ECLI:NL:RBLIM:2017:10203

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
23 oktober 2017
Zaaknummer
03/866401-14 + 03/866398-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en witwassen door financieel adviseur met meerdere benadeelde partijen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meermalen verduistering en witwassen. De verdachte, een financieel adviseur, werd beschuldigd van het verduisteren van geldbedragen die toebehoorden aan verschillende benadeelde partijen, en van het witwassen van een aanzienlijk bedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 9 juli 2008 tot en met 11 juni 2014, in totaal ongeveer € 228.688,49 heeft verduisterd uit hoofde van zijn beroep. De verdachte had spaarovereenkomsten gesloten met meerdere personen, maar heeft de ingelegde bedragen niet terugbetaald. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet aan de afspraken heeft gehouden en dat hij de gelden heeft gebruikt voor privé-uitgaven en onkosten van zijn bedrijf. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013 een bedrag van € 86.417,43 gewitst, dat afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte ook heeft verplicht tot betaling van schadevergoedingen aan de benadeelden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03/866401-14 + 03/866398-14 (gevoegd)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 oktober 2017
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortedatum verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
hierna te noemen: de verdachte.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L. Bien, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 oktober 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Tevens zijn verschenen de benadeelde partijen [naam benadeelde partij 1] , bijgestaan door mr. Wijnands, [naam benadeelde partij 2] en [naam benadeelde partij 3] , bijgestaan door S. Goeres en [naam benadeelde partij 4] , bijgestaan door dhr. Timmers, medewerker van Bureau Slachtofferhulp.

2.De tenlastelegging

De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
03/866398-14
feit 1 primair:verduistering in zijn beroep ten bedrage van € 33.477,32 toebehorend aan [naam benadeelde partij 1] ;
feit 1 subsidiair:oplichting van [naam benadeelde partij 1] ten bedrage van € 33.477,32;
feit 2 primair:verduistering in zijn beroep ten bedrage van € 32.184,18 toebehorend aan [naam benadeelde partij 2] ;
feit 2 subsidiair:oplichting van [naam benadeelde partij 2] ten bedrage van € 32.184,18;
feit 3 primair:verduistering in zijn beroep ten bedrage van € 7.500,-- toebehorend aan [naam benadeelde partij 5] en/of [naam benadeelde partij 6] ;
feit 3 subsidiair:oplichting van [naam benadeelde partij 5] en/of [naam benadeelde partij 6] ten bedrage van € 7.500,--;
feit 4 primair: verduistering in zijn beroep ten bedrage van € 125.000,-- toebehorend aan [naam benadeelde partij 7] en/of [naam benadeelde partij 8] ;
feit 4 subsidiair: oplichting van [naam benadeelde partij 7] en/of [naam benadeelde partij 8] ten bedrage van € 125.000,--;
feit 5 primair: verduistering in zijn beroep ten bedrage van € 31.500,-- toebehorend aan [naam benadeelde partij 4] ;
feit 5 subsidiair:oplichting van [naam benadeelde partij 4] ten bedrage van € 31.500,--.
03/866401-14
feit 1 primair:witwassen van € 413.480,-- ;
feit 1 subsidiair:schuldwitwassen van € 413.480,-- ;
feit 2:al dan niet met een ander opzettelijk gebruik maken van een valse of vervalste leenovereenkomst in verband met een enkelvoudige raadkamerprocedure bij de Rechtbank Limburg;
feit 3:al dan niet samen met een ander proberen de rechtbank Limburg en/of het openbaar ministerie en/of de Staat der Nederlanden op te lichten, door het overleggen van een valse of vervalste leenovereenkomst.

3.De voorvragen

In de zaak met parketnummer 03/866401-14 onder feit 3 beoogt het openbaar ministerie kennelijk om aan de verdachte ten laste te leggen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot oplichting. De rechtbank leidt dit af uit de inhoud van het procesdossier, het verhandelde ter terechtzitting en uit de formulering van de tenlastelegging. De woorden “ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf” ontbreken evenwel in de tenlastelegging. De rechtbank gaat ervan uit dat deze woorden abusievelijk niet zijn opgenomen. De rechtbank leest de tenlastelegging op dit punt verbeterd en gaat bij haar beoordeling uit van een poging tot het medeplegen van oplichting.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 tot en met 5 primair onder parketnummer 03/866398-14 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard. Daartoe heeft hij verwezen naar de aangiftes en naar de verklaringen van de verdachte, waaruit blijkt dat verdachte de aan hem in beheer gegeven spaargelden heeft besteed aan de kosten van zijn bedrijf en aan privé-uitgaven.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ook feit 1. primair onder parketnummer 03/866401-14 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Daartoe heeft hij onder meer verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM0787). Uit de beschikbare bankgegevens van de verdachte en van zijn bedrijven is gebleken dat de verdachte in de periode vanaf 1 januari 2008 tot en met
25 november 2013 contante geldbedragen, in totaal een bedrag van € 413.480,--, heeft gestort op zijn bankrekeningen. Deze geldbedragen heeft de verdachte niet opgegeven bij de belastingdienst. De geldbedragen komen evenmin terug in de beschikbare administratie van de vennootschap of van de eenmanszaak van de verdachte. Uit de voorhanden zijnde administratie blijkt juist dat de ondernemingen van de verdachte over de aangegeven periode louter verlies hebben geleden. Dat voornoemde contante geldbedragen afkomstig zouden zijn van opbrengsten uit huur, borg en bemiddeling in verband met zijn makelaarsactiviteiten heeft de verdachte niet met stukken onderbouwd. Er is derhalve niet gebleken van een legale herkomst van € 413.480,--. Van belang is voorts dat de verdachte in de maanden april en mei 2012 grote geldbedragen (in totaal € 108.133,12) heeft gestort op de bankrekening van [naam bedrijf 1] , een Chinees bedrijf dat gespecialiseerd is in de vervaardiging en verkoop van chemicaliën.
Ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 03/866401-14 heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Feit 3 onder laatstbedoeld parketnummer acht de officier van justitie niet bewezen, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte wist dat medeverdachte [naam medeverdachte] de valse leenovereenkomst zou overleggen in een enkelvoudige raadkamerprocedure bij de rechtbank Limburg.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4 onder parketnummer 03/866398-14 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3 primair en feit 5 primair onder laatstbedoeld parketnummer heeft de verdediging gesteld dat de verdachte het ingelegde spaargeld (contant) heeft terugbetaald, zodat van verduistering geen sprake is. Van oplichting onder feit 3 subsidiair en feit 5 subsidiair is evenmin sprake, omdat de verdachte wel een bonafide partij was en de intentie had het spaargeld te beleggen. De verdediging verzoekt de verdachte derhalve integraal vrij te spreken van feit 3 en van feit 5. Daarbij heeft de verdediging opgemerkt dat aangever [naam benadeelde partij 4] een zeer warrig verhaal heeft verteld bij de politie, zodat twijfelachtig is of van zijn verklaringen kan worden uitgegaan.
De verdediging heeft zich met betrekking tot feit 1 onder parketnummer 03/866401-14 op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat het bedrag van € 413.480,-- uit een misdrijf afkomstig was. De verdediging heeft daartoe onder meer verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 27 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3169) en gesteld dat er geen bewijs is dat het geld dat door de verdachte contant is gestort afkomstig is uit een misdrijf. Een gedeelte van deze gestorte geldbedragen waren huuropbrengsten, hetgeen gelet op de makelaarsactiviteiten van de verdachte niet onwaarschijnlijk is. Bovendien is het enkele storten van geldbedragen op eigen bankrekeningen onvoldoende om te kunnen spreken van gedragingen die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen.
Ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 03/866401-14 heeft de verdediging onder verwijzing naar het vonnis van 11 november 2016 in de zaak van medeverdachte [naam medeverdachte] zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit, omdat de verdachte daadwerkelijk een geldbedrag van € 50.000,-- aan medeverdachte [naam medeverdachte] heeft geleend. De verdachte beschikte over voldoende financiële middelen om het geld aan medeverdachte [naam medeverdachte] te lenen.
Evenals de officier van justitie heeft de verdediging zich met betrekking tot feit 3 onder parketnummer 03/866401-14 op het standpunt gesteld dat dit feit niet kan worden bewezen. Niet kan worden bewezen dat de verdachte wist dat medeverdachte [naam medeverdachte] de valse leenovereenkomst zou overleggen in een enkelvoudige raadkamerprocedure bij de rechtbank Limburg.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Inleiding
De verdachte heeft op 14 november 2007 [naam bedrijf 2] opgericht. Vanaf de maand juli 2008 heeft de verdachte met diverse personen, waaronder de in de tenlastelegging genoemde aangevers, spaarovereenkomsten gesloten, ertoe strekkende dat zij iedere maand een bepaald rentebedrag over hun openstaande spaarsaldo van [naam bedrijf 2] zouden ontvangen. Per 1 september 2011 heeft de verdachte dit bedrijf opgeheven. De verdachte heeft op 1 oktober 2010 een eenmanszaak opgericht, te weten [naam bedrijf 3] . In de maand september 2011 heeft een van de personen met wie [naam bedrijf 2] een spaarovereenkomst had gesloten, tegen de verdachte ter zake van oplichting aangifte gedaan, nadat zij de verdachte tevergeefs diverse malen had verzocht om terugstorting van haar spaargeld. Vervolgens is door andere personen ook aangifte tegen verdachte gedaan ter zake van oplichting. Terwijl het onderzoek van het openbaar ministerie naar de feiten uit deze aangiftes nog liep werd op 30 augustus 2012 in de woning van de ouders van de medeverdachte [naam medeverdachte] een geldbedrag van in totaal € 61.000,-- aangetroffen. Dit geldbedrag werd in beslag genomen. Op 30 oktober 2012 is ter griffie van de toenmalige rechtbank te Maastricht namens [naam medeverdachte] een klaagschrift ingediend. Het klaagschrift strekte tot teruggave van het op 30 augustus 2012 inbeslaggenomen geldbedrag van € 61.000,-- aan [naam medeverdachte] . Namens [naam medeverdachte] is aangevoerd dat het inbeslaggenomen geld aan hem toebehoort en dat hij € 50.000,-- in contanten heeft geleend van de verdachte. Ter onderbouwing van het bestaan van de lening zijn in de beklagprocedure (kopieën van) justificatoire bescheiden overgelegd, waaronder een onderhandse akte van geldlening. Naar het bestaan van deze geldlening is een onderzoek ingesteld en zijn de verdachte en verschillende getuigen gehoord, onder meer door de rechter-commissaris in deze rechtbank. In dat kader is de inkomens- en vermogenspositie van de verdachte onderzocht. Daaruit is gebleken dat de verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013 grote hoeveelheden contant geld heeft gestort op zijn bankrekeningen en grote geldbedragen heeft overgeboekt naar een bankrekening van een bedrijf in China.
