid voor de helft op [medeverdachte 6] en voor de helft op [verdachte] . Ook de winstverdeling is gelijk.
Activiteiten [medeverdachte 1]
[medeverdachte 6] heeft verklaard dat de insteek was om een soort uitzendbureau te zijn met een bestand van zorgverleners, die ingezet konden worden bij mensen die zorg nodig hadden. De clientèle van [medeverdachte 1] betrof dus zowel budgethouders als zorgverleners, zo begrijpt de rechtbank uit de verklaring van [medeverdachte 6] . Een van de hoofdactiviteiten van [medeverdachte 1] was het inzetten van zorgverleners, zoals huishoudelijke hulp en verpleegkundigen. Die zorgverleners waren zelfstandig en niet in loondienst van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] stelde wel regels op en maakte een dossier aan per budgethouder. [medeverdachte 1] maakte roosters voor de budgethouders en de zorgverleners. Ook [verdachte] omschrijft [medeverdachte 1] als een bemiddelingsbureau tussen zorgaanvrager en zorgverlener op het gebied van huishoudelijke hulp, verzorging, verpleging en ondersteunende begeleiding.
Wanneer zorgverleners via [medeverdachte 1] ingezet werden bij budgethouders waren de zorgverleners bemiddelingskosten aan [medeverdachte 1] verschuldigd ter hoogte van 10% over de gewerkte uren, exclusief btw. Nadat zorgverlener en budgethouder met elkaar in contact waren gebracht via [medeverdachte 1] bleven deze bemiddelingskosten doorlopen omdat [medeverdachte 1] werkzaamheden voor de zorgverleners bleef verrichten. [medeverdachte 6] noemt als voorbeelden het maken van planningen en het regelen van vervanging. Van dit bemiddelingstarief werd een tegennota opgemaakt, gebaseerd op de nota van de zorgverlener. De nota’s en tegennota’s werden door [medeverdachte 1] voorzien van corresponderende factuurnummers. [verdachte] heeft een soortgelijke verklaring afgelegd over de werkzaamheden van [medeverdachte 1] voor de zorgverleners. Zij noemt aanvullend nog het opmaken van een jaaropgave, naast het maken van planningen en het zorgen voor vervanging. Over de gewerkte uren heeft [verdachte] verklaard dat bij [medeverdachte 1] per halve uren werd gedeclareerd. Verder bood [medeverdachte 1] volgens [medeverdachte 6] interne cursussen aan zorgverleners aan, zodat zij konden doorgroeien. [verdachte] heeft verklaard dat zij deze cursussen gaf.
Over de werkzaamheden voor de budgethouders verklaart [medeverdachte 6] dat [medeverdachte 1] zorgverleners leverde, planningen maakte en eventueel de kwaliteit bevorderde bij zorgverleners. Ook hielp [medeverdachte 1] met het aanvragen van een PGB en verzorgde [medeverdachte 1] de daarbij horende administratie. Hiervoor had [medeverdachte 1] administratief medewerkers in dienst. De nota’s van de zorgverleners werden iedere maand door de zorgverleners bij [medeverdachte 1] ingeleverd en door [medeverdachte 1] per cliënt verzameld. Die nota’s moesten mede ondertekend zijn door de budgethouders. Van die nota’s werd per cliënt een overzicht gemaakt en dat werd opgestuurd naar of afgegeven bij de cliënten. Met behulp van dat overzicht wisten cliënten wat er betaald moest worden en konden ze aan het einde van het jaar zien wat ze moesten verantwoorden. Als cliënten dit wilden, dan hielp [medeverdachte 1] ook met het doen van de betalingen aan de zorgverleners. [medeverdachte 1] beschikte over een kopie van de toekenningsbeschikking van de budgethouders en hield via het overzicht ook bij of de budgethouders nog budget te besteden hadden. [medeverdachte 1] bood ook hulp bij het invullen van de verantwoordingsformulieren. Als [medeverdachte 1] deze formulieren invulde, dan vulden zij alleen de tweede pagina in. Daarop noteerden zij de namen van de zorgverleners, hun BSN-nummer, het bedrag en kruisjes bij de verleende zorgvormen. Naast voornoemde administratieve werkzaamheden stelde [medeverdachte 1] ook de zorgplannen per cliënt op en vroeg indien nodig herindicaties bij het zorgkantoor aan. Voor deze werkzaamheden bracht [medeverdachte 1] administratiekosten en bemiddelingskosten in rekening ter hoogte van € 38,00 per maand, maar dat mocht sinds 2012 niet meer van het zorgkantoor. [verdachte] heeft een soortgelijke verklaring bij de Inspectie SZW afgelegd over de administratieve werkzaamheden van [medeverdachte 1] voor de budgethouders, met dien verstande dat zij heeft verklaard dat [medeverdachte 1] beide pagina’s van het verantwoordingsformulier invulde. [medeverdachte 1] leverde zelf geen zorg, zo verklaart [medeverdachte 6] . Als iemand van kantoor zorg verleende, dan gebeurde dat op diens eigen naam.
Aantal budgethouders
[medeverdachte 1] had volgens [medeverdachte 6] in het verleden tussen de 125 en 150 cliënten. Het zorgkantoor heeft per jaar aangegeven welke budgethouders te linken zijn aan [medeverdachte 1] . Schematisch is dit in de ontnemingsrapportage als volgt weergegeven: [10]
Jaar
Aantal budgethouders
2009
134
2010
121
2011
107
2012
135
2013
85
[medeverdachte 6]
Over haar eigen rol bij [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 6] als volgt verklaard. Zij is officieel mede-eigenaar, maar doet ook alle voorkomende werkzaamheden. Ze maakte planningen, voerde intakegesprekken en dergelijke. [verdachte] en zij werkten op kantoor maar daarnaast ook als zelfstandig zorgverlener. In principe werkten ze ieder 2,5 dag voor [medeverdachte 1] en voor het overige als zorgverlener. De feitelijk leidinggevenden bij [medeverdachte 1] zijn zijzelf en [verdachte] . De bevoegdheden zijn gelijk. Over de onderlinge taakverdeling heeft [medeverdachte 6] verklaard dat [verdachte] meer het verzorgende deel op zich nam en [medeverdachte 6] meer het deel met de accountant. [11]
[verdachte] en [medeverdachte 8]
[verdachte] heeft over haar rol bij [medeverdachte 1] verklaard dat zij directrice is. Zij deed de administratie en daarmee bedoelt ze het complete administratieve gebeuren. Ze vroeg indicaties aan voor het CIZ, vroeg herindicaties aan, deed intakegesprekken met cliënten en verzamelde documenten voor intensieve controles. Ze stuurde ook het andere personeel aan. [medeverdachte 6] deed de financiën. Naast het verrichten van kantoorwerkzaamheden verleende zij ook zelf zorg. Ze heeft de opleiding ziekenverzorgster, niveau 3, met een diploma afgerond. De opleiding tot verpleegkundige heeft zij niet afgemaakt. Binnen [medeverdachte 1] gaf zij ook interne cursussen, bijvoorbeeld over wassen, diabetes en subcutaan en intramusculair spuiten. [12] Zorg verleende [verdachte] op eigen naam, maar het salaris werd overgemaakt naar [medeverdachte 8] . Over deze bv heeft [verdachte] verklaard dat zij generaal directeur is. Ze weet niet meer vanaf wanneer ze deze bv heeft of sinds wanneer deze bv vennoot is van [medeverdachte 1] . Zij heeft deze constructie niet zelf bedacht, maar haar accountant. Ze weet ook niet wat de omschrijving is van [medeverdachte 8] bij de Kamer van Koophandel en ook niet wie het bedrijf heeft ingeschreven. Over haar werkzaamheden in het kader van [medeverdachte 8] heeft [verdachte] verklaard dat zij bij mensen werkt, ze verzorgt mensen. [13]
[medeverdachte 3]
is de zoon van [verdachte] en [medeverdachte 2] . Hij is een neef van [medeverdachte 6] . [medeverdachte 3] is in 2006 of 2007 door [verdachte] benaderd met de vraag of hij niet ook in de zorg wilde werken. Hij is begonnen met handelingen waarvoor je geen opleiding hoeft te hebben. Vervolgens heeft hij interne cursussen gevolgd bij [medeverdachte 1] , die door [verdachte] werden gegeven. Gaandeweg mocht hij steeds meer handelingen verrichten. In het begin werkte hij tussen de vijftien en twintig uren per week voor [medeverdachte 1] . Dit waren gemiddeld twee of drie zorgmomenten per dag. Later is hij meer gaan werken voor [medeverdachte 1] , het aantal uren varieerde per week. [14] Als zorgverlener kreeg hij salaris van de cliënten voor wie hij werkte. Daarnaast kreeg hij, toen hij later in loondienst was van [medeverdachte 1] , salaris voor het verrichten van kantoorwerkzaamheden. Hij is rond 2008 of 2009 in loondienst gekomen en dat is hij geweest tot 1 januari 2014. Dit waren 32 tot 40 uren per week. Hij heeft verklaard dat hij in loondienst is gegaan, omdat hij een vaste aanstelling nodig had voor de aankoop van een huis. [verdachte] heeft hem toen aangeboden om bij [medeverdachte 1] te komen werken en heeft hem in dienst genomen. Vanwege zijn handigheid met computers verrichtte hij ICT-werkzaamheden. Andere werkzaamheden die hij noemt zijn het maken van planningen en het inboeken van nota’s. Daarnaast werkte hij als zzp’er voor [medeverdachte 1] , gemiddeld tussen de tien en dertig uren per week. De zorg bestond uit verzorgende en begeleidende activiteiten. Als voorbeelden daarvan noemt hij het helpen aankleden van mensen, het spuiten van insuline, mensen op de postoel zetten, medicatie aanreiken, ondersteunende begeleiding geven en het contact met artsen en apothekers. Hij deed geen verpleegkundige handelingen. Hij heeft verder verklaard dat hij in het geheel geen diploma’s heeft voor zorgverlening of verpleging. Hij beschikt enkel over certificaten van afgeronde interne opleidingen van [medeverdachte 1] . [15]
[medeverdachte 5]
was in de tenlastegelegde periode de echtgenoot van [medeverdachte 6] . [16] Hij werkte vanaf 2009 als zzp’er in de PGB-zorgverlening. Tot 23 mei 2014 heeft hij zorg verleend aan budgethouders die waren aangesloten bij [medeverdachte 1] . Dit betekende onder andere dat hij budgethouders hielp bij het toiletteren en het douchen, een begeleidend praatje met hen maakte en boodschappen voor hen deed. Vanaf augustus 2012 was hij tevens internationaal chauffeur bij [naam BV] te Kerkrade. In de periode dat hij chauffeur was, heeft hij ook wel eens een budgethouder van [medeverdachte 1] verzorgd, maar alleen in de weekenden. [17] Vóór 2009 werkte [medeverdachte 5] op het kantoor bij [medeverdachte 1] waar hij administratieve werkzaamheden verrichtte. [18]
[medeverdachte 7]
was een goede vriendin van [verdachte] . Zij heeft van juni of juli 2007 tot april 2012 gewerkt bij [medeverdachte 1] . In die tijd werkte zij 20 uur per week in loondienst op het kantoor en gemiddeld 40 uur per week als zzp’er in de zorgverlening. [19] Als kantoormedewerker nam zij intakegesprekken af met nieuwe budgethouders, verzorgde zij de nieuwe aanvragen en verlengingen en wanneer er nota’s van budgethouders binnen kwamen, zette zij die ook wel eens in het systeem. [20]
[medeverdachte 4]
, de dochter van [verdachte] en [medeverdachte 2] , heeft van 2005 tot en met september 2007, van januari 2008 tot halverwege januari 2010 en van januari 2012 tot januari 2013 gewerkt bij [medeverdachte 1] . Zij heeft als kantoormedewerker en als zorgverlener werkzaamheden verricht. Op het kantoor heeft zij de telefoon aangenomen, werkplanningen gemaakt, vervanging geregeld voor zorgverleners, nota’s ingevoerd en deze af en toe uitbetaald, en zorgverantwoordingsformulieren opgemaakt. Als zorgverlener heeft zij budgethouders verzorgd door hen aan- en uit te kleden en te helpen met wassen. [21]
[medeverdachte 2]
was de echtgenoot van [verdachte] . Hij heeft af en toe zorg verleend en deed dit al sinds 2009. [22] Als [medeverdachte 1] geen zorgverlener kon vinden, dan werd hij ingezet als “joker” c.q. plaatsvervanger. Hij werkte dan als zelfstandige. Hij mocht geen medische handelingen verrichten, maar hij keek of de budgethouders de handelingen zelf goed verrichtten, hielp hen bij het aan- en uitkleden of bij het onder de douche gaan. Ook deed hij wel waaknachten. Vanaf januari 2014 heeft hij helemaal geen zorg meer verleend. [23]
[medeverdachte 9]
[medeverdachte 2] heeft een adviesbureau op het gebied van petrochemie, chemie en pharma, genaamd [medeverdachte 9] Deze vennootschap is gestart op 29 januari 2001. [24] Hij heeft bij de Inspectie SZW verklaard dat hij vennoot van deze onderneming is samen met [medeverdachte 8] . [medeverdachte 8] is alleen om belastingtechnische redenen vennoot van [medeverdachte 9] . [25] Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt echter dat [medeverdachte 2] samen met [verdachte] vennoot was. [26] Het geld dat [medeverdachte 2] verdiende als zorgverlener werd overgemaakt naar de bankrekening van [medeverdachte 9] . [medeverdachte 9] en [medeverdachte 2] staan om die reden afwisselend weergegeven als zorgverlener op verantwoordingsformulieren. [27]
Criminele organisatie
Alle hierboven genoemde verdachten wordt verweten dat zij deel hebben uitgemaakt van een criminele organisatie. Om van zo’n organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen spreken, moet er volgens vaste jurisprudentie een samenwerkingsverband van twee of meer personen zijn. Dat samenwerkingsverband moet een zekere duurzaamheid en structuur hebben en moet de bedoeling (in meer juridische zin: “het oogmerk”) hebben om misdrijven te plegen. Als het samenwerkingsverband een bepaalde tijd heeft bestaan, kan dat een aanwijzing zijn voor de duurzaamheid. Het samenwerkingsverband hoeft echter niet altijd uit dezelfde (rechts)personen te hebben bestaan en het hoeft ook niet continu of onafgebroken te hebben bestaan. Ook als er geen duidelijke leiders en/of ondergeschikten zijn, kan er toch sprake zijn van een samenwerkingsverband met een structuur.
