ECLI:NL:RBLIM:2017:10039

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
6290954 AZ VERZ 17-123
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanzegverplichting en niet-ontvankelijkheid verzoeker in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en Stichting Het Robertshuis. De verzoeker, die in persoon procedeerde, had een verzoek ingediend tot betaling van een vergoeding wegens het niet-nakomen van de aanzegverplichting zoals bedoeld in artikel 7:668 lid 1 BW. De verzoeker stelde dat zijn arbeidsovereenkomst op 4 juli 2017 was geëindigd en dat de verwerende partij, Stichting Het Robertshuis, hem niet tijdig had geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.

De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij de verkeerde procespartij heeft opgeroepen. Uit de arbeidsovereenkomst bleek dat de verzoeker een contract had met De Visie B.V. en niet met Stichting Het Robertshuis. Hierdoor kon de kantonrechter niet toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

Ten overvloede heeft de kantonrechter overwogen dat, indien er wel een inhoudelijke beoordeling had plaatsgevonden, het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking zou zijn gekomen. De kantonrechter verwees naar de parlementaire geschiedenis en eerdere rechtspraak, waaruit blijkt dat een aanzegging bij indiensttreding kan plaatsvinden en dat dit in het onderhavige geval ook is gebeurd. De verzoeker werd uiteindelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de verwerende partij.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 6290954 AZ VERZ 17-123
Beschikking van de kantonrechter van 17 oktober 2017
in de zaak van
[verzoeker],
wonend aan de [adres] , [woonplaats] ,
verzoekende partij,
procederend in persoon,
tegen
de
STICHTING HET ROBERTSHUIS,
gevestigd aan de Steegstraat 16, 6261 NK Mheer,
verwerende partij,
gemachtigde mr. J.A.H.L. Liegeois (ter vervanging van mr. Vonken).
Partijen zullen hierna respectievelijk [verzoeker] en Robertshuis genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift
  • het verweerschrift
  • de mondelinge behandeling op 10 oktober 2017 ter gelegenheid waarvan partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedag] 1993, is op 4 april 2016 in dienst van De Visie getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in de functie van junior begeleider. Per 4 november 2016 is de arbeidsovereenkomst voor de tweede maal verlengd voor bepaalde tijd (acht maanden) en wel tot en met 3 juli 2017.
2.2.
In artikel 3 van de door partijen ondertekende arbeidsovereenkomst staat - voor zover relevant - vermeld (bijlage 1 verweerschrift):
“Deze arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de bepaalde tijd van acht maanden en eindigt van rechtswege op 4 juli 2017, de laatste werkdag is derhalve 3 juli 2017. Na afloop van deze periode wordt de arbeidsovereenkomst niet verlengd.”
2.3.
De arbeidsovereenkomst is nadien niet voortgezet.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt Robertshuis te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens het niet-nakomen van de aanzegverplichting als bedoeld in artikel 7:668 lid 1 aanhef en sub a BW (nader uitgewerkt in het derde lid van dit wetsartikel), vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag - kort weergegeven - dat de voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst op 4 juli 2017 geëindigd is en dat Robertshuis verzuimd heeft om hem uiterlijk een maand voorafgaand aan die einddatum schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
3.3.
Robertshuis heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
Robertshuis heeft als meest verstrekkend aangevoerd dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij de verkeerde procespartij heeft opgeroepen.
4.2.
Uit de in het geding gebrachte ondertekende arbeidsovereenkomst blijkt dat [verzoeker] een arbeidsovereenkomst is aangegaan met De Visie B.V. Dit betekent dat [verzoeker] de verkeerde procespartij heeft opgeroepen en in zijn verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het vorenstaande brengt met zich dat de kantonrechter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling.
4.3.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat, in het geval zij wel tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek was toegekomen, het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking zou zijn gekomen. Uit de parlementaire geschiedenis en rechtspraak (ECLI:NL:RBMNE:2015:3201) blijkt dat een aanzegging bij indiensttreding kan geschieden en dat ook dan sprake is van een tijdige mededeling.
4.4.
In de wetsgeschiedenis van artikel 7:668 BW is ten aanzien hiervan het volgende opgemerkt (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2013/2014, 33818, nr. 7, p. 34):
“(…) Zoals de leden van de VVD-fractie en SGP-fractie aangeven kan een werkgever, meteen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst aangeven (aanzeggen) dat er geen sprake van een opvolgend contract zal zijn. Ook in dat geval heeft de maatregel het beoogde effect, namelijk dat er (zeer) tijdig duidelijkheid is voor de werknemer waardoor hij weet dat hij zich op tijd op de arbeidsmarkt zal moeten gaan oriënteren. Het valt overigens nog te bezien of werkgevers hiertoe zullen overgaan
omdat zij daarmee ook werknemers verliezen over wie tevredenheid bestaat en een nieuwe werknemer zal moeten worden aangetrokken (met de kosten van dien) als de desbetreffende werkzaamheden niet ook komen te vervallen. (…)”
4.5.
Nu De Visie bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst in artikel 3 van de arbeidsovereenkomst heeft aangezegd dat de arbeidsovereenkomst na afloop niet verlengd zal worden (r.o. 2.2.) , heeft De Visie aan de in artikel 7:668 lid 1 aanhef en sub a BW neergelegde schriftelijke aanzegverplichting voldaan. Er zijn geen omstandigheden gesteld dan wel anderszins gebleken die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
4.6.
[verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld worden tot betaling van de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Robertshuis worden begroot op € 400,00 salaris gemachtigde (twee punten x € 200,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van Robertshuis tot heden zijn begroot op € 400,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.Y.H.G. Erkens, kantonrechter, en is door mr.
P. Hoekstra, kantonrechter, in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