03/866398-14 [1]
Ten aanzien van feit 1, primair
In een spaarovereenkomst van 9 juli 2008 en van 28 november 2008 komen (onder meer) [naam benadeelde partij 1] en [naam bedrijf 2] overeen dat [naam benadeelde partij 1] een bedrag van € 70.000,- respectievelijk € 3.000 op een spaarrekening van [naam bedrijf 2] stort. De genoemde bedragen zijn daadwerkelijk overgemaakt op het bankrekeningnummer van de B.V. van de verdachte. In de periode na het sluiten van de overeenkomst heeft mevrouw [naam benadeelde partij 1] op haar verzoek diverse keren geldbedragen teruggestort gekregen. Op een gegeven moment werden haar verzoeken om terugstorting niet meer gehonoreerd. Er resteerde toen nog een ingelegd bedrag van € 33.504,31. Zij heeft toen aangifte tegen de verdachte gedaan ter zake van oplichting. [2]
De verdachte heeft desgevraagd hierover verklaard dat hij als bestuurder van voornoemde B.V. en gemachtigde van de betreffende spaarrekening het geld van [naam benadeelde partij 1] heeft opgenomen en heeft besteed aan onkosten voor de zaak, zoals huur van het kantoor, inrichting van de gehuurde kantoorruimte met kantoormeubilair en computers en voor privé-onkosten, zoals de aflossing van de hypotheek van zijn woning, verzekeringen en nutsvoorzieningen. [3]
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte uit hoofde van zijn beroep een bedrag van circa € 33.477,32 toebehorend aan [naam benadeelde partij 1] heeft verduisterd.
Ten aanzien van feit 2, primair
Op 29 oktober 2008 heeft (onder meer) [naam benadeelde partij 2] met [naam bedrijf 2] een overeenkomst gesloten, ertoe strekkende dat [naam benadeelde partij 2] € 60.000 euro op de spaarrekening van voornoemde B.V. stort. [naam benadeelde partij 2] heeft dit bedrag daadwerkelijk op de bankrekening van de B.V. overgemaakt. [naam benadeelde partij 2] heeft in de loop van de tijd op verzoek diverse keren een bedrag teruggestort gekregen. Op een bepaald moment stokten de terugbetalingen. Na de verdachte tevergeefs diverse malen te hebben verzocht om teruggave van het resterende bedrag heeft [naam benadeelde partij 2] tegen de verdachte aangifte gedaan van oplichting. [4] Er was toen nog een bedrag van € 32.184,18 in beheer bij de B.V. van de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich het geld van [naam benadeelde partij 2] onrechtmatig heeft toegeëigend en het geld heeft gebruikt voor onkosten van de zaak en voor het betalen van zijn salaris. [5]
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte uit hoofde van zijn beroep een bedrag van € 32.184,18 toebehorend aan [naam benadeelde partij 2] heeft verduisterd.
Ten aanzien van feit 3, primair
In een spaarovereenkomst van 11 oktober 2010 komen [naam bedrijf 2] , [naam benadeelde partij 5] en [naam benadeelde partij 6] overeen dat zij een bedrag van € 7.500,-- op de rekening van voornoemde B.V. storten. Dit bedrag is daadwerkelijk overgemaakt naar het bankrekeningnummer van de B.V. Na eerst diverse malen tevergeefs schriftelijk te hebben verzocht om terugstorting van het ingelegde geld, heeft de verdachte uiteindelijk € 7.500,--teruggestort op de bankrekening van [naam benadeelde partij 5] en [naam benadeelde partij 6] . [6]
De verdachte heeft verklaard dat hij de overeenkomst met [naam benadeelde partij 5] en [naam benadeelde partij 6] is aangegaan om geld aan te trekken om van te kunnen leven. Hij heeft het geld niet onmiddellijk terugbetaald aan [naam benadeelde partij 5] en [naam benadeelde partij 6] nadat zij daarom hadden gevraagd. Dit kon hij niet omdat hij het geld niet had. [7]
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte uit hoofde van zijn beroep een bedrag van € 7.500,-- toebehorend aan [naam benadeelde partij 5] en [naam benadeelde partij 6] heeft verduisterd.
Ten aanzien van feit 4, primair
[naam benadeelde partij 7] en [naam benadeelde partij 8] zijn in spaarovereenkomsten van 10 september 2008, 11 oktober 2010 en 6 mei 2013 met [naam bedrijf 2] overeengekomen dat zij in totaal een bedrag van € 125.000,-- op de bankrekening van voornoemde B.V. storten. Zij hebben dit bedrag daadwerkelijk overgemaakt op de bankrekening van de B.V.. [naam benadeelde partij 7] en [naam benadeelde partij 8] hebben later aan de verdachte verzocht om terugbetaling van het ingelegde bedrag. Verdachte heeft hun verzoek niet gehonoreerd. [naam benadeelde partij 7] en [naam benadeelde partij 8] hebben vervolgens aangifte tegen de verdachte gedaan. De verdachte had op dat moment het ingelegde bedrag nog niet terugbetaald. [8]
De verdachte heeft verklaard dat hij de spaarovereenkomst met [naam benadeelde partij 7] en [naam benadeelde partij 8] is aangegaan om geld aan te trekken om van te leven en dat hij ook daadwerkelijk van het door [naam benadeelde partij 7] en [naam benadeelde partij 8] ingelegde geldbedrag van € 125.000,-- heeft geleefd. [9]
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte uit hoofde van zijn beroep een bedrag van € 125.000,-- toebehorend aan [naam benadeelde partij 7] en/of [naam benadeelde partij 8] heeft verduisterd.