De organisatie moet dus de bedoeling hebben om misdrijven te plegen. Daar moet het zogenoemde oogmerk op gericht zijn. Het is echter niet noodzakelijk dat dat oogmerk al bestond bij het ontstaan van de organisatie. Het plegen van misdrijven hoeft ook niet de belangrijkste reden van bestaan van de organisatie te zijn. Zelfs in het geval dat de organisatie ook de bedoeling had om legale activiteiten te ondernemen en deze ook ondernam, kan er daarnaast toch nog sprake zijn van het oogmerk om misdrijven te plegen. De misdrijven hoeven nog niet te zijn begaan. Ook hoeven er nog geen strafbare pogingen om de misdrijven te plegen te zijn begaan en ook voorbereidingen om de misdrijven te gaan plegen hoeven nog niet te zijn getroffen. Het hoeft ook niet te gaan om telkens dezelfde misdrijven. Om het oogmerk te kunnen bewijzen, mag onder meer gekeken worden naar misdrijven die al gepleegd zijn binnen de organisatie. Ook het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking kan en mag aan het bewijs van het oogmerk bijdragen. En dat geldt ook voor de planmatigheid of stelselmatigheid waarmee leden van de organisatie activiteiten verrichten die bedoeld zijn om misdrijven te begaan.
Om te kunnen zeggen dat iemand deelneemt aan een criminele organisatie is het niet alleen nodig dat de verdachte behoort tot de organisatie. De verdachte moet ook een aandeel hebben in de activiteiten die worden ondernomen om de misdrijven te plegen, of een aandeel hebben in de activiteiten die hiermee direct verband houden, of de verdachte moet deze activiteiten ondersteunen. De verdachte moet daarbij in het algemeen weten dat de organisatie de bedoeling heeft om misdrijven te plegen. Dat is voldoende voor een bewezenverklaring. Er hoeft niet komen vast te staan dat de verdachte wist of op welke manier dan ook opzet had op één of meer misdrijven die de organisatie concreet wilde begaan. Ook hoeft niet vast komen te staan dat de verdachte heeft deelgenomen aan al binnen de organisatie gepleegde misdrijven. Ten slotte hoeft ook niet komen vast te staan dat de verdachte heeft samengewerkt met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie, of dat de verdachte al die andere personen kende.
De rechtbank moet nu de vragen beantwoorden of er sprake is geweest van een criminele organisatie en of [verdachte] daarvan lid is geweest. Voor de beantwoording van die vragen zal de rechtbank eerst bespreken wat er nog meer binnen [medeverdachte 1] gebeurde.
Wat gebeurde er nog meer binnen [medeverdachte 1] ?
Hierboven zijn de bedrijfsactiviteiten van [medeverdachte 1] al beschreven. In woorden en weergave van de rechtbank: het bij elkaar brengen van budgethouders en zorgverleners, het regelen van de zorg en het verzorgen van de administratie. De rechtbank begrijpt onder dat laatste dan tevens het aanvragen van een PGB en het declareren en verantwoorden van gewerkte uren.
[verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] waren allen betrokken bij [medeverdachte 1] : als kantoormedewerker en/of als zorgverlener die via [medeverdachte 1] in contact was gebracht met budgethouders. Allen hebben daarover ook verklaard, hebben verklaard hoe [medeverdachte 1] te werk ging en welke taak iedereen binnen [medeverdachte 1] had.
In het kader van het onderhavige onderzoek hebben [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] ook nog verklaard dat zij bij een aantal budgethouders meer uren gedeclareerd hebben dan ze gewerkt hebben. [28] Zij waren echter niet de enigen die dat deden. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat wanneer er geld overbleef uit het budget van een PGB-cliënt, dat in sommige gevallen werd verantwoord op naam van hemzelf, [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [betrokkene 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] . Hij heeft daarbij ook verklaard dat het kantoorpersoneel van [medeverdachte 1] op de hoogte was van het frauduleuze handelen door de zorgverleners, dat het kantoorpersoneel de administratie verder rond maakte en zorgde voor de verantwoording van het PGB van de betreffende cliënt. “Binnen [medeverdachte 1] was dit iets dat gebeurde”, aldus [medeverdachte 5] . [29]
[medeverdachte 6] heeft verklaard dat er werd geïnventariseerd wat de budgetten van cliënten waren en welk deel daarvan nog ten onrechte in rekening kon worden gebracht. “ [verdachte] en [medeverdachte 7] gingen destijds met name naar de cliënten. Dit was in 2009 en 2010. Zij waren aanspreekpunt vanuit [medeverdachte 1] . Wanneer er budget over was, dan kwamen zij met dit bericht terug op kantoor. Er werd dan aan mij, of [medeverdachte 3] of [medeverdachte 5] gevraagd of wij ook zorguren ten onrechte in rekening wilden brengen. Er werden echter geen vergaderingen gehouden over hoe te handelen met overgebleven budgetten. (…) Ik weet dat [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zich hier ook schuldig aan maakten.” [30]
[medeverdachte 3] weet dat [verdachte] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] ook meer uren schreven dan ze werkten. In het verleden deed [medeverdachte 7] dat ook, en, naar hij denkt, zijn vader
[ [medeverdachte 2] , rechtbank]ook. [31]
Wat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] ook hebben verklaard, is dat de budgethouders hiervan wisten. [32] [medeverdachte 5] heeft hierover bij zijn verhoor door de inspectie gezegd: “Ik heb eerder verklaard dat er geen afspraken zijn gemaakt tussen zorgverleners die in relatie stonden tot [medeverdachte 1] en cliënten. Hier was echter wel degelijk sprake van. De uren die wij zorgverleners declareerden voor niet geleverde zorg bij een bepaalde cliënt, die werden in eerste instantie aan ons zorgverleners overgemaakt. Een gedeelte van dit overgemaakte geld werd vervolgens in contanten dan weer terug gegeven aan de cliënt, waarmee afspraken waren gemaakt. [medeverdachte 6] en ik hebben ons hier ook schuldig aan gemaakt. (…) [Wij] pinden (…) het gestorte PGB-bedrag van onze rekening en dan gaven we dat deel van het afgesproken bedrag terug aan de cliënt. (…) De cliënten hebben er net zo goed van geprofiteerd als [medeverdachte 6] en ik. Het is dus niet eerlijk, vind ik, dat alleen wij opdraaien voor dit frauduleuze handelen. (…) De verdeling was zo ongeveer 1/3 deel voor de cliënt en 2/3 deel van de te veel in rekening gebrachte zorguren voor de zorgverlener.” [33]
Ook [medeverdachte 6] heeft verklaard dat geld werd gepind om weer terug te geven aan de cliënten. [34]
Na zich bij haar verhoor door de Inspectie SZW op 29 juli 2014 aanvankelijk op de vlakte gehouden te hebben, heeft [medeverdachte 4] in een e-mail van haar aan rechercheur [naam rechercheur] van 19 mei 2015 over het handelen binnen [medeverdachte 1] verklaard. Ze zet daarbij uiteen welke activiteiten [medeverdachte 1] verrichtte voor de cliënten. Ook schrijft ze dat op kantoor een financieel overzicht werd bijgehouden van iedere cliënt. Daarin stond wat het budget van de cliënt was en wat er iedere maand uitbetaald werd. Aan de hand van de ingeleverde nota’s van de zorgverleners werden er uitbetaalschema’s gemaakt voor de cliënt. Bij cliënten waarbij gefraudeerd werd - [medeverdachte 4] noemt die “cliënten met extra loonlijsten” - stonden medewerkers van kantoor ook op de uitbetaalschema’s. De cliënten met extra loonlijsten waren ervan op de hoogte en die kregen een envelop met 1/3 deel van het geld. De meeste uitbetalingen van het geld werden gedaan door [medeverdachte 7] , [medeverdachte 6] , [verdachte] en [medeverdachte 3] . Maar ook andere kantoormedewerkers hebben uitbetalingen gedaan, bijvoorbeeld [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [medeverdachte 5] , [betrokkene 6] en zijzelf. [medeverdachte 4] noemt in haar e-mail de namen van 29 cliënten waarbij het gebeurd is. Er zijn nog meer cliënten, maar zij weet ze niet meer allemaal. Als ze de namen zou horen, kan ze wel zeggen of dat wel of niet bij die cliënten is gebeurd. [35]
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij geen exacte aantallen budgethouders kan noemen waarmee afspraken zijn gemaakt over het frauduleuze handelen. “ [medeverdachte 6] en ik hebben in het verleden met tientallen budgethouders dit soort afspraken gemaakt, dit was op het hoogtepunt van ons frauderen. [medeverdachte 2] , [verdachte] , [betrokkene 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] deden hier niet voor onder. U noemde eerder de naam van [betrokkene 5] . Ook van hem weet ik zeker dat hij dit soort afspraken maakte met budgethouders. (…) Het was één grote hebzucht.” [36]
[medeverdachte 6] heeft ook over dat verleden verklaard. In haar verklaring van 24 juni 2014 laat zij optekenen: “In de periode 2009, 2010 en begin 2011 hebben de afspraken met cliënten veel plaatsgevonden. Toen waren er ook de meeste kantoormedewerkers. In de loop van 2011 is het aantal cliënten ook afgenomen en is er kantoorpersoneel weggegaan. In de periode 2009, 2010 en begin 2011 is er dan ook het meeste gefraudeerd met overgebleven zorggelden. In deze periode vond dit structureel plaats. In die tijd was dit de gang van zaken binnen [medeverdachte 1] . (…) In de periode 2009 tot en met begin 2011 werd er meer gecommuniceerd over het frauderen met zorggelden. Toen waren er ook meer mensen bij betrokken.” [37]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat er nog steeds een paar cliënten zijn waar hij nog wel eens zorg schrijft die hij niet verleent. “Het zijn er een stuk of tien en het gaat om een paar uurtjes per maand. (…) Ik weet dat [verdachte] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] dit ook doen. Zij schrijven ook uren weg waarvoor ze niet gewerkt hebben.” [38]
[medeverdachte 5] heeft over het ontstaan van de fraudeconstructie nog verklaard dat [verdachte] deze bedacht heeft. Hij heeft met [verdachte] , [betrokkene 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] over hun handelen gesproken en heeft ook gezien dat zij zo handelden. [39] Over de handelswijze in het algemeen en de rol van [verdachte] daarin in het bijzonder heeft [medeverdachte 6] nog laten optekenen: “Destijds werd er wel over enveloppen gesproken en het vullen van deze enveloppen. Op kantoor werd er dan door [verdachte] gevraagd aan het kantoorpersoneel wie wilde meedelen in overgebleven budget. Het had dus ook te maken met een gunfactor van [verdachte] . Het werd niet in de groep gegooid, maar [verdachte] benaderde dan iemand persoonlijk van het kantoorpersoneel om het op een akkoordje te gooien met de cliënt. [medeverdachte 7] heeft mij ook eenmalig benaderd. Zij heeft mij toen gezegd dat een cliënt nog zorggeld over had en of ik hier afspraken mee wilde maken. Ik ben hier toen niet op in gegaan. [medeverdachte 7] moest volgens mij wel eerst [verdachte] op de hoogte brengen, voordat zij iemand een extraatje kon gunnen. [verdachte] was uiteindelijk degene die bepaalde aan wie iets extra’s werd gegund. (…) Op het moment dat [verdachte] iemand van het kantoorpersoneel benaderde om overgebleven zorggeld te verdelen met de cliënt, dan deelde zij daar zelf ook in mee. [verdachte] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben hier flink van geprofiteerd.” [40]
Manieren van frauderen
Hiervoor is met name gesproken over het declareren van zorg die nooit verleend werd. Dat is een manier van frauderen. Er zou binnen [medeverdachte 1] echter ook nog op andere manieren gefraudeerd zijn met PGB’s. Zoals bij de beschrijving van de rollen uiteen werd gezet, verlangde [medeverdachte 1] ook een kostenvergoeding. [medeverdachte 6] heeft daarover verklaard dat vóór 2012 bij [medeverdachte 1] de administratiekosten en dergelijke op het verantwoordingsformulier weggeschreven werden onder BK (bemiddelingskosten) of administratiekosten. Toen dat niet meer mocht, zijn die kosten weggeschreven onder PV (persoonlijke verzorging) op naam van [medeverdachte 1] . [41] De rechtbank constateert dat echter ook vóór 2012 al kosten onder de omschrijving PV gedeclareerd werden op naam van [medeverdachte 1] . Dit blijkt uit verschillende verantwoordingsformulieren die in het dossier steken. [42] Dit kan niet juist zijn: een logische gevolgtrekking uit het gegeven dat [medeverdachte 1] een rechtspersoon is, is dat die niet zelf persoonlijke verzorging kan verlenen. Ook uit de verklaring van [medeverdachte 6] volgt dat die kostendeclaraties niet juist kunnen zijn. Zij heeft verklaard dat [medeverdachte 1] zelf nooit zorg verleende: als kantoormedewerkers van [medeverdachte 1] zorg verleenden, dan gebeurde dat op eigen naam. [43] Hieruit trekt de rechtbank de conclusie dat tussen 2009 en 2014 op naam van [medeverdachte 1] structureel kosten voor persoonlijke verzorging werden gedeclareerd, terwijl [medeverdachte 1] geen persoonlijke verzorging verleende. Ook dat is fraude.
Ook op andere manieren zou nog gefraudeerd zijn: persoonlijke verzorging zou gedeclareerd zijn als (duurdere) verpleging en in twee gevallen zouden huishoudelijke hulpen van verdachten bekostigd zijn uit een PGB van een cliënt. De rechtbank zal al deze andere manieren van frauderen verder buiten beschouwing laten. Als er inderdaad ook op deze manieren gefraudeerd is, dan levert dat dezelfde misdrijven op als de hiervoor meer uitvoerig besproken manieren van frauderen.
En welke misdrijven levert dat dan op?
