4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Inleiding
De verdachte heeft op 14 november 2007 [naam bedrijf 2] opgericht. Vanaf de maand juli 2008 heeft de verdachte met diverse personen, waaronder de in de tenlastelegging genoemde aangevers, spaarovereenkomsten gesloten, ertoe strekkende dat zij iedere maand een bepaald rentebedrag over hun openstaande spaarsaldo van [naam bedrijf 2] zouden ontvangen. Per 1 september 2011 heeft de verdachte dit bedrijf opgeheven. De verdachte heeft op 1 oktober 2010 een eenmanszaak opgericht, te weten [naam bedrijf 3] . In de maand september 2011 heeft een van de personen met wie [naam bedrijf 2] een spaarovereenkomst had gesloten, tegen de verdachte ter zake van oplichting aangifte gedaan, nadat zij de verdachte tevergeefs diverse malen had verzocht om terugstorting van haar spaargeld. Vervolgens is door andere personen ook aangifte tegen verdachte gedaan ter zake van oplichting. Terwijl het onderzoek van het openbaar ministerie naar de feiten uit deze aangiftes nog liep werd op 30 augustus 2012 in de woning van de ouders van de medeverdachte [naam medeverdachte] een geldbedrag van in totaal € 61.000,-- aangetroffen. Dit geldbedrag werd in beslag genomen. Op 30 oktober 2012 is ter griffie van de toenmalige rechtbank te Maastricht namens [naam medeverdachte] een klaagschrift ingediend. Het klaagschrift strekte tot teruggave van het op 30 augustus 2012 inbeslaggenomen geldbedrag van € 61.000,-- aan [naam medeverdachte] . Namens [naam medeverdachte] is aangevoerd dat het inbeslaggenomen geld aan hem toebehoort en dat hij € 50.000,-- in contanten heeft geleend van de verdachte. Ter onderbouwing van het bestaan van de lening zijn in de beklagprocedure (kopieën van) justificatoire bescheiden overgelegd, waaronder een onderhandse akte van geldlening. Naar het bestaan van deze geldlening is een onderzoek ingesteld en zijn de verdachte en verschillende getuigen gehoord, onder meer door de rechter-commissaris in deze rechtbank. In dat kader is de inkomens- en vermogenspositie van de verdachte onderzocht. Daaruit is gebleken dat de verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013 grote hoeveelheden contant geld heeft gestort op zijn bankrekeningen en grote geldbedragen heeft overgeboekt naar een bankrekening van een bedrijf in China.
Ten aanzien van feit 1, primair
In een spaarovereenkomst van 9 juli 2008 en van 28 november 2008 komen (onder meer) [naam benadeelde partij 1] en [naam bedrijf 2] overeen dat [naam benadeelde partij 1] een bedrag van € 70.000,- respectievelijk € 3.000 op een spaarrekening van [naam bedrijf 2] stort. De genoemde bedragen zijn daadwerkelijk overgemaakt op het bankrekeningnummer van de B.V. van de verdachte. In de periode na het sluiten van de overeenkomst heeft mevrouw [naam benadeelde partij 1] op haar verzoek diverse keren geldbedragen teruggestort gekregen. Op een gegeven moment werden haar verzoeken om terugstorting niet meer gehonoreerd. Er resteerde toen nog een ingelegd bedrag van € 33.504,31. Zij heeft toen aangifte tegen de verdachte gedaan ter zake van oplichting.
De verdachte heeft desgevraagd hierover verklaard dat hij als bestuurder van voornoemde B.V. en gemachtigde van de betreffende spaarrekening het geld van [naam benadeelde partij 1] heeft opgenomen en heeft besteed aan onkosten voor de zaak, zoals huur van het kantoor, inrichting van de gehuurde kantoorruimte met kantoormeubilair en computers en voor privé-onkosten, zoals de aflossing van de hypotheek van zijn woning, verzekeringen en nutsvoorzieningen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte uit hoofde van zijn beroep een bedrag van circa € 33.477,32 toebehorend aan [naam benadeelde partij 1] heeft verduisterd.
Ten aanzien van feit 2, primair
Op 29 oktober 2008 heeft (onder meer) [naam benadeelde partij 2] met [naam bedrijf 2] een overeenkomst gesloten, ertoe strekkende dat [naam benadeelde partij 2] € 60.000 euro op de spaarrekening van voornoemde B.V. stort. [naam benadeelde partij 2] heeft dit bedrag daadwerkelijk op de bankrekening van de B.V. overgemaakt. [naam benadeelde partij 2] heeft in de loop van de tijd op verzoek diverse keren een bedrag teruggestort gekregen. Op een bepaald moment stokten de terugbetalingen. Na de verdachte tevergeefs diverse malen te hebben verzocht om teruggave van het resterende bedrag heeft [naam benadeelde partij 2] tegen de verdachte aangifte gedaan van oplichting.Er was toen nog een bedrag van € 32.184,18 in beheer bij de B.V. van de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich het geld van [naam benadeelde partij 2] onrechtmatig heeft toegeëigend en het geld heeft gebruikt voor onkosten van de zaak en voor het betalen van zijn salaris.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte uit hoofde van zijn beroep een bedrag van € 32.184,18 toebehorend aan [naam benadeelde partij 2] heeft verduisterd.