Ten aanzien van feit 5, primair
[naam benadeelde partij 4] heeft na het sluiten van een overeenkomst € 31.000,-- op de bankrekening van [naam bedrijf 2] gestort. Op 6 oktober 2008 is € 500,-- teruggestort. [10]
De verdachte heeft verklaard dat hij de spaarovereenkomst met [naam benadeelde partij 4] is aangegaan om geld aan te trekken om van te leven. [11]
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte uit hoofde van zijn beroep een bedrag van circa € 31.500,-- toebehorend aan [naam benadeelde partij 4] heeft verduisterd.
03/866401-14
Ten aanzien van feit 1, primair [12]
Op 25 april 2012 en 26 april 2012 heeft de verdachte op bankrekeningnummer [rekening nummer] ten name van zijn eenmanszaak “ [naam bedrijf 3] [naam bedrijf 4] ” geldbedragen van € 6.500,--, € 1.950,--. € 19.500,-- en € 25.000,-- gestort. [13] Op 3 mei 2012 heeft de verdachte van dit bankrekeningnummer een bedrag van € 41.475,36 overgeboekt naar het Chinese bedrijf [naam bedrijf 1] . Op 9 mei 2012 en 10 mei 2012 heeft de verdachte een bedrag van € 44.000,-- respectievelijk € 1.000,-- gestort op bankrekeningnummer [rekening nummer] . Op 11 mei 2012 boekt de verdachte een bedrag van € 44.942,07 over naar voornoemd Chinees bedrijf. [14] Uit onderzoek op het internet naar voornoemd bedrijf is gebleken dat het bedrijf in China zou zijn gespecialiseerd in de vervaardiging en verkoop van chemicaliën. [15]
Blijkens de door de verdachte gedane aangiftes bij de belastingdienst bedroeg het bedrijfsvermogen van [naam bedrijf 2] per 31 december 2008, 31 december 2009, 31 december 2010 en 31 december 2011 respectievelijk € 5.251,--, - € 41.301,--, - € 63.267,-- en - € 68.998,-- en het verlies per voornoemde data respectievelijk €12.749,-- € 46.552,--, € 21.966,-- en € 5.731. Afgezien van een aan zijn hypotheek gekoppelde effectenrekening met een bedrag van € 23.776,00 beschikte de verdachte niet over vermogen. [16]
Op 3 en 11 mei 2012 heeft de verdachte grote geldbedragen overgeboekt naar een bankrekeningnummer op naam van een bedrijf in China in chemicaliën. De rechtbank acht onvoldoende bewijs aanwezig dat de verdachte ook op 5 april 2012 een groot geldbedrag zou hebben overgemaakt naar het genoemde bedrijf in China. Het bedrag van € 21.715,69 dat zou zijn overgemaakt vanaf het bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] ten name van [naam bedrijf 3] heeft de rechtbank niet in het dossier terug kunnen vinden. Van dit bankrekeningnummer zijn bankafschriften opgevraagd en verkregen vanaf 6 november 2012.
De op 3 mei 2012 en 11 mei 2012 overgeboekte geldbedragen van € 41.475,36 en
€ 44.942,07 zijn niet te herleiden uit de boekhouding van de bedrijven van de verdachte. Van de bedragen is geen melding gedaan in de bij de belastingdienst gedane aangiften. Uit de beschikbare administratie blijkt dat de verdachte met zijn bedrijven louter verlies heeft geleden en privé slechts beschikte over een geblokkeerde effectenrekening van € 23.776,00.
Bij de politie en ter terechtzitting heeft de verdachte geen duidelijkheid verschaft over de herkomst van voornoemde geldbedragen. De verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar verklaard dat de bedrijfsactiviteiten van zijn eenmanszaak “ [naam bedrijf 4] Groothandel” bestonden uit het bestellen van chemische stoffen voor derden, maar hij heeft desgevraagd niet willen verklaren wie dan de afnemers van deze bestellingen waren en welke stoffen de verdachte in China voor hen dan bestelde. De rechtbank is van oordeel dat de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het geldbedrag van in totaal € 86.417,43 dat de verdachte eerst op zijn bankrekening heeft gezet en daarmee voorhanden heeft gehad en door zijn overboekingen naar de bankrekening van een Chinees bedrijf heeft omgezet - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft met zijn verklaring bij de politie én op de terechtzitting dat hij als makelaar huur, borg en bemiddelingskosten contant ontving van (ver)huurders, niet aannemelijk gemaakt dat voornoemde geldbedragen een legale herkomst hebben. De inkomsten uit bemiddeling, (ver)huur en borg zouden hooguit een gedeelte van het contant gestorte bedrag van in totaal € 413.480,-- kunnen verklaren, maar dan nog zou de verdachte als makelaar de gelden slechts voor een klein gedeelte zelf mogen behouden. Deze inkomsten kunnen derhalve de grote geldbedragen die de verdachte op 3 en 11 mei 2012 heeft overgeboekt naar het bedrijf in China met de naam [naam bedrijf 1] . niet verklaren. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte dit gedeelte van het tenlastegelegde bedrag heeft witgewassen, te weten een bedrag van € 86.417,43.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3
Op 30 augustus 2012 werd in de woning van de ouders van de medeverdachte [naam medeverdachte] een geldbedrag van in totaal € 61.000,- aangetroffen. Direct na het aantreffen van deze geldbedragen vertelde de vader van de medeverdachte [naam medeverdachte] aan ambtenaren van de politie dat het aangetroffen geld aan zijn zoon toebehoort.