Concrete misdrijven
Zoals gezegd, werd er zorg gedeclareerd die nooit werd verleend. Om die zorg te kunnen declareren werden er op de diverse voor de declaratie en verantwoording benodigde formulieren meer uren ingevuld dan er in werkelijkheid gewerkt waren. Die formulieren werden dus valselijk opgemaakt. Wat er op stond, was immers niet waar. Deze formulieren werden vervolgens wel als waar, “als echt en onvervalst” gebruikt bij de declaratie. Dat levert valsheid in geschrift op.
Ook is er sprake geweest van verduistering en oplichting. Zoals uiteengezet is onder het kopje “Algemeen” betaalde het zorgkantoor een toegekend PGB bij wijze van voorschot uit. De budgethouder kreeg daarmee geld onder zich dat nog aan een ander toebehoorde. Door vervolgens mee te werken aan het (laten) declareren van te veel uren zorg vloeide een deel van het PGB ten onrechte naar de verdachten en naar de budgethouders. Er was dus sprake van wederrechtelijke toe-eigening door budgethouders en verdachten van geld dat de budgethouders legaal onder zich hadden. In juridische zin levert dat medeplegen van verduistering op. Medeplegen, omdat het feit gepleegd werd door de hier met name genoemde verdachten en de budgethouders samen. Deze budgethouders wisten er immers niet alleen van, maar verleenden er ook hun medewerking aan om er zo zelf beter van te worden.
Er was daarbij echter ook sprake van oplichting. Door gebruik te maken van valse geschriften, en met de bedoeling (“oogmerk”) om daar zelf beter van te worden, hebben de verdachten en de budgethouders het zorgkantoor zo ver gekregen om het PGB dat bij wijze van voorschot was uitgekeerd na verantwoording definitief toe te kennen.
Er was ten slotte ook sprake van heling en/of witwassen. Door verduistering en oplichting verkregen gelden hadden de verdachten onder zich. Dat is heling zodra het geld bij verdachten uitkomt die niet zelf dat concrete bedrag door fraude hebben verkregen. Hierbij valt te denken aan echtgenoten, bij wie geld dat de ene echtgenoot door fraude heeft verkregen in handen komt van de andere echtgenoot. Maar dat niet alleen. De gelden werden door de verdachten ook weer gebruikt en uitgegeven. Dat opnieuw in de economie brengen van door misdrijf verdiend geld levert witwassen op.
Betrokkenheid van alle verdachten?
Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] zich aan de fraude hebben schuldig gemaakt. Maar geldt dat ook voor de verdachte rechtspersoon ( [medeverdachte 8] ) en de daarmee gelijk te stellen samenwerkingsvormen ( [medeverdachte 1] en [medeverdachte 9] )?
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [44] “kan een rechtspersoon of een daarmee gelijk te stellen samenwerkingsvorm worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. De vraag of een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Ofschoon een algemene regel zich bezwaarlijk laat formuleren is een belangrijk oriëntatiepunt dat de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan is sprake als zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon,
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening,
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging”.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] frauduleus hebben gehandeld terwijl zij in dienst waren van [medeverdachte 1] of ten behoeve van [medeverdachte 1] werkzaam waren. Het frauduleuze handelen ligt ook in lijn met de normale bedrijfsactiviteiten van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft bovendien van dit handelen geprofiteerd en had het in haar macht om de fraude te stoppen. Het handelen werd echter door haar aanvaard. Sterker nog, het was een “goed” gebruik binnen [medeverdachte 1] . Daarmee kan [medeverdachte 1] als pleger van de fraude worden aangemerkt.
Dat geldt ook voor [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] . Onder het kopje Verdachten heeft de rechtbank de redenen waarom deze vennootschappen zijn opgericht beschreven. Ook hun activiteiten zijn daarbij genoemd. Uit die beschrijving volgt dat [medeverdachte 9] door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 8] door [verdachte] gebruikt werd als onderneming waarbinnen zij, kennelijk enkel en alleen om fiscale/boekhoudkundige redenen, hun werkzaamheden verrichtten. Omdat er geen andere werknemers binnen de vennootschappen werkzaam waren en zij de eigenaren/oprichters van de vennootschappen zijn, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de handelingen van [medeverdachte 2] en [verdachte] één op één aan hun vennootschappen worden toegerekend. Ook hun frauduleuze handelingen.
Conclusie
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat er een gestructureerd samenwerkingsverband is geweest waar [verdachte] deel van uitmaakte. Binnen dit samenwerkingsverband, en meer in het bijzonder binnen [medeverdachte 1] , werd er vanaf 2009 gefraudeerd met PGB’s. Pas met het ingrijpen van de Inspectie SZW op 23 mei 2014 is aan de activiteiten van [medeverdachte 1] een einde gekomen. En is ook een einde gekomen aan de fraude die, blijkens de verklaring van [medeverdachte 3] , tot op dat moment nog doorging. De betrokkenen wisten allen van het plegen van fraude. Een aantal verdachten heeft dat wel ontkend, maar gelet op de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen hecht de rechtbank aan die verder niet onderbouwde ontkenning geen enkele waarde.
Binnen [medeverdachte 1] werd er bijgehouden bij welke budgethouder er nog ruimte was om te frauderen. De budgethouder werd bij de fraude betrokken en de voor de fraude benodigde documenten werden binnen [medeverdachte 1] opgemaakt. Mede gelet op de duur van de fraude, het grote aantal PGB’s waarmee gefraudeerd werd en de stelselmatigheid van de fraude, is de rechtbank van oordeel dat het oogmerk van [medeverdachte 1] en van degenen die daarbij betrokken waren ook gericht was op het plegen van fraude. Elk van de verdachten, en ook overig personeel van [medeverdachte 1] , wist niet alleen van de fraude, maar heeft er, blijkens de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen, ook een aandeel in gehad. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een criminele organisatie en dat [verdachte] daarvan lid was. De criminele organisatie had tot oogmerk het plegen van valsheid in geschrift, verduistering, oplichting, heling en witwassen.
Laatste opmerkingen
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de organisatie ook het oogmerk zou hebben om diefstallen te plegen. Dat zou het geval zijn als budgethouders niet zouden weten dat geld van zijn/haar PGB-rekening ten onrechte werd overgeboekt. Zoals echter volgt uit het bovenstaande, acht de rechtbank het zo te zijn geweest dat de budgethouders bij de fraude betrokken werden en waren. Er zijn hier en daar wel aanwijzingen voor de stelling dat de budgethouders nergens van wisten, aanwijzingen die met name gevonden worden in de verklaringen van de desbetreffende budgethouders, maar die aanwijzingen overtuigen de rechtbank niet. De rechtbank zal de verdachten dan ook van dit onderdeel vrijspreken.
Zoals ook duidelijk mag zijn geworden uit het bovenstaande, heeft de rechtbank voor het bewijs niet alleen geput uit de verklaringen van [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] , maar heeft zij ook gebruik gemaakt van de verklaring van [medeverdachte 4] , neergelegd in een e-mail van 19 mei 2015. De rechtbank doet dat ondanks dat [medeverdachte 4] daarna nog te kennen heeft gegeven, en wel in een e-mail van 30 september 2017, dat zij haar beschuldigingen wil intrekken. In die e-mail van 30 september 2017 geeft ze aan dat ze ten tijde van het schrijven van haar eerdere e-mail onder invloed van drank was en dat ze de informatie uit de krant had en van horen zeggen. Ook had ze het nog eens behoorlijk aangedikt. En dat alles was gebeurd na een ruzie met haar moeder. Aan die e-mail van 30 september 2017 hecht de rechtbank echter geen waarde. Dat wat [medeverdachte 4] in haar e-mail van 19 mei 2015 gedetailleerd beschrijft, komt namelijk overeen met de op dat moment al afgelegde verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] en past bij de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, zoals de declaratie- en verantwoordingsformulieren. Daarbij wekt de tekst en opmaak van de e-mail van 19 mei 2015 én het tijdstip waarop deze verzonden werd aan inspecteur [naam rechercheur] , 13:01 uur, niet de indruk dat deze geschreven werd door een dronken persoon. Helder, overzichtelijk en nauwgezet wordt door [medeverdachte 4] in de e-mail uit de doeken gedaan hoe het binnen [medeverdachte 1] eraan toeging. Ze heeft in die e-mail ten slotte ook zichzelf belast. Dat alles vormt voor de rechtbank reden juist die verklaring van 19 mei 2015 betrouwbaar te achten.
Tot slot merkt de rechtbank – in reactie op het verweer van de raadsman onder de punten 24 en 25 van zijn pleitnota – nog op dat een in de administratie wellicht toegestane foutmarge van 5% niet betekent dat dan ook frauderen tot maximaal 5% is toegestaan. Frauderen mag namelijk in geen enkel geval.
Feit 2
Onder feit 2 wordt de verdachte – kort gezegd – verweten dat zij samen met een ander of anderen vier formulieren ter zake van verleende zorg valselijk heeft opgemaakt of laten opmaken. Die formulieren waren bedoeld om betalingen uit PGB’s te ontvangen.
Formulier 1: de declaratie van [medeverdachte 2] over april 2013
Het verwijt is, kort samengevat, dat er in deze declaratie teveel gewerkte dagen en uren staan vermeld en dat het gedeclareerde bedrag niet juist is.
In het dossier bevindt zich een declaratie van [medeverdachte 2] voor door hem in april 2013 verleende zorg aan zijn schoonmoeder [budgethouder 17] die in Kerkrade woont. Het gaat om een bedrag van € 2.010,00 voor ‘ondersteuning nachten’. In totaal worden 67 uren à € 30,00 gedeclareerd. Volgens het overzicht heeft [medeverdachte 2] die maand dagelijks 1,5 tot 3 uren deze zorg verleend. [45] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zijn handtekening op deze declaratie staat [46] en [verdachte] heeft toegegeven dat zij deze declaratie heeft opgesteld. Ze heeft hierover gezegd dat zij weet hoeveel uren [medeverdachte 2] ‘ongeveer’ zorg heeft verleend aan haar moeder en dat zij op basis daarvan de declaratie heeft opgesteld: ‘het is ongeveer en niet precies’. [47] Volgens het rooster van deze maand stond [betrokkene 1] steeds ingeroosterd voor deze nachtdiensten. [48] Verder is uit onderzoek naar de door de telefoon op naam van [medeverdachte 2] aangestraalde masten in april 2013 gebleken dat die telefoon die maand geen enkele keer een mast in of rond Kerkrade heeft aangestraald. [49] Geconfronteerd met deze bevindingen heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij in april 2013 dus geen zorg aan zijn schoonmoeder kan hebben verleend. [50] De rechtbank begrijpt hieruit dat [medeverdachte 2] is waar zijn telefoon is en onderschrijft daarom de conclusie van [medeverdachte 2] : [medeverdachte 2] kan toen, gelet op de mastgegevens van zijn telefoon, ’s nachts helemaal geen zorg hebben verleend aan zijn schoonmoeder. [verdachte] heeft deze declaratie dus in strijd met de waarheid opgemaakt om zo PGB-geld van haar moeder door te sluizen naar de rekening van [medeverdachte 2] zonder dat die er ook maar iets voor heeft gedaan, afgezien dan van het zetten van zijn handtekening. Dat levert op: het plegen van valsheid in geschrift, samen met [medeverdachte 2] .
De uitspaak van [verdachte] ter terechtzitting [51] dat [medeverdachte 2] die uren wel ooit heeft gewerkt, maar niet op de in de declaratie genoemde dagen, neemt de valsheid niet weg. Feit is dat [verdachte] geknoeid heeft met de declaratie.
Formulier 2: het verantwoordingsformulier juli/december 2009 ten name van [budgethouder 1]
Het verwijt met betrekking tot dit verantwoordingsformulier is dat het vermelde totaalbedrag aan verleende zorg niet klopt, dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 8] - [verdachte] zelf dus- en [medeverdachte 1] ten onrechte staan vermeld als verleners van zorg en dat ten onrechte de coderingen PV (persoonlijke verzorging) en VP (verpleging) zijn genoteerd.
Op dit formulier, dat budgethouder [budgethouder 1] op 3 februari 2010 te Kerkrade heeft ondertekend, staat dat zes zorgverleners in de maanden juli tot en met december 2009 voor € 9.680,00 aan zorg aan haar hebben verleend. De zorgverleners zijn [medeverdachte 4] , [medeverdachte 8] , [betrokkene 7] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] en [betrokkene 8] . [52] Volgens [budgethouder 1] hebben [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] en [verdachte] haar geen zorg verleend. [medeverdachte 4] heeft haar nooit zorg verleend en wil ze ‘hier niet binnen hebben’ en [verdachte] is een ‘brulaap’ en moet ze ook niet binnen hebben. [verdachte] heeft ze al vier jaar niet meer gezien. [medeverdachte 6] doet een keer per maand voor haar de administratie in ongeveer vijftien minuten. [medeverdachte 8] zegt haar niks. [53] De verklaring van [budgethouder 1] over [medeverdachte 4] vindt bevestiging in de verklaring van [medeverdachte 4] zelf. Zij heeft namelijk verklaard dat zij in 2009 geen zorg heeft verleend en dat er met het PGB van [budgethouder 1] , kort samengevat, is gefraudeerd. [54] [medeverdachte 6] heeft verklaard dat ten aanzien van haar de codering VP niet juist is, omdat zij [budgethouder 1] niet heeft verpleegd, maar wel persoonlijke verzorging heeft geleverd (helpen met wassen en aankleden met name) en dat zij op het formulier het handschrift van [verdachte] en de handtekening van [budgethouder 1] herkent. [55] Ook heeft [medeverdachte 6] bekend dat zij met [budgethouder 1] afspraken had over het contant teruggeven van geld in een enveloppe en dat zij weet dat [medeverdachte 4] en [verdachte] ook deze afspraak met haar hadden. Zij heeft daarbij uitgelegd dat wanneer er budget overbleef en er geen extra zorg nodig was, dat deel van het budget ten onrechte in rekening werd gebracht. [56] [medeverdachte 1] kan als vennootschap geen zorg verlenen in de zin van PV (persoonlijke verzorging), zoals staat vermeld op het formulier.