Ten aanzien van feit 3, primair
In een spaarovereenkomst van 11 oktober 2010 komen [naam bedrijf 2] , [naam benadeelde partij 5] en [naam benadeelde partij 6] overeen dat zij een bedrag van € 7.500,-- op de rekening van voornoemde B.V. storten. Dit bedrag is daadwerkelijk overgemaakt naar het bankrekeningnummer van de B.V. Na eerst diverse malen tevergeefs schriftelijk te hebben verzocht om terugstorting van het ingelegde geld, heeft de verdachte uiteindelijk € 7.500,--teruggestort op de bankrekening van [naam benadeelde partij 5] en [naam benadeelde partij 6] .
De verdachte heeft verklaard dat hij de overeenkomst met [naam benadeelde partij 5] en [naam benadeelde partij 6] is aangegaan om geld aan te trekken om van te kunnen leven. Hij heeft het geld niet onmiddellijk terugbetaald aan [naam benadeelde partij 5] en [naam benadeelde partij 6] nadat zij daarom hadden gevraagd. Dit kon hij niet omdat hij het geld niet had.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte uit hoofde van zijn beroep een bedrag van € 7.500,-- toebehorend aan [naam benadeelde partij 5] en [naam benadeelde partij 6] heeft verduisterd.
Ten aanzien van feit 4, primair
[naam benadeelde partij 7] en [naam benadeelde partij 8] zijn in spaarovereenkomsten van 10 september 2008, 11 oktober 2010 en 6 mei 2013 met [naam bedrijf 2] overeengekomen dat zij in totaal een bedrag van € 125.000,-- op de bankrekening van voornoemde B.V. storten. Zij hebben dit bedrag daadwerkelijk overgemaakt op de bankrekening van de B.V.. [naam benadeelde partij 7] en [naam benadeelde partij 8] hebben later aan de verdachte verzocht om terugbetaling van het ingelegde bedrag. Verdachte heeft hun verzoek niet gehonoreerd. [naam benadeelde partij 7] en [naam benadeelde partij 8] hebben vervolgens aangifte tegen de verdachte gedaan. De verdachte had op dat moment het ingelegde bedrag nog niet terugbetaald.
De verdachte heeft verklaard dat hij de spaarovereenkomst met [naam benadeelde partij 7] en [naam benadeelde partij 8] is aangegaan om geld aan te trekken om van te leven en dat hij ook daadwerkelijk van het door [naam benadeelde partij 7] en [naam benadeelde partij 8] ingelegde geldbedrag van € 125.000,-- heeft geleefd.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte uit hoofde van zijn beroep een bedrag van € 125.000,-- toebehorend aan [naam benadeelde partij 7] en/of [naam benadeelde partij 8] heeft verduisterd.
Ten aanzien van feit 5, primair
[naam benadeelde partij 4] heeft na het sluiten van een overeenkomst € 31.000,-- op de bankrekening van [naam bedrijf 2] gestort. Op 6 oktober 2008 is € 500,-- teruggestort.
De verdachte heeft verklaard dat hij de spaarovereenkomst met [naam benadeelde partij 4] is aangegaan om geld aan te trekken om van te leven.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte uit hoofde van zijn beroep een bedrag van circa € 31.500,-- toebehorend aan [naam benadeelde partij 4] heeft verduisterd.
Ten aanzien van feit 1, primair
Op 25 april 2012 en 26 april 2012 heeft de verdachte op bankrekeningnummer [rekening nummer] ten name van zijn eenmanszaak “ [naam bedrijf 3] [naam bedrijf 4] ” geldbedragen van € 6.500,--, € 1.950,--. € 19.500,-- en € 25.000,-- gestort.Op 3 mei 2012 heeft de verdachte van dit bankrekeningnummer een bedrag van € 41.475,36 overgeboekt naar het Chinese bedrijf [naam bedrijf 1] . Op 9 mei 2012 en 10 mei 2012 heeft de verdachte een bedrag van € 44.000,-- respectievelijk € 1.000,-- gestort op bankrekeningnummer [rekening nummer] . Op 11 mei 2012 boekt de verdachte een bedrag van € 44.942,07 over naar voornoemd Chinees bedrijf.Uit onderzoek op het internet naar voornoemd bedrijf is gebleken dat het bedrijf in China zou zijn gespecialiseerd in de vervaardiging en verkoop van chemicaliën.
Blijkens de door de verdachte gedane aangiftes bij de belastingdienst bedroeg het bedrijfsvermogen van [naam bedrijf 2] per 31 december 2008, 31 december 2009, 31 december 2010 en 31 december 2011 respectievelijk € 5.251,--, - € 41.301,--, - € 63.267,-- en - € 68.998,-- en het verlies per voornoemde data respectievelijk €12.749,-- € 46.552,--, € 21.966,-- en € 5.731. Afgezien van een aan zijn hypotheek gekoppelde effectenrekening met een bedrag van € 23.776,00 beschikte de verdachte niet over vermogen.