Op 30 oktober 2012 is ter griffie van de toenmalige rechtbank te Maastricht namens de medeverdachte G.J.M. [naam medeverdachte] een klaagschrift ingediend. Het klaagschrift strekt tot teruggave van het op 30 augustus 2012 inbeslaggenomen geldbedrag van € 61.000,- aan de medeverdachte [naam medeverdachte] . Namens de medeverdachte [naam medeverdachte] is aangevoerd dat het inbeslaggenomen geld aan hem toebehoort. Volgens dat klaagschrift heeft hij € 50.000 in contanten geleend van de verdachte. In het kader van de behandeling van het bezwaarschrift zijn (kopieën van) justificatoire bescheiden overgelegd: een onderhandse akte van geldlening, dagafschriften van de ING-bank en kwitanties. Naar het bestaan van deze geldlening is een onderzoek ingesteld en in dat kader is informatie opgevraagd en zijn de verdachte, de medeverdachte [naam medeverdachte] en verschillende getuigen gehoord, onder meer door de rechter-commissaris in deze rechtbank. Ter terechtzitting heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat hij niet wist dat de medeverdachte [naam medeverdachte] de geldleenovereenkomst in een enkelvoudige raadkamerprocedure van deze rechtbank zou (laten) overleggen.
De rechtbank overweegt het volgende. Daargelaten de vraag of de geldleenovereenkomst echt, vals of vervalst is, het procesdossier bevat onvoldoende bewijs dat de verdachte er wetenschap van had dat de medeverdachte [naam medeverdachte] de geldleenovereenkomst aan zijn advocaat zou verstrekken in verband met een enkelvoudige raadkamerprocedure bij de rechtbank Limburg. Derhalve dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift. Om diezelfde reden dient de verdachte te worden vrijgesproken van de onder 3 tenlastegelegde poging tot het medeplegen van oplichting van de rechtbank Limburg, het Openbaar Ministerie of de Nederlandse staat.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
03/866398-14
onder 1. primair
in het tijdvak van 9 juli 2008 tot en met 11 juni 2014 te Maastricht opzettelijk een hoeveelheid geld (ongeveer een totaalbedrag van 33.477,32 euro) geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde partij 1] , welk goed verdachte uit hoofde van zijn beroep, te weten financieel adviseur onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
onder 2. primair
in het tijdvak van 29 oktober 2008 tot en met 11 juni 2014 te Maastricht opzettelijk een hoeveelheid geld (ongeveer een totaalbedrag van 32.184,18 euro) geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde partij 2] , welk goed verdachte uit hoofde van zijn beroep, te weten financieel adviseur onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
onder 3. primair
in het tijdvak van 11 oktober 2010 tot en met 11 juni 2014 te Maastricht opzettelijk een hoeveelheid geld (ongeveer een totaalbedrag van 7500 euro) toebehorende aan [naam benadeelde partij 5] en/of [naam benadeelde partij 6] , welk goed verdachte uit hoofde van zijn beroep als financieel adviseur onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
onder 4. primair
in het tijdvak van 10 september 2008 tot en met 11 juni 2014 te Maastricht opzettelijk een hoeveelheid geld (ongeveer een totaalbedrag van 125.000 euro) toebehorende aan [naam benadeelde partij 7] en/of [naam benadeelde partij 8] , welk goed verdachte uit hoofde van zijn beroep als financieel adviseur onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
onder 5. primair
in het tijdvak van 9 september 2008 tot en met 11 juni 2014 te Maastricht een hoeveelheid geld (ongeveer een totaalbedrag van 31.500 euro) toebehorende aan [naam benadeelde partij 4] , welk goed verdachte uit hoofde van zijn beroep, te weten financieel adviseur onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
03/866401-14
onder 1. primair
meermalen omstreeks 1 januari 2008 tot en met 31 december
2013 in Nederland, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (totaal geldbedrag
€ 86.417, 43 euro), heeft omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
03/866398-14
T.a.v. feit 1. primair:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft
T.a.v. feit 2. primair:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft
T.a.v. feit 3. primair:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft
T.a.v. feit 4. primair:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft
T.a.v. feit 5. primair:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft
03/866401-14
T.a.v. feit 1. primair
witwassen, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 3,5 jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde gevangenisstraf te hoog is en verwijst daartoe naar de LOVS-richtlijnen. De verdachte heeft nimmer de bedoeling gehad andere personen financieel te benadelen, maar is gaandeweg zijn normen en waarden uit het oog verloren. Hij heeft zich spaargeld van andere personen toegeëigend, maar daarvan niet luxe geleefd. Bovendien heeft hij een aantal benadeelden schadeloos gesteld. Het is in het belang van alle benadeelden dat de verdachte spoedig inkomen kan genereren, hetgeen in detentie niet mogelijk zal zijn. Ten slotte heeft de verdediging gesteld dat rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft met diverse personen spaarovereenkomsten gesloten zonder dat hij de daarvoor vereiste vergunning had. Zelfs nadat hij daarvoor op 18 oktober 2011 een waarschuwing heeft gekregen van de Autoriteit Financiële Markten is de verdachte met deze activiteiten niet gestopt. Verdachte heeft zich gedurende een lange periode meerdere malen voor een totaalbedrag van €228.688,49 schuldig gemaakt aan verduistering uit hoofde van zijn beroep als financieel adviseur.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van
€ 86.417, 43. Door het witwassen van crimineel vermogen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan het faciliteren van de onderliggende criminaliteit. Witwassen vormt een aantasting van de legale economie en het financiële stelsel en is, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