Gelet op de zojuist weergegeven bewijsmiddelen, is de conclusie dat [verdachte] dit formulier heeft ingevuld ten behoeve van haar zelf, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] en dat de informatie die verstrekt is over de verleende zorg onjuist is, omdat die zorg niet is verleend. Ook dit formulier is dus in strijd met de waarheid opgesteld om de vermelde bedragen uit het PGB-budget ten onrechte te laten verstrekken aan de vermelde personen en rechtspersonen.
Formulier 3: het verantwoordingsformulier juli/december 2009 ten name van [budgethouder 2]
Het verwijt met betrekking tot dit verantwoordingsformulier is dat het vermelde totaal bedrag aan verleende zorg niet klopt, dat [medeverdachte 1] , [betrokkene 6] , [betrokkene 9] , [betrokkene 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] ( [verdachte] dus), [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] ten onrechte staan vermeld als verleners van zorg en dat ten onrechte de coderingen PV (persoonlijke verzorging) en VP (verpleging) zijn genoteerd.
Op dit formulier, dat budgethouder [budgethouder 2] op 2 februari 2010 te Kerkrade heeft ondertekend, staat dat veertien zorgverleners in de maanden juli tot en met december 2009 voor € 17.570,00 aan zorg aan haar hebben verleend. [57] Volgens [naam echtgenoot] [58] , de echtgenoot van de budgethouder, [naam schoondochter] [59] , de toenmalige schoondochter, en [zorgverlener 1] [60] , een van de vaste zorgverleners van [budgethouder 2] , hebben zeven van hen geen zorg verleend namelijk [medeverdachte 1] , [betrokkene 6] , [betrokkene 9] , [betrokkene 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] / [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] . [naam schoondochter] en [zorgverlener 1] geven aan, kort samengevat, dat zij door hun vele werk voor [budgethouder 2] weten wie haar zorg verleenden en wie niet.
[naam echtgenoot] heeft verklaard dat de namen van [betrokkene 6] , [betrokkene 9] en [betrokkene 4] hem niets zeggen. Ook de naam [medeverdachte 5] zegt hem niks. Er is vanuit [medeverdachte 1] nooit een man komen werken, behalve [medeverdachte 3] . De naam van [medeverdachte 7] komt hem wel bekend voor. [medeverdachte 7] heeft geen zorg verleend, maar deed begeleiding in de vorm van het doen van aanvragen; zij deed ‘meer kantoordingen’. Dat zij in de administratie als verzorgende wordt verantwoord, heeft hij nooit geweten. [medeverdachte 4] kent hij niet en [medeverdachte 8] ook niet. Over [verdachte] verklaart hij dat die alleen administratie heeft gedaan, maar geen zorg heeft verleend aan zijn vrouw. [medeverdachte 1] kwam alleen maar bij hen voor de administratie. Op het formulier herkent hij de handtekening van zijn vrouw. [61] [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] hebben verklaard dat zij op het formulier het handschrift van [verdachte] herkennen. [62]
De bedragen die op het verantwoordingsformulier staan, zijn blijkens het rekeningafschrift van de PGB-rekening behorende bij het PGB van [budgethouder 2] op 15 september 2009 van deze rekening overgeboekt naar de verschillende tegenrekeningen. [63] [naam schoondochter] heeft verklaard dat zij met [verdachte] contact heeft gehad over deze afrekening en de onjuiste uitbetaling aan de zeven hierboven genoemde personen en dat [verdachte] toen tegen haar heeft gezegd dat deze bedragen al geboekt waren, dat dit niet teruggedraaid kon worden en dat zij dit moest betalen. Tegen haar, [naam schoondochter] , echtgenoot had [verdachte] gezegd dat het geld opgemaakt moest worden en dat als het over zou blijven, dit het jaar erop ingehouden zou worden op het PGB. [64]
Gelet op de inhoud van deze stukken en de verklaringen, is de conclusie van de rechtbank dat er in de periode juli tot en met december 2009 geen zorg verleend is door [medeverdachte 1] , [betrokkene 6] ,
[betrokkene 9] , [betrokkene 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] / [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] . De vermelde bedragen noch de coderingen zijn dus juist. Een aantal van deze personen heeft zelf ook aangegeven dat het formulier onjuistheden bevat. Zo heeft [medeverdachte 4] verklaard dat zij in 2009 geen zorg heeft verleend en dat er ook met het PGB van [budgethouder 2] , kort samengevat, is gefraudeerd. [65] Uit [medeverdachte 5] verklaring volgt dat hij geen VP (verpleging) gaf [66] , terwijl dat wel staat aangekruist en [medeverdachte 6] heeft verklaard [67] dat hij
[ [medeverdachte 5] , rechtbank]wel stond ingeroosterd om zorg te verlenen, maar dat hij voor een dichte deur stond. Zoals al is beschreven, alleen verleende zorg mag worden gedeclareerd. [medeverdachte 7] heeft verklaard dat zij bij [budgethouder 2] wel eens is ingesprongen als zorgverlener en dan alleen persoonlijke verzorging (PV) heeft gegeven; VP is volgens haar ten onrechte aangekruist in het formulier. [68] [verdachte] heeft destijds tijdens haar verhoor in 2014 verklaard dat zij geen zorg heeft verleend aan [budgethouder 2] , maar heeft ter terechtzitting gesteld dat zij haar alleen in augustus 2009 zorg heeft verleend. Zij heeft die uitspraak verder niet toegelicht. Deze laatste verklaring dat zij [budgethouder 2] toch zorg heeft verleend, is in het licht van al het voorafgaande niet overtuigend en legt daarom geen gewicht in de schaal.
Formulier 4: het verantwoordingsformulier juli/december 2009 ten name van [budgethouder 3]
Het verwijt met betrekking tot dit verantwoordingsformulier is dat het vermelde totaalbedrag aan verleende zorg niet klopt, dat [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] ( [verdachte] zelf dus), [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] ten onrechte staan vermeld als verleners van zorg en dat ten onrechte de coderingen PV (persoonlijke verzorging) en VP (verpleging) zijn genoteerd.
Op dit formulier, dat budgethouder [budgethouder 3] op 4 februari 2010 te Kerkrade heeft ondertekend, staat dat tien zorgverleners in de maanden juli tot en met december 2009 voor
€ 18.918,00 aan zorg aan hem hebben verleend. [69] Van deze tien zorgverleners staan [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] niet ingepland op de roosters van deze maanden, de andere personen op het verantwoordingsformulier wel. [70] Van de volgens de verantwoording overgemaakte € 18.918,00 is slechts € 5.106,00 uitbetaald aan de personen in het rooster. [budgethouder 3] zelf heeft verklaard dat niet iedereen op de verantwoording ook daadwerkelijk bij hem heeft gewerkt. Zo hebben de nicht van cheffin [verdachte] , [medeverdachte 7] en [verdachte] zelf hem niet verzorgd. [71]
Een van de verzorgenden die in het rooster staat ingedeeld, [zorgverlener 2] , heeft verklaard dat [medeverdachte 6] , [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] uren voor verleende zorg indienden, terwijl zij die uren niet hadden gewerkt en terwijl die uren wel op de loonlijst stonden. Dat was het geval bij [budgethouder 3] . Zij en twee andere collega’s kregen niet uitbetaald voor hun werk bij [budgethouder 3] en op kantoor van [medeverdachte 1] werd gezegd, bijvoorbeeld door [medeverdachte 6] of [verdachte] , dat het budget van [budgethouder 3] op was. Op basis van het journaal kon je zien dat dat niet klopte. Daar staat namelijk in wie wanneer gewerkt heeft. Ook weet zij dat [verdachte] en [medeverdachte 3] er niet waren op tijdstippen dat zij op de loonlijst hadden aangegeven er wel te zijn; zij had hen daar dan namelijk niet gezien. [72]
[naam zus] , de zus van budgethouder [budgethouder 3] , heeft verklaard dat de PGB-administratie van haar broer fouten bevatte. Er waren bedragen afgeschreven die niks te maken hebben met zorg verlenen, zoals dat iemand van [medeverdachte 1] koffie kwam drinken tegen betaling. Toen zij dit bij [verdachte] aan de orde stelde in 2010 en aangaf stappen te gaan ondernemen tegen [medeverdachte 1] , had [verdachte] tegen haar gezegd dat als zij moeilijk ging doen, haar broer geen zorg meer zou krijgen. Ook zei [verdachte] toen dat haar broer een envelop met geld had aangenomen. Haar broer had dat tegenover haar bevestigd. Het ging om € 50,00 en dat zou over zijn geweest van zijn zorgbudget. Haar broer had haar verteld dat de familie [familienaam] hem geen zorg had verleend. [verdachte] had hem geen zorg verleend, maar kwam wel regelmatig bij hem om de papieren in orde te maken. Zij heeft [verdachte] ook om uitleg gevraagd over de hoge bedragen die aan [medeverdachte 8] zijn uitbetaald, maar daar had [verdachte] geen verklaring voor. Over [medeverdachte 6] heeft haar broer het nooit gehad. [73]
Gelet op de inhoud van deze stukken en de verklaringen, is de conclusie dat er in de periode juli tot en met december 2009 geen zorg verleend is door [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 8] / [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] en dat de ten aanzien van hen vermelde bedragen en coderingen dus niet juist zijn. Ook het verantwoorde totaalbedrag is daarmee niet juist. Dat deze conclusie correct is, wordt verder nog onderbouwd door de al eerder genoemde verklaring van [medeverdachte 4] en de verklaring van [medeverdachte 5] . [medeverdachte 4] heeft verklaard dat zij in 2009 geen zorg heeft verleend [74] . [medeverdachte 5] heeft verklaard dat er met [budgethouder 3] een afspraak over verdeling van het PGB-budget was en dat hij [budgethouder 3] geen verpleging (VP) heeft verleend zoals op het formulier staat, en ook niet alle vermelde uren [75] – dat waren er kennelijk dus, gelet op het uitbetaalde bedrag van € 5.095,00 in die periode, geen 268 à € 19,00. En relevant is de verklaring van [medeverdachte 6] dat zij aan [budgethouder 3] een keer geld heeft teruggegeven uit zijn PGB-budget. Dat was, meent zij, € 750,00 contant. Zij en [verdachte] hadden dit besproken en [verdachte] heeft met [budgethouder 3] afspraken gemaakt over het teruggeven van 1/3 deel van de bij hem ten onrechte in rekening gebrachte zorguren; de rest kwam dan bij haar en [verdachte] terecht. [76] [medeverdachte 1] kan als vennootschap geen zorg verlenen in de zin van PV (persoonlijke verzorging), zoals staat vermeld op het formulier.
Nu [budgethouder 3] heeft verklaard dat [verdachte] zijn administratie verzorgde, gaat de rechtbank ervan uit dat het verantwoordingsformulier in kwestie door [verdachte] is opgemaakt.
[medeverdachte 6] en [verdachte] hebben allebei verklaard dat zij [budgethouder 3] wel degelijk zorg hebben verleend. [medeverdachte 5] zou [medeverdachte 6] soms vervangen hebben in 2009 naar haar zeggen. Maar gelet op de weergegeven verklaringen en het ontbreken van hun namen in het rooster, nemen hun verklaringen hierover de valsheid in geschrift ten aanzien van dit verantwoordingsformulier over de tweede helft van 2009 niet weg.
Feit 3
Aan [verdachte] wordt onder feit 3 – kort gezegd – verweten dat zij opzettelijk een aantal budgethouders en zorgverleners heeft geïnstrueerd hoe te verklaren. Die personen zouden bepaalde dingen moeten zeggen als zij door opsporingsambtenaren werden gehoord of als sprake was van een controle door het zorgkantoor. Op die manier zou [verdachte] artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht hebben overtreden. Uit de tekst en de wetsgeschiedenis [77] volgt dat het doel van dit wetsartikel is de bescherming van de vrijheid van personen om onbelemmerd ten overstaan van een rechter of een ambtenaar een verklaring af te leggen. Dat beïnvloeden kan op allerlei manieren: mondeling, schriftelijk, door gebaren of via een afbeelding. Het is niet nodig dat die verklaring vervolgens ook daadwerkelijk zo wordt afgelegd. [78] Ook hoeft niet komen vast te staan dat sprake is geweest van intimidatie. [79]
Bij de beoordeling of bij [verdachte] van een strafbare vorm van beïnvloeding als hiervoor bedoeld sprake is geweest gaat de rechtbank uit van het volgende.