Op 3 en 11 mei 2012 heeft de verdachte grote geldbedragen overgeboekt naar een bankrekeningnummer op naam van een bedrijf in China in chemicaliën. De rechtbank acht onvoldoende bewijs aanwezig dat de verdachte ook op 5 april 2012 een groot geldbedrag zou hebben overgemaakt naar het genoemde bedrijf in China. Het bedrag van € 21.715,69 dat zou zijn overgemaakt vanaf het bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] ten name van [naam bedrijf 3] heeft de rechtbank niet in het dossier terug kunnen vinden. Van dit bankrekeningnummer zijn bankafschriften opgevraagd en verkregen vanaf 6 november 2012.
De op 3 mei 2012 en 11 mei 2012 overgeboekte geldbedragen van € 41.475,36 en
€ 44.942,07 zijn niet te herleiden uit de boekhouding van de bedrijven van de verdachte. Van de bedragen is geen melding gedaan in de bij de belastingdienst gedane aangiften. Uit de beschikbare administratie blijkt dat de verdachte met zijn bedrijven louter verlies heeft geleden en privé slechts beschikte over een geblokkeerde effectenrekening van € 23.776,00.
Bij de politie en ter terechtzitting heeft de verdachte geen duidelijkheid verschaft over de herkomst van voornoemde geldbedragen. De verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar verklaard dat de bedrijfsactiviteiten van zijn eenmanszaak “ [naam bedrijf 4] Groothandel” bestonden uit het bestellen van chemische stoffen voor derden, maar hij heeft desgevraagd niet willen verklaren wie dan de afnemers van deze bestellingen waren en welke stoffen de verdachte in China voor hen dan bestelde. De rechtbank is van oordeel dat de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het geldbedrag van in totaal € 86.417,43 dat de verdachte eerst op zijn bankrekening heeft gezet en daarmee voorhanden heeft gehad en door zijn overboekingen naar de bankrekening van een Chinees bedrijf heeft omgezet - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft met zijn verklaring bij de politie én op de terechtzitting dat hij als makelaar huur, borg en bemiddelingskosten contant ontving van (ver)huurders, niet aannemelijk gemaakt dat voornoemde geldbedragen een legale herkomst hebben. De inkomsten uit bemiddeling, (ver)huur en borg zouden hooguit een gedeelte van het contant gestorte bedrag van in totaal € 413.480,-- kunnen verklaren, maar dan nog zou de verdachte als makelaar de gelden slechts voor een klein gedeelte zelf mogen behouden. Deze inkomsten kunnen derhalve de grote geldbedragen die de verdachte op 3 en 11 mei 2012 heeft overgeboekt naar het bedrijf in China met de naam [naam bedrijf 1] . niet verklaren. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte dit gedeelte van het tenlastegelegde bedrag heeft witgewassen, te weten een bedrag van € 86.417,43.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3
Op 30 augustus 2012 werd in de woning van de ouders van de medeverdachte [naam medeverdachte] een geldbedrag van in totaal € 61.000,- aangetroffen. Direct na het aantreffen van deze geldbedragen vertelde de vader van de medeverdachte [naam medeverdachte] aan ambtenaren van de politie dat het aangetroffen geld aan zijn zoon toebehoort.
Op 30 oktober 2012 is ter griffie van de toenmalige rechtbank te Maastricht namens de medeverdachte G.J.M. [naam medeverdachte] een klaagschrift ingediend. Het klaagschrift strekt tot teruggave van het op 30 augustus 2012 inbeslaggenomen geldbedrag van € 61.000,- aan de medeverdachte [naam medeverdachte] . Namens de medeverdachte [naam medeverdachte] is aangevoerd dat het inbeslaggenomen geld aan hem toebehoort. Volgens dat klaagschrift heeft hij € 50.000 in contanten geleend van de verdachte. In het kader van de behandeling van het bezwaarschrift zijn (kopieën van) justificatoire bescheiden overgelegd: een onderhandse akte van geldlening, dagafschriften van de ING-bank en kwitanties. Naar het bestaan van deze geldlening is een onderzoek ingesteld en in dat kader is informatie opgevraagd en zijn de verdachte, de medeverdachte [naam medeverdachte] en verschillende getuigen gehoord, onder meer door de rechter-commissaris in deze rechtbank. Ter terechtzitting heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat hij niet wist dat de medeverdachte [naam medeverdachte] de geldleenovereenkomst in een enkelvoudige raadkamerprocedure van deze rechtbank zou (laten) overleggen.
De rechtbank overweegt het volgende. Daargelaten de vraag of de geldleenovereenkomst echt, vals of vervalst is, het procesdossier bevat onvoldoende bewijs dat de verdachte er wetenschap van had dat de medeverdachte [naam medeverdachte] de geldleenovereenkomst aan zijn advocaat zou verstrekken in verband met een enkelvoudige raadkamerprocedure bij de rechtbank Limburg. Derhalve dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift. Om diezelfde reden dient de verdachte te worden vrijgesproken van de onder 3 tenlastegelegde poging tot het medeplegen van oplichting van de rechtbank Limburg, het Openbaar Ministerie of de Nederlandse staat.