In de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht is voor de bestraffing van fraude met een benadelingsbedrag van € 250.000,-- tot € 500.000,-- als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 tot 18 maanden vastgesteld. De rechtbank zal uitgaan van de bovengrens van dit oriëntatiepunt. De verdachte heeft zich gedurende een zeer lange periode meerdere malen schuldig gemaakt aan gekwalificeerde verduistering. De verdachte heeft een groot aantal slachtoffers voorgespiegeld dat hij hun geld op een rekening zou storten met een hoge rente-opbrengst. De verdachte heeft lange tijd verhuld dat hij zich niet aan die afspraken hield en heeft aanvankelijk gelden terugbetaald waarbij hij in het midden liet of daarvan ook de rente deel uitmaakte. Op een gegeven moment was het geld op en kon de verdachte niets meer terugbetalen. De verdachte heeft verklaard van meet af aan geen spaardoel voor ogen te hebben gehad, maar geld te hebben willen aantrekken om van te leven. Het totale benadelingsbedrag betreft ruim € 300.000,--. De verdachte heeft bij zijn praktijken in het geheel geen rekening gehouden met de grote financiële en emotionele gevolgen voor zijn slachtoffers. Sommige slachtoffers sloten de overeenkomst met de verdachte voor het aanleggen van een financiële buffer ten behoeve van hun “oude dag” of voor het tijdelijk parkeren van hun geld om later een nieuwe woning te kunnen bouwen op een eigen stuk grond. Lang niet alle inleggers hebben hun geld terug gekregen. Sommigen waren door het verlies van hun spaargeld genoodzaakt geld van hun kinderen te lenen of raakten zelfs in juridische procedures met hun kinderen verwikkeld. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan
De verdachte is niet uit eigen beweging gestopt. Zelfs nadat hij op 18 oktober 2011 een waarschuwing had gekregen van de Autoriteit Financiële Markten is de verdachte doorgegaan met zijn activiteiten. Hij is pas gestopt nadat diverse personen tegen hem aangifte hadden gedaan. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de vertrouwenspositie die hij in een eerder stadium op financieel gebied met de aangevers had opgebouwd. Hij heeft zich van meet af aan laten leiden door eigen geldelijk gewin. Deze omstandigheden weegt de rechtbank strafverzwarend mee bij de op te leggen straf.
Daarbij komt dat de verdachte in de uitoefening van zijn bedrijf zonder toestemming van de Nederlandse Bank opzettelijk buiten besloten kring van andere dan professionele partijen geld heeft aangetrokken en ter beschikking heeft gehad. Door het verlenen van toestemming aan instellingen om als bank op te treden kan de overheid toezicht houden. Verdachte heeft zich aan dit toezicht onttrokken, met als gevolg dat de slachtoffers ook geen aanspraak konden maken op vergoeding van hun schade op grond van de beschermingsregels voor banken door de overheid. Hiermee heeft de verdachte de integriteit van en het vertrouwen van burgers in het financiële stelsel in Nederland ernstig geschaad.
Bij haar oordeel betrekt de rechtbank tevens dat de verdachte, blijkens de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, reeds een keer eerder door de strafrechter is veroordeeld wegens verduistering in dienstbetrekking.
Bij het bepalen van de soort en hoogte van de op te leggen straf betrekt de rechtbank tevens dat de verdachte een aantal slachtoffers inmiddels (gedeeltelijk) schadeloos heeft gesteld en de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie.
In de visie van de rechtbank is sprake van een geringe overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak tot een einde moet komen. De dagvaarding is aan de verdachte uitgereikt op 21 april 2015. Op 18 oktober 2017 wordt uitspraak gedaan in de strafzaak. Er is sprake van een uitgebreid onderzoek en van een omvangrijk dossier, waarbij een aantal getuigen – mede op verzoek van de verdediging – is gehoord. De afdoening van de strafzaak is ook vertraagd doordat de behandeling van de strafzaak op 28 oktober 2016 geen doorgang kon vinden vanwege ziekte van de raadsman van de verdachte. De rechtbank volstaat met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en ziet geen aanleiding om in de strafmaat rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden is.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] (feit 1. primair, 03/866398-14)
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 1.934,29 te vermeerderen met de wettelijke rente (materiële schade bestaande uit € 190,33 deurwaarderskosten, € 1.282,35 advocaatkosten, € 111,61 reiskosten en immateriële schade bestaande uit € 350,-- psychische schade) en vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand ten behoeve van de zitting ad. € 484,--.
Daarnaast verzoekt zij om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 1.934,29 te vermeerderen met de wettelijke rente alsmede verzoekt zij om toekenning van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 21.455,86 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag ziet op een reeds bij vonnis van 30 november 2011 vastgesteld schadebedrag van € 35.408,12 door de civiele rechter van deze rechtbank. Van dit bedrag heeft de verdachte een bedrag van € 21.455,86 nog niet terug betaald.
Benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] (feit 2. primair 03/866398-14)
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 29.694,18 (materiële schade bestaande uit € 22.934,18, resterend bedrag uit de vaststellingsovereenkomst, € 3.760,-- wettelijke rente van 1 maart 2012 tot 4 oktober 2017 en immateriële schade bestaande uit
€ 3.000 voorschot smartengeld) en vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand ad. € 100. Daarnaast verzoekt hij om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 29.694,18 te vermeerderen met de wettelijke rente.