In de week van 3 tot en met 7 februari 2014 hebben opsporingsambtenaren van de Inspectie SZW getuigenverhoren afgenomen bij diverse budgethouders. In die week zijn ook de telefoons van [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] afgeluisterd. Op 3 februari 2014 omstreeks 10:00 uur hebben twee opsporingsambtenaren van de Inspectie SZW een afspraak gemaakt met budgethouder [budgethouder 4] om hem te gaan horen als getuige. [80] De afspraak was dat zij die dag om 14:00 uur terug zouden komen om een verklaring van [budgethouder 4] op te nemen inzake de door [medeverdachte 1] aan [budgethouder 4] geleverde zorg. [81] [budgethouder 4] belt vrijwel meteen nadat de opsporingsambtenaren weg zijn naar [medeverdachte 6] en meldt dat er net een rechercheur en iemand van de FIOD bij hem aan de deur zijn geweest die een onderzoek komen instellen naar [medeverdachte 1] . Ze komen vandaag om twee uur terug. [budgethouder 4] is daardoor helemaal van de kaart en vraagt aan [medeverdachte 6] of zij er vanmiddag bij moet zijn. [medeverdachte 6] denkt dat dat niet mag. Ze zegt dat ze denkt dat die mensen aan [budgethouder 4] gaan vragen of hij de zorg krijgt, en dan moet [budgethouder 4] natuurlijk wel zeggen dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] altijd bij hem komen, wel drie keer per dag ongeveer, en [betrokkene 10] en [betrokkene 11] ook. Zij helpen [budgethouder 4] met de verzorging en dergelijke, zegt [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] vraagt aan [budgethouder 4] ‘of hij dat toch wel begrijpt, of niet?’ [budgethouder 4] begrijpt dat. [medeverdachte 6] meldt [budgethouder 4] dan nog dat ze ook even met [verdachte] contact gaat opnemen. [82] Nog geen vijf minuten nadat het gesprek met [budgethouder 4] is afgelopen, belt [medeverdachte 6] naar [verdachte] . Volgens [verdachte] hebben ze niets te verbergen en weet [budgethouder 4] dat die twee heren daar altijd hebben gewerkt. [verdachte] weet niet wat er aan de hand is, maar het is volgens haar het beste dat [medeverdachte 3] en [betrokkene 12] (fon.) even naar [budgethouder 4] toe gaan. Zij gaat die twee wel bellen. [83] En kennelijk is er dan meteen daarna tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] contact geweest, want [medeverdachte 6] belt even later naar [medeverdachte 3] en vraagt of hij al door [verdachte] is gebeld en of hij samen met [medeverdachte 5] ‘daar’ (de rechtbank begrijpt: naar [budgethouder 4] ) naar toe wil gaan. [84] Die dag zijn [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 12] inderdaad bij [budgethouder 4] thuis geweest, zo bevestigen [medeverdachte 3] [85] en [medeverdachte 5] . Het doel was om [budgethouder 4] te vertellen dat hij moest verklaren dat de zorg die in rekening was gebracht ook was geleverd. [86]
Maar niet alleen met en over [budgethouder 4] zijn gesprekken gevoerd. [medeverdachte 6] heeft op 3 februari 2014 ook contact met [betrokkene 13] , die zorg verleent aan mevrouw [budgethouder 1] . [87] [betrokkene 13] meldt in dit gesprek dat ze bij mevrouw [budgethouder 12] (fon.) is. De FIOD is daar en ze willen het met hen over [medeverdachte 1] hebben. Er wordt bij [medeverdachte 1] fraude gepleegd, zeggen ze. Ze komen morgen om tien uur terug en het gesprek gaat twee uur duren. [medeverdachte 6] vraagt of mevrouw het fijn vindt als ze nog even langs komt. [betrokkene 13] denkt van wel, mevrouw is vanmiddag na vier uur wel thuis. Het is wel fijn dat ze (de rechtbank begrijpt: mevrouw [budgethouder 1] ) weet wat ze zeggen moet, dat ze niets verkeerd zegt, zegt [betrokkene 13] . [88]
Ook [verdachte] is er maar druk mee op die derde februari 2014, want ze gaat alle cliënten langs omdat de recherche invallen aan het doen is omdat er een onderzoek is naar [medeverdachte 1] , zo meldt ze aan een zorgverlener. [89] ’s Avonds is ze in gesprek met [medeverdachte 6] en [betrokkene 14] en ze moet daarna nog naar [budgethouder 13] , [budgethouder 14] (fon.), [budgethouder 15] en [budgethouder 16] , vertelt ze aan [medeverdachte 2] . [90] Op 4 februari 2014 om 12:59 uur belt [verdachte] naar mevrouw [budgethouder 1] . [verdachte] wist natuurlijk al dat mevrouw [budgethouder 1] die ochtend om 10:00 uur gehoord zou worden en wilde kennelijk weten hoe dat was verlopen. Het verhoor, dat volgens [betrokkene 13] twee uur zou duren, is echter uitgelopen. Na afloop van het telefoongesprek vertelde [budgethouder 1] aan de opsporingsambtenaren dat zij net [verdachte] aan de telefoon had. Zij had al vier jaar niets meer van haar gehoord. [verdachte] had gezegd dat zij alleen met ja of nee hoefde te antwoorden en had daarna gevraagd of ‘ze’ er nog waren en of het nodig was dat [verdachte] naar haar toekwam. [91] [medeverdachte 6] , die ook wist dat mevrouw [budgethouder 1] op 4 februari 2014 zou worden verhoord, belt haar ’s middags ook nog ‘om door te geven dat [verdachte] straks even langs komt, om even door te nemen hoe alles is gegaan’. Maar daar heeft mevrouw [budgethouder 1] geen zin in, het verhoor heeft al de hele ochtend geduurd, en ze wil nu even rust. ‘Ze hebben alles. Heeft die wel eens bij u gewerkt, nee die ken ik niet. En die, die staat bij u op de loonlijst, nee die ken ik niet’, vertelt [budgethouder 1] aan [medeverdachte 6] . Er waren mensen bij, die ze nog nooit gekend heeft. ‘ [betrokkene 15] en nog eentje, [betrokkene 16] (fon.) of zoiets. En [medeverdachte 3] is het ergste, die kwam voor de papieren in te vullen, maar niet voor 10.000 zoveel op een half jaar’, zegt [budgethouder 1] . [92] Meteen daarna belt [medeverdachte 6] naar [verdachte] om verslag te doen van dit telefoongesprek. [medeverdachte 6] meldt dat mevrouw [budgethouder 1] namen heeft genoemd, [betrokkene 15] of [betrokkene 15] (fon.). Daar heeft ze van gezegd dat ze deze persoon niet kent. Ook heeft ze gezegd dat [medeverdachte 3] niet zoveel daar is geweest. ‘Dat is stom, kut’, zegt [verdachte] dan. [93]
[verdachte] heeft rond deze tijd ook contact gehad met mevrouw [budgethouder 5] . Deze budgethouder verklaarde dat ze een paar weken voordat zij in april 2014 door de Inspectie SZW werd verhoord van [verdachte] hoorde dat er controleurs waren. [verdachte] wilde dat zij haar gelijk zou bellen als er bij haar een controle zou zijn, omdat [verdachte] graag bij dat gesprek aanwezig wilde zijn. [budgethouder 5] denkt dat dat was zodat zij niets verkeerd zou zeggen. [94]
[medeverdachte 6] en [verdachte] hebben niet alleen contact met elkaar, de andere medeverdachten, budgethouders en zorgverleners, maar ook met voormalige zorgverleners. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de gesprekken die op 4 februari 2014 worden gevoerd. Op die dag belt [medeverdachte 6] om 17:25 uur naar [medeverdachte 7] . [medeverdachte 6] meldt dat ze [medeverdachte 7] belt omdat er gecontroleerd wordt. [medeverdachte 7] wist er al van, zegt ze, ze was gisteren door mevrouw [budgethouder 6] gebeld toen ze bij [budgethouder 6] aan de deur waren. [medeverdachte 6] zegt dat ze met [verdachte] heeft afgesproken om [medeverdachte 7] en [betrokkene 3] ook te bellen om ze in te lichten. [medeverdachte 6] vertelt bij wie ze al geweest zijn en vraagt of [medeverdachte 7] haar mensen, zoals [budgethouder 7] , [budgethouder 8] en [budgethouder 9] , ook wil inlichten. Dat heeft [medeverdachte 6] namelijk ook gedaan, die is langs cliënten gegaan waar ze heeft gewerkt en nog werkt. [medeverdachte 6] zal ook [betrokkene 3] nog even bellen. Ook is het handig om een keer om de tafel te gaan zitten. [95] Dat ‘om de tafel zitten’ lijkt niet alleen [medeverdachte 6] een goed idee, maar ook [verdachte] . [verdachte] belt even voordat [medeverdachte 6] naar [medeverdachte 7] belde al naar [betrokkene 3] . Vanwege een grootschalig onderzoek naar [medeverdachte 1] , waar ook de naam van [betrokkene 3] viel, oppert [verdachte] dat het goed is om even om de tafel te gaan zitten. Daar heeft ze al met ‘ [medeverdachte 6] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 6] ) en [medeverdachte 7] over overlegd. Het gaat er ook om ‘voor te kijken om voor jullie een beetje te dekken, hoe en wat’. [96] Niet alleen met [betrokkene 3] wordt gebeld, maar ook met [betrokkene 17] . Uit dit gesprek blijkt dat [verdachte] met [betrokkene 17] , [betrokkene 3] en [medeverdachte 6] om de tafel wil gaan zitten, ‘ook om hen te beschermen’, aldus [verdachte] . [97] Dit gesprek heeft ook plaatsgevonden aldus [verdachte] [98] , maar was niet bedoeld om af te stemmen, maar om te spreken over de controles die plaatsvonden.
Uit de hiervoor vermelde (tap)gesprekken met zorgverleners en budgethouders volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte 6] er als de kippen bij zijn om iedereen te mobiliseren en om de (eventuele) schade die door de verhoren van de Inspectie SZW voor [medeverdachte 1] en voor hen zou kunnen ontstaan zo veel mogelijk te beperken. [verdachte] en [medeverdachte 6] willen immers budgethouders laten verklaren over aan hen geleverde zorg of bij verhoren door opsporingsambtenaren of controleurs aanwezig zijn. Zij lichten hun eigen cliënten in en stellen voor dat [medeverdachte 7] dat ook zal doen bij cliënten die zij vanuit [medeverdachte 1] had meegenomen. Daarnaast willen ze voormalige kantoormedewerkers en zorgverleners als [betrokkene 3] en [betrokkene 17] ‘beschermen’ en ‘dekken’. Andere voorbeelden van deze ‘damage control’ zijn de volgende gesprekken die [verdachte] voert met een budgethouder respectievelijk enkele zorgverleners:
Op 3 februari 2014 meldt [verdachte] aan mevrouw Kuckelkorn dat de recherche overal langs aan het gaan is en dat ze kans heeft dat ze ook bij haar langskomen. Ze hoeft de recherche dan niet binnen te laten, ‘zeg gewoon dat ik jou altijd verzorg, klaar, punt’. [99] De rechtbank gaat ervan uit dat dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden met mevrouw [budgethouder 10] . In het enkele seconden eerder plaatsgevonden hebbende gesprek wordt op de voicemail de naam [budgethouder 10] (fon.) genoemd [100] en mevrouw [budgethouder 10] heeft verklaard dat zij via [medeverdachte 1] zorg ontvangt van [verdachte] . [101]
Op 3 februari 2014 vraagt [verdachte] aan [betrokkene 18] of ze gehoord heeft dat de inspectie vanmorgen bij de heer [budgethouder 11] (fon.) is geweest. [betrokkene 18] bevestigt dat en zegt dat die ook net bij haar aan de deur stonden. Prima, zegt [verdachte] , ‘dan moet je maar zeggen dat je hem ook verzorgt’. ‘Ohh, oké, is goed’, zegt [betrokkene 18] . [betrokkene 18] meldt vervolgens dat ze morgen om een uur terugkomen. [verdachte] zegt dan: “Ja, ja, is goed. Je werkt ook overal gewoon, klaar punt, hé, ja.” [betrokkene 18] antwoordt dat dat goed is. Maar kennelijk weet [betrokkene 18] niet welk werk ze bij deze budgethouder doet. [betrokkene 18] meldt immers dat ze ‘misschien even aan [medeverdachte 6] moet vragen wat [betrokkene 19] en [betrokkene 20] precies hebben verteld wat zij daar doet’. [verdachte] zegt daarop: “Je doet ook nog WMO-en en begeleiding, en begeleiding doe je bij pap. … En voor de rest alleen maar opscheppen over [medeverdachte 1] . … Je hebt ook bij [budgethouder 15] gewerkt hè. Daar heb je ook loon ontvangen. Dus daar gaan ze ook wat over vragen. Dan kan je ook zeggen dat je daar gewerkt heb.” [102] [betrokkene 18] is volgens de rechtbank [betrokkene 18] . Laatstgenoemde bevestigt dat zij op 3 februari 2014 telefonisch contact heeft gehad met [verdachte] , omdat zij de volgende dag verhoord zou worden door de Inspectie SZW. [103]
De heer [betrokkene 21] , echtgenoot van zorgverlener [betrokkene 22] , verklaart dat [verdachte] hem in de eerste week van februari 2014 belde. Ze zei toen dat als er rechercheurs aan de deur zouden komen, dat [betrokkene 22] moest zeggen dat zij op maandag, dinsdag, woensdag en vrijdag bij mevrouw [budgethouder 17] werkte. Ze gaf daar ondersteunende begeleiding. Volgens [betrokkene 21] werkt zijn vrouw helemaal niet bij mevrouw [budgethouder 17] . Zij doet – op verzoek van [verdachte] – huishoudelijk werk bij [medeverdachte 3] . De uren die zij bij [medeverdachte 3] werkt, worden vervolgens geregistreerd op naam van mevrouw [budgethouder 17] . [104] [betrokkene 22] bevestigt wat haar man heeft verklaard en voegt daar nog aan toe dat [verdachte] haar heeft gezegd dat als er rechercheurs kwamen, zij moest zeggen dat ze geen andere mensen kende bij [medeverdachte 1] en dat ze niet bij [medeverdachte 3] werkte, maar bij mevrouw [budgethouder 17] begeleiding gaf. [105]
Maar ook al vóórdat de Inspectie SZW vanaf februari 2014 in Zuid-Limburg onderzoek doet, worden voorzorgsmaatregelen getroffen. Daarover verklaart de hiervoor al genoemde mevrouw [budgethouder 5] . [verdachte] is, zo zegt ze, in januari 2014 bij haar thuis geweest en heeft toen verteld dat de administratiekosten anders opgeschreven moesten worden. Er moest opgeschreven worden dat zij bij [budgethouder 5] zorg had verleend. Deze nota’s voor zorg kwamen dan in de plaats van de nota’s die [budgethouder 5] voorheen kreeg waar administratiekosten op stonden. [verdachte] vertelde ook dat als er ooit controle kwam dat [budgethouder 5] moest zeggen dat zij haar verzorgde voor de uren die op de facturen stonden. [106] [verdachte] heeft bevestigd dat zij de administratie doet bij [budgethouder 5] . [107]
[verdachte] heeft ter terechtzitting erkend dat zij naar aanleiding van de verhoren met zorgverleners en budgethouders heeft gesproken. [108] Zij heeft ze gerustgesteld, zo verklaarde ze. Ook de raadsman heeft erop gewezen dat [verdachte] het als haar plicht beschouwde om de budgethouders, die opeens werden geconfronteerd met een verhoor door de politie, gerust te stellen. [verdachte] sprak Limburgs dialect met de budgethouders. Volgens de raadsman dient de uiting ‘Zeg geweun’ dan ook te worden opgevat als ‘je kunt dat gerust zeggen, want zo is het toch’. Van een instructie of opzettelijke beïnvloeding was daarom geen sprake. De rechtbank is het niet eens met de raadsman. Wanneer de rechtbank de in de tenlastelegging vermelde (tap)gesprekken die door [verdachte] zijn gevoerd met de dames [budgethouder 10] , [betrokkene 18] , [budgethouder 5] en [betrokkene 22] en de heer [betrokkene 21] in samenhang beschouwt met alle andere hiervoor vermelde (tap)gesprekken, is het voor de rechtbank klip en klaar dat [verdachte] opzet had om de vrijheid van deze personen om onbelemmerd en naar eigen inzicht te verklaren te beïnvloeden. Zij moesten ten overstaan van de rechercheurs of controleurs verklaren zoals [verdachte] hen instrueerde. Alles was bedoeld ter voorkoming van eventuele schade voor [medeverdachte 1] en/of voor [verdachte] zelf en/of haar medeverdachten. De door [verdachte] afgelegde verklaring dat zij die personen enkel had gerustgesteld laat de rechtbank dan ook buiten beschouwing. Ook het verweer van de raadsman wordt om diezelfde reden verworpen. Dat betekent dat sprake is van het – tezamen met anderen – mondeling beïnvloeden in de zin van artikel 285a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals hiervoor beschreven. Het onder feit 3 tenlastegelegde zal dan ook bewezen worden verklaard.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 23 mei 2014 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit haar, verdachte, en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 4] en andere natuurlijke personen en de vennootschap onder firma [medeverdachte 1] en de besloten vennootschap [medeverdachte 8] en de vennootschap onder firma [medeverdachte 9] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van verduistering als bedoeld in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht en/of het plegen van oplichting als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht en/of het plegen van valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht en/of het plegen van witwassen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en/of het plegen van heling als bedoeld in artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht;
2.
op tijdstippen in de jaren 2010 en 2013 te Kerkrade, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
1. een nota of declaratieformulier over de maand april 2013 (Taak: ondersteunig nachten)
betreffende door [medeverdachte 2] gewerkte dagen en uren voor Mevr [budgethouder 17]
en
2. een verantwoordingsformulier ten name van de budgethouder [budgethouder 1] (Dossiernummer 39583.004) betreffende de Verantwoordingsperiode 01-07-2009 t/m
31-12-2009,
en
3. een verantwoordingsformulier ten name van de budgethouder [budgethouder 2] (Dossiernummer 6454.002) betreffende de Verantwoordingsperiode 01-07-2009 t/m
31-12-2009,
en
4. een verantwoordingsformulier ten name van de budgethouder [budgethouder 3] (Dossiernummer 32578.004) betreffende de Verantwoordingsperiode 01-07-2009 t/m 31-12-2009,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft laten opmaken door een ander, immers heeft/hebben verdachte en/of haar, verdachtes, mededader(s) toen en daar telkens valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
= op die nota of dat declaratieformulier een hoger aantal gewerkte dagen en een hoger aantal gewerkte uren dan die [medeverdachte 2] in werkelijkheid aan zorg had verleend aan mevrouw [budgethouder 17]
en
= op dat verantwoordingsformulier als bedrag dat totaal aan die [budgethouder 1] haar zorgverleners in voornoemde periode was betaald euro 9.680,--
en
= als bedrag dat totaal aan die [budgethouder 2] haar zorgverleners in voornoemde periode was betaald euro 17.570,--
en
= als bedrag dat totaal aan die [budgethouder 3] zijn zorgverleners in voornoemde periode was betaald euro 18.918,--,
vermeld en/of opgenomen en/of geschreven en/of laten vermelden en/of opnemen en/of schrijven
en
= ten aanzien van die [budgethouder 1] als zorgverleners en zorgverlenende instantie die PV (persoonlijke verzorging) en/of VP (verpleging) had(den) verleend [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 1]
en
= ten aanzien van die [budgethouder 2] als zorgverleners en zorgverlenende instantie die PV (persoonlijke verzorging) en/of VP (verpleging) hadden verleend [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 9] en/of [betrokkene 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 4]
en
= ten aanzien van die [budgethouder 3] als zorgverleners en zorgverlenende instantie die PV (persoonlijke verzorging) en/of VP (verpleging) hadden verleend [medeverdachte 6] en/of [betrokkene 23] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1]
en
= ten aanzien van die [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 5] en/of
[betrokkene 9] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 4] en/of
[betrokkene 23] als soort hulpverlening PV en/of VP
aangekruist en/of laten aankruisen, zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 februari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk (al dan niet door middel van een telefonisch gesprek) mondeling zich jegens personen heeft geuit, kennelijk om hun vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, immers heeft/hebben zij, verdachte, en haar mededaders toen en daar telkens opzettelijk -zakelijk weergegeven-
= [getuige 1] telefonisch geïnstrueerd en/of gevraagd en/of mededeling gedaan om te verklaren dat zij ( [verdachte] ) haar ( [getuige 1] ) altijd verzorgt (zeg gewoon dat ik jou altijd verzorg, klaar punt);
en
= [getuige 2] telefonisch geïnstrueerd en/of gevraagd en/of mededeling gedaan om te verklaren dat zij ( [getuige 2] ) de heer [budgethouder 11] ook verzorgt en dat zij ( [getuige 2] ) WMO-en en begeleiding doet en dat zij ( [getuige 2] ) begeleiding doet bij pap en dat zij ( [getuige 2] ) ook bij [budgethouder 15] heeft gewerkt;
en
= [getuige 3] geïnstrueerd en/of aangegeven om te verklaren en/of bij een controle te zeggen dat zij ( [verdachte] ) haar ( [getuige 3] ) verzorgde voor de uren die op de facturen stonden;
en
= [getuige 4] en [getuige 5] geïnstrueerd en/of aangegeven om te verklaren en/of bij een controle te zeggen dat zij ( [getuige 5] ) geen andere mensen kende bij [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en dat zij ( [getuige 5] ) niet werkte bij [medeverdachte 3] , maar dat zij ( [getuige 5] ) bij mevrouw [budgethouder 17] begeleiding gaf;
terwijl zij, verdachte, en haar mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat die verklaringen zouden worden afgelegd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Feit 2:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Feit 3:
medeplegen van het opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest. [verdachte] had een initiërende rol binnen [medeverdachte 1] , zowel in de PGB-fraude als in de toedekking daarvan. Zij heeft geen inzicht getoond in de laakbaarheid van haar handelen en stelt zich op als slachtoffer van anderen. Daarnaast vorderen zij, om te voorkomen dat [verdachte] een nieuwe zorgonderneming start, een verbod op het uitoefenen van enig beroep in de zorgverlening, financiële verantwoording van zorg daaronder begrepen, voor de duur van vijf jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om oplegging van een geheel voorwaardelijke straf, eventueel met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarnaast is verzocht rekening te houden met de ouderdom van de tenlastegelegde feiten, de jarenlange onzekerheid die daarmee gepaard ging, de media-aandacht voor deze zaak, het blanco strafblad van de verdachte en de ongeoorloofde druk die door de recherche is uitgeoefend tijdens het ondervragen van de verdachte. Ook heeft de belastingdienst een grote claim neergelegd, hetgeen ervaren wordt als zware straf. Verzocht wordt ook de persoonlijke omstandigheden te verdisconteren in de straf. De verdachte heeft een hersenstaminfarct gehad, een aantal burn-outs en sinds haar aanhouding en voorlopige hechtenis heeft zij last van paniekaanvallen, flashbacks en nachtmerries. Hiervoor krijgt zij ook behandeling en de reclassering acht haar om die reden detentieongeschikt. Verder is zij recent gescheiden en hebben zowel haar ex-man als haar zoon kanker gehad.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
“Het was één grote hebzucht”, aldus [medeverdachte 5] , als hij bij de Inspectie SZW verklaart over de fraude. De rechtbank trekt die conclusie ook. De verdachten leverden weliswaar zorg aan mensen die dat nodig hadden, maar konden daarbij niet nalaten ook heel goed voor zichzelf te zorgen. En dat ten koste van veel gemeenschapsgeld. Becijferingen over wat ten onrechte gedeclareerd zou zijn, beginnen bij een bedrag van circa € 970.000,00. Bijna een miljoen euro dus. Geld dat de overheid had bestemd voor de zorg voor zieken, bejaarden, gehandicapten en mensen die om andere redenen hulp nodig hebben, maar dat grotendeels verdween in de zakken van de verdachten. Dat het systeem van de persoonsgebonden budgetten ruimte liet om te frauderen, zoals wel is opgemerkt tijdens de behandeling van deze zaak, kan daarvoor natuurlijk geen excuus zijn. Het systeem is gebaseerd op het vertrouwen dat door de overheid en door de zorgkantoren wordt gesteld in een juist gebruik van de beschikbare financiële middelen voor zorg. Daarbij mag ook de samenleving erop vertrouwen dat het door iedereen afgedragen belastinggeld in het kader van de PGB-regelgeving wordt besteed aan mensen die het nodig hebben. Dat vertrouwen, van de maatschappij in het algemeen en van de overheid en het zorgkantoor in het bijzonder, hebben de verdachten misbruikt. Dit misbruik, dit soort fraude, heeft grote gevolgen. Het leidt niet alleen tot wantrouwen tegen bonafide zorgverleners, maar ook tot ontwrichting van het uit publieke middelen gefinancierde systeem van zorg voor mensen die dit langdurig of blijvend nodig hebben. De beschikbare budgetten zijn namelijk niet onbeperkt. De uitputting van die budgetten kan leiden tot wachtlijsten voor te verlenen zorg of tot beperking van het aantal te vergoeden zorguren. Hier valt de verdachten een extra zwaar verwijt te maken. De verdachten waren zelf onderdeel van het zorgsysteem. Zij werden dagelijks geconfronteerd met de noodzaak van voldoende geld voor de zorg. En juist zij zouden er dus van doordrongen moeten zijn dat frauderen uiteindelijk ten koste zou gaan van de hulpbehoevenden en dat uitputting van de beschikbare financiële middelen uiteindelijk van invloed zou zijn op de kwaliteit van de zorg die écht nodig is. Toch weerhield dit hen er niet van om te frauderen. Door de PGB-budgetten volledig te benutten door zelfs niet-verleende zorg te declareren, hebben de verdachten er blijk van gegeven dat voor hen niet de noden van anderen en de kwaliteit van de zorg voorop stond, maar het vullen van hun eigen portemonnee. Alle mogelijke, maatschappelijk hoogst onwenselijke, gevolgen voor lief nemend.
Over de mogelijke fraude bij [medeverdachte 1] heeft dagblad De Limburger op 23 juli 2011 gepubliceerd. Ook die publicatie heeft de verdachten er niet van weerhouden door te gaan met hun handelen. En er kwam pas een (noodgedwongen) einde aan hun praktijken met de invallen van de Inspectie SZW, politie en justitie op 23 mei 2014. De vraag rijst of de verdachten anders nog steeds hun inkomens hadden opgepoetst met onterechte declaraties.
[medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] hebben bij hun verhoren door de Inspectie SZW wel berouw getoond. Bij [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] komt dat berouw echter op de rechtbank over als de spreekwoordelijke spijt achteraf. Zeker in het licht van hoe zij zich presenteerden op zitting: als slachtoffer van justitie. Ook [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben zich zo gepresenteerd. Maar die slachtofferrol past hun allen niet. Het was een bewuste keuze om tegen de geldende regels in niet-verleende zorg te declareren en dus om te frauderen. Om je dan toch als slachtoffer van justitie te zien, getuigt van een bedenkelijke moraal.
Op het schaamteloos vullen van je eigen portemonnee ten koste van gemeenschapsgeld kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Maar hoe hoog moet die straf zijn?
Met enige regelmaat behandelen de rechtbanken en gerechtshoven in Nederland fraudezaken. Om te komen tot meer gelijkheid en lijn in de straffen, zijn er in 2012 oriëntatiepunten geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarbij is men uitgegaan van het zogeheten benadelingsbedrag. Ligt dat bedrag tussen de € 125.000,00 en
€ 250.000,00, dan is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de negen en twaalf maanden het oriëntatiepunt. Ligt het bedrag tussen de € 250.000,00 en € 500.000,00, dan is dat een gevangenisstraf tussen de 12 en 18 maanden. Bij een benadelingsbedrag tussen de
€ 500.000,00 en € 1.000.000,00 vormt een gevangenisstraf tussen de 18 en 24 maanden het oriëntatiepunt. Vervolgens kan er nog gekeken worden naar strafverzwarende en strafverminderende factoren als de duur van de fraude, de rol van de verdachte ten opzichte van de mededaders, de mate waarin de verdachte medewerking heeft verleend aan het onderzoek, of de verdachte heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, de mate waarin de verdachte voordeel heeft gekregen door de fraude, etc.
Voor [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] geldt het volgende. De rechtbank kijkt bij hen onder andere naar de rol die elk van hen had en ieders, hierboven al besproken, proceshouding. De rechtbank laat [medeverdachte 7] verder buiten beschouwing, omdat haar zaak vanwege haar ziekte moest worden aangehouden. [medeverdachte 1] was het vehikel waarmee gefraudeerd werd. [verdachte] was samen met [medeverdachte 6] de oprichter van [medeverdachte 1] en, zoals verklaard is door diverse verdachten, de bedenker van deze manier van frauderen. Bij de fraude betrok zij ook de leden van haar gezin. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] mochten van haar mee-eten uit de frauderuif. Ook anderen gunde zij wat. En dat “gunde” gebruikt de rechtbank hier bewust. [verdachte] was namelijk degene die de touwtjes in handen had en in grote mate bepaalde wie, wat en waar mocht frauderen. Vanzelfsprekend zorgde zij daarbij ook goed voor zichzelf. [medeverdachte 6] liet zich bij de fraude ook niet geheel onbetuigd. Samen met [verdachte] zocht ze naar ruimte binnen de budgetten om te frauderen. De e-mails daarover in het dossier spreken boekdelen. Maar het bleef niet bij zoeken alleen. Ook zij fraudeerde er lustig op los door formulieren valselijk in te vullen en betrok er een ander, haar toenmalige echtgenoot [medeverdachte 5] , bij.
[verdachte] en [medeverdachte 6] hebben, toen de fraude aan het licht dreigde te komen, geprobeerd om de schade voor zichzelf te beperken. Dat mag natuurlijk, maar alleen tot op zekere hoogte. Het beïnvloeden van getuigen, zoals zij dat gedaan hebben, is een strafrechtelijke stap te ver. Ook dat neemt de rechtbank mee bij het bepalen van hun straf. Het recht moet zijn loop kunnen hebben, maar dat hebben zij geprobeerd te verstoren.
[medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] deelden mee in de fraude. En dat niet alleen financieel. Zij verrichtten ook zelf frauduleuze handelingen. De rechtbank vindt daarbij de rol van [medeverdachte 4] overigens opvallend. Blijkens haar e-mail van 19 mei 2015 was zij zich er zeer van bewust dat wat binnen [medeverdachte 1] gebeurde, niet door de beugel kon. Zij verlaat [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode twee keer. Maar ze komt ook twee keer terug. De wens om weg te blijven van fraude was kennelijk niet zo groot als de wens om te profiteren van fraude.
Bij [medeverdachte 3] houdt de rechtbank ook nog rekening met het feit dat bij de doorzoeking in en om zijn woning een stroomstootwapen, diverse soorten verboden vuurwapenmunitie en diverse soorten verdovende middelen zijn aangetroffen. De verdovende middelen waren daarbij van een aard en omvang dat ervan moet worden uitgegaan dat die voor verdere verspreiding bestemd waren. Een feit dat alleen genomen al een stevige bestraffing zou rechtvaardigen. Wapens, munitie en verdovende middelen vormen een kwelling voor de maatschappij. De wetgever heeft ook niet voor niets het ongeoorloofde bezit ervan strafbaar gesteld. Dat wist [medeverdachte 3] ook. Ondanks dat zag hij er geen been in om het toch allemaal voorhanden te hebben. Het is dus niet alleen op het gebied van fraude dat hij zich niet stoort aan de wetten en regels van ons land.
Verder betrekt de rechtbank bij het bepalen van de straf de hoogte van het fraudebedrag. [verdachte] en [medeverdachte 6] valt wat dat betreft het grootste verwijt te maken. Zij zijn verantwoordelijk te houden voor de totale fraude binnen [medeverdachte 1] vanwege hun positie binnen [medeverdachte 1] . [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] houdt de rechtbank verantwoordelijk voor een kleiner deel, te weten telkens hun eigen aandeel in de fraude. Ook kijkt de rechtbank naar de maatschappelijke gevolgen van de fraude met PGB-gelden. Daarover heeft zij echter hierboven al het nodige opgemerkt.
Ten slotte kijkt de rechtbank ook naar de persoonlijke omstandigheden. Bij geen van de verdachten zijn die omstandigheden echter zo, dat die aan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de weg zouden staan. Bij [verdachte] zou, zo is betoogd, sprake zijn van een dusdanige psychische problematiek dat zij detentieongeschikt zou zijn. Detentie(on)geschiktheid laat zich echter doorgaans pas beoordelen op het moment dat de gevangenisdeur open gaat om de detentie een aanvang te laten nemen. Dat is dus pas op een nu nog onbekend moment in de toekomst. Onbekend is daardoor ook hoe het dan met [verdachte] gaat. De rechtbank betrekt daarbij ten slotte ook dat [verdachte] op dit moment nog steeds in behandeling is voor haar psychische problemen en dat zij daar naar eigen zeggen baat bij heeft. Eventuele op dit moment wel bestaande beletsels voor detentie kunnen dus in de toekomst weggenomen zijn.
Dat [verdachte] niet eerder met justitie in aanraking is gekomen voor dit soort zaken, is een omstandigheid die haar niet kan baten. Ook op dit punt moet worden gezegd dat de ernst van de gepleegde feiten te groot is om het opleggen van een andere dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te rechtvaardigen.
De verdediging heeft verder gesteld dat de Inspectie SZW tijdens de verhoren van [verdachte] ongeoorloofde druk op haar heeft uitgeoefend. Die stelling is verder niet onderbouwd en dat betekent dat de rechtbank met dit aspect geen rekening houdt bij de bepaling van de strafmaat. Ook het gegeven dat de belastingdienst een claim bij [verdachte] heeft neergelegd, legt geen gewicht in de schaal.
Ten slotte is gewezen op de lange duur van de berechting en op het feit dat deze zaak al veel media-aandacht heeft gekregen, wat voor de verdachten extra belastend is geweest. Dat een zaak als deze veel media-aandacht krijgt, is inherent aan de aard van de zaak. De rechtbank begrijpt dat dit voor de verdachten tot voor hen ongewenste publiciteit heeft geleid. Dat deze vormen van publiciteit gevolgen hebben gehad die verdisconteerd zouden moeten worden in de strafmaat, is echter niet gebleken.
De rechtbank heeft ten slotte nog acht geslagen op het tijdsverloop in deze zaak. Op 23 mei 2014 heeft justitie ingegrepen en vanaf die dag leefden de verdachten in afwachting van een berechting. Die berechting is vandaag, op 15 december 2017, en dus bijna drie-en-een-half jaar later, afgesloten in eerste aanleg. Een berechting in eerste aanleg mag normaal gesproken maximaal zo’n twee jaar duren. Zo bezien is de redelijke termijn overschreden. Wanneer de rechtbank echter let op de omvang van de zaak, de omstandigheid dat er in de zaken van [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] getuigen moesten worden gehoord en de vaststelling dat er daarbij geen lange periodes van inactiviteit zijn geweest, dan ziet de rechtbank daarin geen reden tot matiging van de straf. Dat is anders in de zaken van [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . De getuigenverhoren in de zaken van [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] hebben ervoor gezorgd dat de berechting in hun zaken voor langere tijd stil lag en zij dus ook langer op hun berechting moesten wachten. Bij [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] acht de rechtbank daarom een korting van de op te leggen gevangenisstraf met twee maanden gepast.
In de zaken van [verdachte] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] is nog de oplegging van een (voorwaardelijk) beroepsverbod geëist. De feiten waarvoor zij nu veroordeeld worden, hebben zij begaan in de uitoefening van hun beroep. Om met name het gevaar in te perken dat zij zich in de toekomst opnieuw schuldig zullen maken aan het plegen van dergelijke of soortgelijke feiten, en ter bescherming van een kwetsbare groep mensen in onze samenleving, acht de rechtbank het passend en geboden om hun, naast oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, voorwaardelijk het recht te ontzeggen om gedurende vijf jaren na het onherroepelijk worden van dit vonnis een beroep uit te oefenen in de zorgsector. De rechtbank begrijpt daar ook onder de financiële en administratieve dienstverlening in de zorgsector. De rechtbank komt tot een voorwaardelijk beroepsverbod om de verdachten, die voor hun broodwinning en gelet op hun opleiding waarschijnlijk aangewezen zullen blijven op een baan in de zorg, een laatste kans te gunnen te laten zien dat zij ook zonder frauderen in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Mochten zij zich gedurende de maximale proeftijd van drie jaren toch schuldig maken aan enige vorm van fraude, dan zal dat betekenen dat zij gedurende vijf jaren niet meer werkzaam mogen zijn in de zorg.
Voor [medeverdachte 1] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] geldt ten slotte het volgende. [medeverdachte 1] bleek op het moment dat de dagvaarding werd uitgebracht, het moment waarop de vervolging van [medeverdachte 1] startte, niet meer te bestaan. Dit brengt met zich dat [medeverdachte 1] niet meer berecht kan worden. Dat is anders voor [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] . Zoals bij de bespreking van het criminele-organisatieverwijt werd beschreven, werd [medeverdachte 9] door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 8] door [verdachte] gebruikt als onderneming waarbinnen zij, kennelijk enkel en alleen om fiscale/boekhoudkundige redenen, hun werkzaamheden verrichtten. Omdat er geen andere werknemers binnen de vennootschappen werkzaam waren en zij de eigenaren/oprichters van deze vennootschappen zijn, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de handelingen van [medeverdachte 2] en [verdachte] één op één aan hun vennootschappen worden toegerekend. Ook hun frauduleuze handelingen. Betoogd kan dan worden dat een bestraffing van [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] een bestraffing van [medeverdachte 2] en [verdachte] inhoudt voor feiten waarvoor ze ook persoonlijk bestraft worden. Dat is naar het oordeel van de rechtbank echter niet zo. Door als rechtspersoon of (strafrechtelijk) daarmee gelijk te stellen samenwerkingsvorm betrokken te raken bij fraude wordt het vertrouwen beschaamd dat de maatschappij in het algemeen en de zakenwereld in het bijzonder moet kunnen stellen in de integriteit van dergelijke entiteiten. Naar het oordeel van de rechtbank past een onvoorwaardelijke geldboete bij dit verwijt. De rechtbank betrekt hierbij ook de hierboven besproken, meer algemene overwegingen omtrent de strafwaardigheid van het handelen. Bij de rol en de activiteiten van [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] binnen de criminele organisatie past naar het oordeel van de rechtbank niet een hoge geldboete van € 25.000,00 zoals door de officieren van justitie gevorderd, maar een lager bedrag van € 5.000,00. Daarmee komt de strafwaardigheid van de gedragingen voldoende tot uitdrukking.
Zoals gezegd gaat de rechtbank uit van de hiervoor genoemde bandbreedtes in de oriëntatiepunten voor straftoemeting in fraudezaken. Als zij dan vervolgens alle genoemde omstandigheden bij haar oordeel betrekt en deze tegen elkaar afweegt, zal worden opgelegd aan:
[verdachte] een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden;
[medeverdachte 6] een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden;
[medeverdachte 3] een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden;
[medeverdachte 2] een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden;
[medeverdachte 5] een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden;
[medeverdachte 4] een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
[medeverdachte 9] een geldboete van € 5.000,00;
[medeverdachte 8] een geldboete van € 5.000,00.
Op grond van artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht zal een beroepsverbod, als hierboven omschreven, worden opgelegd aan:
[verdachte] voor de duur van vijf jaren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren;
[medeverdachte 6] voor de duur van vijf jaren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren;
[medeverdachte 3] voor de duur van vijf jaren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.

7.Het beslag

De officieren van justitie hebben gevorderd dat de in beslag genomen voorwerpen dienen te worden teruggegeven. De rechtbank ziet geen reden om hierover anders te beslissen en zal de teruggave gelasten aan de beslagene, [verdachte] .

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 47, 57, 140, 225 en 285a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1, 2 en 3 tot een gevangenisstraf van 30 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • ontzet de verdachte als bijkomende straf voorwaardelijk van het recht tot de uitoefening van het beroep in de zorgverlening, financiële en administratieve verantwoording van zorg daaronder begrepen, zulks voor de duur van vijf jaren, met een proeftijd van drie jaren;
  • bepaalt dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan [verdachte] :
  • 667_6868 1 1.00 STK sleutel caravan soklob;
  • 667_6869 2 1.00 STK sleutel;
  • 667_6931 3 1.00 STK zwarte ordner, [medeverdachte 9] DUITSL.;
  • 667_6935 4 1.00 STK ordner Kl:Pensioen;
  • 667_6937 5 1.00 STK blauwe map.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter,
mr. M.B. Bax en mr. W.F.J. Aalderink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas en mr. M.K. Klompe, griffiers,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2017.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 23 mei 2014 te Kerkrade en/of Landgraaf en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit haar, verdachte, en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of de vennootschap onder firma [medeverdachte 1] en/of de besloten vennootschap [medeverdachte 8] en/of de vennootschap onder firma [medeverdachte 9] en/of een of meer andere rechtsperso(o)n(en) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van verduistering als bedoeld in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht en/of het plegen van diefstal als bedoeld in artikel 310/311 van het Wetboek van Strafrecht en/of het plegen van oplichting als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht en/of het plegen van valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht en/of het plegen van witwassen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en/of het plegen van heling als bedoeld in artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht;
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de maand 2 februari 2010 tot en met mei 2013, in elk geval in of omstreeks de/het ja(a)r(en) 2010 en/of 2013, te Kerkrade en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
1. een nota en/of declaratieformulier over de maand april 2013 (Taak: ondersteunig nachten)
betreffende door [medeverdachte 2] gewerkte dagen en/of (gewerkte) aantal uren voor Mevr [budgethouder 17] (bijlage DOC-027-46, blz 2833);
en/of
2. een verantwoordingsformulier ten name van de budgethouder [budgethouder 1] (Dossiernummer 39583.004) betreffende de Verantwoordingsperiode 01-07-2009 t/m 31-12-2009 (bijlage DOC-016-01/02, blz 2526-27),
en/of
3. een verantwoordingsformulier ten name van de budgethouder [budgethouder 2] (Dossiernummer 6454.002) betreffende de Verantwoordingsperiode 01-07-2009 t/m 31-12-2009 (bijlage DOC-014-02/03, blz 2512-13),
en/of
4. een verantwoordingsformulier ten name van de budgethouder [budgethouder 3] (Dossiernummer 32578.004) betreffende de Verantwoordingsperiode 01-07-2009 t/m 31-12-2009 (bijlage DOC-024-08-09, blz 2766-67),
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/althans valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of vervalsen door (een) ander(en), immers heeft/hebben verdachte en/of haar, verdachtes, mededader(s) toen en daar (telkens) valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
== op/in die nota en/of dat declaratieformulier
== (een) hoger(e) aantal(len) gewerkte dagen en/of (een) hoger(e) aantal(len) gewerkte uren dan die [medeverdachte 2] in werkelijkheid aan zorg had verleend aan mevrouw [budgethouder 17]
en/of
== op/in dat/die verantwoordingsformulier(en)
== als bedrag dat totaal aan die [budgethouder 1] haar zorgverlener(s) in voornoemde periode was betaald euro 9.680,--,
en/of
== als bedrag dat totaal aan die [budgethouder 2] haar zorgverlener(s) in voornoemde periode was betaald euro 17.570,--,
en/of
== als bedrag dat totaal aan die [budgethouder 3] zijn zorgverlener(s) in voornoemde periode was betaald euro 18.918,--,
in elk geval (telkens) een te hoog (betaald) bedrag, vermeld en/of opgenomen en/of geschreven en/of doen en/of laten vermelden en/of opnemen en/of schrijven
en/of
== ten aanzien van die [budgethouder 1] als zorgverlener(s) en/of zorgverlenende instantie die/welke PV (persoonlijke verzorging) en/of VP (verpleging) had(den) verleend [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 1]
en/of
== ten aanzien van die [budgethouder 2] als zorgverlener(s) en/of zorgverlenende instantie die/welke PV (persoonlijke verzorging) en/of VP (verpleging) had(den) verleend [medeverdachte 1] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 9] en/of [betrokkene 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 4]
en/of
== ten aanzien van die [budgethouder 3] als zorgverlener(s) en/of zorgverlenende instantie die/welke PV (persoonlijke verzorging) en/of VP (verpleging) had(den) verleend [medeverdachte 6] en/of [betrokkene 23] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1]
en/of
== ten aanzien van die [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 5] en/of en/of [betrokkene 9] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 4] en/of [betrokkene 23] als soort hulpverlening PV en/of VP vermeld en/of opgenomen en/of geschreven en/of aangekruist en/of doen en/of laten vermelden en/of opnemen en/of schrijven en/of aankruisen, zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
zij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 februari 2014
te Kerkrade en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (al dan niet middels een telefonisch gesprek) mondeling zich jegens een of meer perso(o)n(en) heeft geuit, kennelijk om diens/hun vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd, immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededaders toen en daar
(telkens) opzettelijk -zakelijk weergegeven-
== [getuige 1] (telefonisch) geïnstrueerd en/of gevraagd en/of mededeling gedaan om te verklaren dat zij ( [verdachte] ) haar ( [getuige 1] ) altijd verzorgt (zeg gewoon dat ik jou altijd verzorg, klaar punt) althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking (gesprek sessie 23 d.d. 3 februari 2014 blz 2364);
en/of
== [getuige 2] (telefonisch) geïnstrueerd en/of gevraagd en/of mededeling gedaan (om te verklaren) dat zij ( [getuige 2] ) de heer [budgethouder 11] ook verzorgt en/of dat zij ( [getuige 2] ) WMO-en en begeleiding doet en/of dat zij ( [getuige 2] ) begeleiding doet bij haar pap en/of dat zij ( [getuige 2] ) ook bij [budgethouder 15] heeft gewerkt, althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking (gesprek sessie 45 d.d. 3 februari 2014 blz 2366-2367);
en/of
== [getuige 3] geïnstrueerd en/of aangegeven om te verklaren en/of bij een controle te zeggen dat zij ( [verdachte] ) haar ( [getuige 3] ) verzorgde voor de uren welke op de facturen stonden, althans woorden van gelijke aard en/of strekking (blz 2151);
en/of
== [getuige 4] en/of [getuige 5] geïnstrueerd en/of aangegeven om te verklaren en/of bij een controle te zeggen dat zij ( [getuige 5] ) geen andere mensen kende bij [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en/of dat zij ( [getuige 5] ) niet werkte bij [medeverdachte 3] , maar dat zij ( [getuige 5] ) bij mevrouw [budgethouder 17] begeleiding gaf althans woorden van gelijke aard en/of strekking (blz 2203-2215);
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de Inspectie SZW, Opsporing Zorgfraude, proces-verbaalnummer 6640-2012-667, gesloten d.d. 1 december 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 3193.