Benadeelde partij [naam benadeelde partij 4] (feit 5. primair 03/866398-14)
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 31.500,-- (materiële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast verzoekt hij om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 31.500,-- te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] ten bedrage van € 23.040,15 dient te worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] ten bedrage van € 26.794,18 dient te worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 4] ten bedrage van € 30.500,-- dient te worden toegewezen, inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.5
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] heeft de verdediging zich, afgezien van het gevorderde voorschot voor smartengeld, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor zover de vordering ziet op het smartengeld dient deze niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd is.
De verdediging heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu uit het procesdossier onvoldoende blijkt of deze benadeelde partij nog wel geld van de verdachte te vorderen heeft.
7.6
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] (feit 1. primair, 03/866398-14)
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar voor het bedrag dat ziet op de reiskosten ad. € 111,61, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2014. Voor zover de vordering ziet op de deurwaarderskosten en de advocaatkosten wijst de rechtbank de vordering af, omdat deze kosten niet vallen onder het begrip “rechtstreekse schade” als bedoeld in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering. Voor zover de vordering ziet op de psychische schade wijst de rechtbank de vordering af. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt niet dat als gevolg van het strafbare feit sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dan wel dat het gepleegde strafbare feit een dusdanige inbreuk op een fundamenteel recht vormt, dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon dient te worden beschouwd.
De rechtbank ziet voorts aanleiding vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand ad.
€ 484,-- toe te wijzen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het toegewezen bedrag aangewezen. De rechtbank acht tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het bedrag van € 21.455,86, zoals dit is vastgesteld bij vonnis van 11 november 2011 en niet reeds is betaald door de verdachte, aangewezen.
Benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] (feit 2. primair 03/866398-14)
Voor zover de vordering van de benadeelde partij ziet op de bij vonnis van
12 maart 2014 door de civiele rechter van deze rechtbank vastgestelde schade ad.
€ 22.934,18 en de thans gevorderde wettelijke rente ad. € 3.760,-- wijst de rechtbank deze vordering af, omdat de civiele rechter daarover reeds heeft beslist, zodat de benadeelde partij geen belang meer heeft bij een oordeel over dit deel van de vordering. Ook het gevraagde voorschot voor smartengeld ad. € 3.000,--komt niet voor vergoeding in aanmerking. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt niet dat als gevolg van het strafbare feit sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dan wel dat het gepleegde strafbare feit een dusdanige inbreuk op een fundamenteel recht vormt, dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon dient te worden beschouwd.
De rechtbank ziet wel aanleiding vergoeding van de kosten van de rechtsbijstand ad.
€ 100,-- toe te wijzen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het bedrag van € 22.934,18, zoals dit is vastgesteld bij vonnis van 12 maart 2014 en niet reeds is betaald door de verdachte, aangewezen.
Benadeelde partij [naam benadeelde partij 4] (feit 5. primair 03/866398-14)
Ten aanzien van de door de benadeelde partij gevorderde schade is de rechtbank van oordeel dat de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat uit het procesdossier niet duidelijk blijkt of en zo ja, welk bedrag [naam benadeelde partij 4] nog tegoed heeft van de verdachte. De rechtbank zal deze benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Voor die schade zal de benadeelde partij een vordering bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57, 63, 321, 322 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder parketnummer 03/866401-14 onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten tot een gevangenisstraf van 24 maanden;
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] , wonende te Brunssum, ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 03/866398-14 gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 111,61 te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 11 juni 2014 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] ter zake gemaakte deurwaarderskosten, advocaatkosten en immateriële schade af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op € 484,--;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde partij 1] van € 21567,47 (€111,61 en € 21.455,86) bij niet betaling en verhaal te vervangen door 142 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 11 juni 2014 tot aan de dag van de volledige voldoening:
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] vervalt en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] , wonende te Gronsveld, ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 03/866398-14 af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op € 100,--;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer van [naam benadeelde partij 2] van € 22.934,18 bij niet betaling en verhaal te vervangen door 149 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 11 juni 2014 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] vervalt en omgekeerd;
  • verklaart de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij 4] , wonende te Maastricht, ten aanzien van feit 5 onder parketnummer 03/866398-14 niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de benadeelde partij voornoemd in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en
mr. J.M.G. Gunsing, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A.J. Wenders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 oktober 2017.
Buiten staat
Mr. J.M.G. Gunsing is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 03/866401-14, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
1.
hij een of meermalen op of omstreeks 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013, te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (totaal geldbedrag ongeveer 413.480 euro) , heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (totaal geldbedrag ongeveer 413.480 euro), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat
bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij een of meermalen in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013, te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,, althans in het arrondissement Maastricht en/of Limburg, in elk geval in Nederland, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (totaalbedrag ongeveer 413.480 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 augustus 2012 tot en met 30 oktober 2012 te Eijsden, gemeente Eijsden-Margraten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van een vals(e) of vervalst(e)
leningsovereenkomst (p. 182), - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) deze overeenkomst heeft/hebben verstrekt aan zijn/hun advocaat/advocaten in verband met een enkelvoudige raadkamer procedure bij de rechtbank Limburg en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat het onjuist is dat er geld is geleend;
3.
hij ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf in of omstreeks het tijdvak van 30 oktober 2012 tot en met 7 januari 2014 te Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht en/of Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Rechtbank Limburg en/of het Openbaar Ministerie en/of de Nederlandse Staat heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 61.000 euro) waarop conservatoir beslag is gelegd in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid een valse en/of vervalste leenovereenkomst overlegt, waardoor de Rechtbank Limburg en/of het Openbaar Ministerie en/of de Nederlandse Staat werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 03/866398-14 ten laste gelegd dat
1.
hij een of meermalen in of omstreeks het tijdvak van 9 juli 2008 tot en met 11 juni 2014 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of Limburg opzettelijk (telkens) een hoeveelheid geld (ongeveer een totaalbedrag van 33.477,32 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn beroep, te weten financieel adviseur in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij een of meermalen in of omstreeks het tijdvak van 9 juli 2008 tot en met 11 juni 2014 te Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht en/of Limburg, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam benadeelde partij 1] heeft bewogen tot de afgifte van (telkens) een hoeveelheid geld (totaal bedrag ongeveer 33.477,32 euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als een bonafide partij die nimmer intentie had tot het beleggen van het geld, waardoor [naam benadeelde partij 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij in of omstreeks het tijdvak van 29 oktober 2008 tot en met 11 juni 2014 te Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht en/of Limburg, opzettelijk een hoeveelheid geld (totaalbedrag van ongeveer 32.184,18 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn beroep als financieel adviseur, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks 29 oktober 2008 tot en met 11 juni 2014 te Maastricht, althans het arrondissement Maastricht en/of Limburg, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van
verdichtsels, [naam benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (totaalbedrag ongeveer 32.184,18 euro, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich heeft voorgedaan als een bonafide partij die nimmer de intentie had tot het beleggen van het geld, waardoor [naam benadeelde partij 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
3.
hij in of omstreeks het tijdvak van 11 oktober 2010 tot en met 11 juni 2014 te Maastricht, althans het arrondissement Maastricht en/of Limburg, opzettelijk een hoeveelheid geld (totaalbedrag ongeveer 7500 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde partij 5] en/of [naam benadeelde partij 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn beroep als financieel adviseur, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 11 oktober 2010 tot en met 11 juni 2014 te Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht en/of Limburg, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam benadeelde partij 5] en/of [naam benadeelde partij 6] heeft bewogen tot de afgifte van
een hoeveelheid geld (totaalbedrag ongeveer 7500 euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als een bonafide partij die nimmer de intentie had tot het beleggen van het geld, waardoor [naam benadeelde partij 5] en/of [naam benadeelde partij 6] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij in of omstreeks het tijdvak van 10 september 2008 tot en met 11 juni 2014 te Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht en/of Limburg, opzettelijk een hoeveelheid geld (totaalbedrag ongeveer 125.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde partij 7] en/of [naam benadeelde partij 8] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn beroep als financieel adviseur, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 10 september 2008 tot en met 11 juni 2014 te Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht en/of Limburg, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam benadeelde partij 7] en/of [naam benadeelde partij 8] heeft bewogen tot de afgifte van
een hoeveelheid geld (totaalbedrag ongeveer 125.000 euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als een bonafide partij die nimmer de intentie had tot het beleggen van het geld, waardoor [naam benadeelde partij 7] en/of [naam benadeelde partij 8] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
5.
hij in of omstreeks het tijdvak van 9 september 2008 tot en met 11 juni 2014 te Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of Limburg opzettelijk een hoeveelheid geld (totaalbedrag ongeveer 31.500 euro, althans een hoeveelheid geld), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam benadeelde partij 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn beroep, te weten financieel
adviseur in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks het tijdvak van 9 september 2008 tot en met 11 juni 2014 te Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht en/of Limburg, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam benadeelde partij 4] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (totaalbedrag ongeveer 31.500 euro), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als een bonafide partij die nimmer de intentie had tot het beleggen van het geld, waardoor [naam benadeelde partij 4] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Leiding District Maastricht, Leiding Basiseenheid Maastricht Centrum/Zuid, proces-verbaalnummer 2400-2011112130, gesloten d.d. 11 juni 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 253.
2.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 21 september 2011, doorgenummerde dossierpagina 88 tot en met 91.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 juni 2012, doorgenummerde dossierpagina 57.
4.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 17 december 2011, doorgenummerde dossierpagina 135 tot en met 137.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 juni 2012, doorgenummerde dossierpagina 59.
6.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 13 augustus 2013, doorgenummerde dossierpagina 154 tot en met 157.
7.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 21 mei 2014, doorgenummerde dossierpagina 64.
8.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 13 augustus 2013, doorgenummerde dossierpagina 205 tot en met 209.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 juni 2012, doorgenummerde dossierpagina 65.
10.Het proces-verbaal van aangifte van 21 januari 2014, doorgenummerde dossierpagina 246 en 247.
11.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 juni 2012, doorgenummerde dossierpagina 66.
12.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Bureau Financiële Recherche, Fraudeteam Limburg, proces-verbaalnummer 2014 055 255, gesloten d.d. 12 juni 2014, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 390.
13.Een geschrift, zijnde een overeenkomst zakelijk betaalpakket tussen de ING en [naam bedrijf 3] [naam bedrijf 4] , doorgenummerde dossierpagina 393 van het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Zuid West, Recherche Sittard, proces-verbaalnummer 2012100789, gesloten d.d. 2 juli 2013, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 602.
14.Een geschrift, zijnde een rekeningafschrift, doorgenummerde dossierpagina 67.
15.Het proces-verbaal Witwassen d.d. 24 juni 2014, doorgenummerde dossierpagina 26 en 27.
16.Geschriften, zijnde aangiftes bij de belastingdienst van 2007, 2008, 2009, 2010 en 2011, doorgenummerde dossierpagina 297 en 376.