2.De artikelen 4, 5 en 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ geven definities van wat onder persoonlijke verzorging, verpleging respectievelijk begeleiding moet worden verstaan.
3.Zie artikel 5 lid 1 respectievelijk artikel 4 lid 3 van de Regeling declaratie AWBZ-zorg, en de daarbij horende toelichting, Staatscourant d.d. 11 juli 2011, nr. 12351.
4.Zie bijvoorbeeld de zorgovereenkomst tussen zorgverlener [medeverdachte 1] en budgethouder [budgethouder 18] , p. 2950 tot en met 2952 en de zorgovereenkomst tussen budgethouder [budgethouder 19] en zorgverlener [zorgverlener 3] , p. 2866 tot en met 2871.
5.Zie de Registratierichtlijn van 1 februari 2000 van de (toenmalige) Landelijke Vereniging voor Thuiszorg en de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 15 juni 2009 (Kamerstukken II, 30 597, nr. 74).
6.Het uittreksel uit het handelsregister, gehouden door de Kamer van Koophandel d.d. 26 oktober 2015. Dit bescheid maakt geen deel uit van de doornummering.
7.Het uittreksel uit het handelsregister, gehouden door de Kamer van Koophandel d.d. 26 oktober 2015. Dit bescheid maakt geen deel uit van de doornummering.
8.De processen-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 24 mei 2014, p. 179, 180, 188 en 189.
9.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 23 mei 2014, p. 58, 61, 66 tot en met 68. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 24 mei 2014, p. 88.
10.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht d.d. 16 december 2015, p. 11 van het deeldossier Contone - Ontnemingsrapportage. Dit deeldossier maakt geen onderdeel uit van de doornummering.
11.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 23 mei 2014, p. 59.
12.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 24 mei 2014, p. 180 en 181.
13.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 23 mei 2014, p. 177.
14.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] d.d. 23 mei 2014, p. 253 en 254.
15.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] d.d. 24 mei 2014, p. 256 en 258.
16.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 23 mei 2014, p. 371.
17.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 23 mei 2014, p. 376, 377 en 380.
18.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 23 mei 2014, p. 379 en 380.
19.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 7] d.d. 23 mei 2014, p. 449, 450 en 454.
20.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 7] d.d. 25 mei 2014, p. 479.
21.Het e-mailbericht van [medeverdachte 4] aan [naam rechercheur] d.d. 19 mei 2015, blad 2 tot en met 4. Dit schriftelijk bescheid maakt geen onderdeel uit van de doornummering.
22.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 24 mei 2014, p. 322 in combinatie met het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 25 mei 2014, p. 336.
23.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 24 mei 2014, p. 322.
24.Het uittreksel uit het handelsregister, gehouden door de Kamer van Koophandel d.d. 26 oktober 2015. Dit schriftelijk bescheid maakt geen onderdeel uit van de doornummering.
25.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 24 mei 2014, p. 319 en 320.
26.Het uittreksel uit het handelsregister, gehouden door de Kamer van Koophandel d.d. 26 oktober 2015. Dit bescheid maakt geen deel uit van de doornummering.
27.Onder andere: het verantwoordingsformulier PGB van [naam 1] , p. 2629 en 2630. De verzamelnota’s van [medeverdachte 1] voor [naam 1] , p. 2638 en 2639. De nota voor mevr. [budgethouder 17] , p. 2833. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 23 mei 2014, p. 316.
28.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 25 mei 2014, p. 411. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 25 mei 2014, p. 113. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] d.d. 3 juni 2014, p. 278.
29.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 25 mei 2014, p. 412.
30.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 24 juni 2014, p. 142.
31.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] d.d. 3 juni 2014, p. 284.
32.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] d.d. 17 juni 2014, p. 288. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 24 juni 2014, p. 145 en 147. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 25 mei 2014, p. 414.
33.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 25 mei 2014, p. 414 en 415.
34.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 25 mei 2014, p. 116. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 2 juni 2014, p. 128.
35.Het e-mailbericht van [medeverdachte 4] aan [naam rechercheur] d.d. 19 mei 2015, blad 1 en 2. Dit schriftelijk bescheid maakt geen onderdeel uit van de doornummering.
36.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 26 mei 2014, p. 418 en 419.
37.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 24 juni 2014, p. 147.
38.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] d.d. 3 juni 2014, p. 284.
39.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 25 mei 2014, p. 415.
40.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 24 juni 2014, p. 145.
41.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 23 mei 2014, p. 88.
42.Onder andere: het verantwoordingsformulier PGB van [budgethouder 3] over de periode 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009, p. 2456 en 2457. Het verantwoordingsformulier PGB van [naam 2] over de periode 1 juli 2009 tot en met 31 december 2009, p. 2467 en 2468. Het verantwoordingsformulier PGB van [budgethouder 6] over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009, p. 2500 en 2501. Het verantwoordingsformulier PGB van [budgethouder 2] over de periode 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2010, p. 2517 en 2518. Het verantwoordingsformulier PGB van [budgethouder 15] over de periode 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010, p. 2520 en 2521. Het verantwoordingsformulier PGB van [budgethouder 6] over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, p. 2504 en 2505. Het verantwoordingsformulier PGB van [budgethouder 15] over de periode 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2011, p. 2524 en 2525. Het verantwoordingsformulier PGB van [budgethouder 6] over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012, p. 2502 en 2503. Het verantwoordingsformulier PGB van [naam 3] over de periode 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012, p. 2559 en 2560.
43.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 23 mei 2014, p. 69.
44.Zie onder meer HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938 en HR 26 april 2016 ECLI:NL:HR:2016:733.
45.Urenverantwoording taak ondersteuning nachten april 2013 van [medeverdachte 2] , p. 2833.
46.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 25 mei 2014, p. 339.
47.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 18 juni 2014, p. 223.
48.Rooster cliënt [budgethouder 17] te Kerkrade: april 2013, p. 3004.
49.Het proces-verbaal van bevindingen printlijst 31623228132, p. 1137 en 1138. Printlijst april 2013, p. 3050 tot en met 3056.
50.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] d.d. 26 mei 2014, p. 343.
51.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 1 november 2017.
52.Verantwoordingsformulier PGB van budgethouder [budgethouder 1] over de periode 1 juli 2009 tot en met 31 december 2009, p. 2526 en 2527. Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [budgethouder 1] d.d. 4 februari 2014, p. 1952.
53.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [budgethouder 1] d.d. 4 februari 2014, p. 1952 en 1953.
54.Het e-mailbericht van [medeverdachte 4] aan [naam rechercheur] d.d. 19 mei 2015, blad 2. Dit schriftelijk bescheid maakt geen onderdeel uit van de doornummering.
55.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 24 mei 2014, p. 93.
56.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 24 juni 2014, p. 145.
57.Verantwoordingsformulier PGB van budgethouder [budgethouder 2] over de periode 1 juli 2009 tot en met 31 december 2009, p. 2512 en 2513.
58.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam echtgenoot] d.d. 5 februari 2014, p. 1935 tot en met 1937.
59.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam schoondochter] d.d. 25 oktober 2013, p. 1882.
60.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [zorgverlener 1] d.d. 12 maart 2014, p. 2198.
61.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam echtgenoot] d.d. 5 februari 2014, p. 1935 tot en met 1937.
62.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 25 mei 2014, p. 98. Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 7] d.d. 24 mei 2014, p. 468.
63.Rekeningafschrift op naam van [naam echtgenoot] te Kerkrade d.d. 22 september 2009, p. 2428.
64.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam schoondochter] d.d. 25 oktober 2013, p. 1883.
65.Het e-mailbericht van [medeverdachte 4] aan [naam rechercheur] d.d. 19 mei 2015, blad 2. Dit schriftelijk bescheid maakt geen onderdeel uit van de doornummering.
66.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 23 mei 2014, p. 380.
67.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 24 mei 2014, p. 75.
68.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 7] d.d. 24 mei 2014, p. 468.
69.Verantwoordingsformulier PGB van budgethouder [budgethouder 3] over de periode 1 juli 2009 tot en met 31 december 2009, p. 2766 en 2767.
70.Roosters cliënt dhr [budgethouder 3] te Kerkrade: juli - december 2009, p. 3136 tot en met 3141.
71.Het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris van [budgethouder 3] d.d. 25 januari 2017.
72.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [zorgverlener 2] d.d. 19 september 2013, p. 1865, 1867 en 1877.
73.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam zus] d.d. 26 februari 2014, p. 2092 tot en met 2094 en 2097.
74.Het e-mailbericht van [medeverdachte 4] aan [naam rechercheur] , d.d. 19 mei 2015, blad 2. Dit schriftelijk bescheid maakt geen onderdeel uit van de doornummering.
75.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 25 mei 2014, p. 412 en 415.
76.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 6] d.d. 24 juni 2014, p. 147.
77.Kamerstukken II 1991/92, 22 483, nr. 3, p. 39.
78.Hoge Raad 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2908 en Hoge Raad 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7910.
79.Hoge Raad 14 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4212.
80.Het proces-verbaal zaaksdossier Zaak Contone d.d. 26 november 2016, p. 672.
81.Het proces-verbaal zaaksdossier Zaak Contone d.d. 26 november 2016, p. 673.
82.Het tapgesprek d.d. 3 februari 2014 om 10:38 uur, p. 2344 tot en met 2346.
83.Het tapgesprek d.d. 3 februari 2014 om 10:43 uur, p. 2361 en 2362.
84.Het tapgesprek d.d. 3 februari 2014 om 10:56 uur, p. 2376.
85.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] d.d. 3 juni 2014, p. 280.
86.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 5] d.d. 5 juni 2014, p. 427 en 428.
87.Het proces-verbaal van bevindingen inzake art. 225 Sr. aangaande [budgethouder 1] d.d. 24 november 2014, p. 558.
88.Het tapgesprek d.d. 3 februari 2014 om 11:27 uur, p. 2347.
89.Het tapgesprek d.d. 3 februari 2014 om 12:48 uur, p. 2365.
90.Het tapgesprek d.d. 4 februari 2014 om 19:28 uur, p. 2381.
91.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2014, p. 1135 en 1136.
92.Het tapgesprek d.d. 4 februari 2014 om 15:55 uur, p. 2351 en 2352.
93.Het tapgesprek d.d. 4 februari 2014 om 16:01 uur, p. 2368.
94.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] d.d. 3 april 2014, p. 2147.
95.Het tapgesprek d.d. 4 februari 2014 om 17:25 uur, p. 2354 en 2355.
96.Het tapgesprek d.d. 4 februari 2014 om 17:22 uur, p. 2369 en 2370.
97.Het tapgesprek d.d. 4 februari 2014 om 17:33 uur, p. 2371.
98.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 18 juni 2014, p. 223.
99.Het tapgesprek d.d. 3 februari 2014 om 12:01 uur, p. 2364.
100.Het tapgesprek d.d. 3 februari 2014 om 12:00 uur, p. 2363.
101.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] d.d. 1 april 2014, p. 2139.
102.Het tapgesprek d.d. 3 februari 2014 om 15:26 uur, p. 2366 en 2367.
103.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] d.d. 4 februari 2014, p. 2008.
104.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] d.d. 20 maart 2014, p. 2203.
105.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 5] d.d. 21 maart 2014, p. 2214 en 2215.
106.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] d.d. 3 april 2014, p. 2147 en 2151.
107.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 25 mei 2014, p. 196.
108.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 3 november 2017.