ECLI:NL:RBMNE:2015:3201

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
8 mei 2015
Zaaknummer
3819993 UC EXPL 15-1376 HvB/1036
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling aanzegverplichting in cao voor Groothandel en Levensmiddelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vorderde eiser, een magazijnmedewerker bij Beko Nederland B.V., dat zijn arbeidsovereenkomst per 1 januari 2015 met een jaar zou worden verlengd. Eiser stelde dat hij bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst uitzicht op een vaste dienstbetrekking was geboden en dat de aanzegverplichting in de CAO Groothandel in Levensmiddelen niet correct was nageleefd. De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor bepaalde tijd en eindigde van rechtswege op 31 december 2014. Eiser had op 4 december 2014 te horen gekregen dat zijn contract niet verlengd zou worden, wat volgens hem te laat was, aangezien de CAO vereiste dat de werknemer uiterlijk twee periodes voor het verstrijken van het dienstverband duidelijkheid moest krijgen over de voortzetting of beëindiging van het dienstverband.

De kantonrechter oordeelde dat Beko aan de aanzegverplichting had voldaan door in de arbeidsovereenkomst duidelijk te maken dat deze eindigde op 31 december 2014. De rechter wees erop dat de bepaling in de arbeidsovereenkomst niet in strijd was met de CAO en dat er geen sprake was van nietigheid of vernietigbaarheid van artikel 1.3 van de arbeidsovereenkomst. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat er sprake was van dwaling bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst. De rechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig was geëindigd en wees zowel de primaire als de subsidiaire vordering van eiser af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en is op 13 mei 2015 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3819993 UC EXPL 15-1376 HvB/1036
Vonnis van 13 mei 2015(bij vervroeging)
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. C.S. Schuurink,
tegen:
de besloten vennootschap
Beko Nederland B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Beko,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.G.M. Lieshout.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 februari 2015;
  • het proces-verbaal van comparitie van 29 april 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 2 januari 2014 is tussen partijen een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot stand gekomen op grond waarvan [eiser] op 1 januari 2014 in dienst van Beko is getreden als magazijnmedewerker.
In deze overeenkomst (hierna: de arbeidsovereenkomst) zijn, voor zover van belang, de navolgende bepalingen opgenomen:
“…
1.
Aanvang en duur dienstbetrekking
1.2.
De dienstbetrekking is aangegaan voor bepaalde tijd, en eindigt van rechtswege, zonder dat daarvoor opzegging of enige andere handeling vereist zal zijn, op 31 december 2014.
1.3.
Conform de bepaling in art. 17.3 van de CAO Groothandel in Levensmiddelen wordt Werknemer reeds nu de verlangde duidelijkheid verstrekt, dat het dienstverband conform de overeengekomen datum in artikel 1.2 wordt beëindigd. “
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor de Groothandel in Levensmiddelen (hierna: de CAO) van toepassing.
Artikel 17.3 van de CAO luidt als volgt:
“Indien een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aangegaan zal aan de werknemer uiterlijk twee periodes voor het verstrijken van het dienstverband duidelijkheid worden gegeven over voortzetting of beëindiging van het dienstverband.”
2.3.
Gedurende het dienstverband heeft [eiser], die al beschikte over een vrachtwagenrijbewijs (C), het aanvullende rijbewijs (E) voor aanhangers mogen halen op kosten van Beko. Daarmee was een bedrag van € 500,00 gemoeid.
Verder heeft [eiser] zijn vakantiedagen voor 2015 al moeten opgeven aan Beko.
2.4.
Op 4 december 2014 heeft de vestigingsmanager van Beko aan [eiser] meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Als reden heeft Beko daarvoor opgegeven dat [eiser] bovenmatig veel ziektedagen had, dat er klachten van klanten waren en dat hij in drie gevallen schade had gereden tot een bedrag van € 6.000,00.
2.5.
Bij brief van 1 december 2014 heeft [eiser] de nietigheid van artikel 1.3. van de arbeidsovereenkomst ingeroepen omdat hem in tegenstelling tot de inhoud van voornoemd artikel 1.3 bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst uitzicht op een vaste dienstbetrekking is geboden en niet nadele van de werknemer van de CAO mag worden afgeweken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
-primair :
te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 januari 2015 is verlengd met de periode van één jaar tot en met 31 december 2015;
-subsidiair:
Beko te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een compensatie ter hoogte van twee maandsalarissen, te weten € 3.500,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente tot de voldoening, alsmede de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
een en ander met veroordeling van Beko in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] dat artikel 1.3 van de arbeidsovereenkomst nietig, dan wel vernietigbaar is.
Bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst was [eiser] in het vooruitzicht gesteld dat er na de arbeidsovereenkomst met hem een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden aangegaan, dan wel dat de arbeidsovereenkomst zou worden verlengd. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat [eiser] op kosten van Beko zijn rijbewijs E heeft mogen halen en uit de omstandigheid dat [eiser] in augustus 2014 op verzoek van Beko al zijn vakantiedagen voor 2015 heeft opgegeven.
Beko heeft [eiser] pas op 4 december 2014 laten weten dat de arbeidsovereenkomst niet verlengd zou worden en dat is minder dan twee periodes voor het verstrijken van het dienstverband.
Op grond van de redelijkheid en billijkheid dan wel artikel 7:611 BW dient Beko de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2015 met één jaar te verlengen.
Met betrekking tot de subsidiaire vordering heeft [eiser] aansluiting gezocht bij de in artikel 7:668, derde lid BW geregelde vergoeding (Wet werk en zekerheid), welk artikel op
1 januari 2015 in werking is getreden.
[eiser] maakt aanspraak op de wettelijke rente en de proceskosten nu Beko in verzuim is geraakt, respectievelijk [eiser] de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
Beko heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
Beko baseert haar verweer - [eiser] weergegeven - op het volgende.
Beko heeft niet in strijd gehandeld met artikel 17.3 van de CAO. Zij heeft [eiser] conform de CAO de vereiste duidelijkheid gegeven, maar dat wil nog niet zeggen dat de arbeidsovereenkomst per definitie zou eindigen.
Ook na het verschaffen van de bedoelde duidelijkheid had Beko nog kunnen beslissen om de arbeidsovereenkomst te verlengen, voor zover [eiser] dat ook zou hebben gewild, maar Beko wilde dat niet.
[eiser] heeft de gestelde nietigheid, dan wel vernietigbaarheid niet voldoende onderbouwd.
Ten slotte wijst Beko op de wetsgeschiedenis van artikel 7: 668, eerste lid aanhef en onder BW (WWZ), dat op 1 januari 2015 in werking is getreden en waarin de aanzegverplichting wettelijk is geregeld. De verantwoordelijke minister heeft tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer op 3 juni 2014 zich dusdanig uitgelaten dat daaruit kan worden afgeleid dat het mogelijk is dat de werkgever reeds bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst voldoet aan de aanzegverplichting.
Voor Beko was het in beginsel een gegeven dat de arbeidsovereenkomst met [eiser] zou eindigen op 31 december 2014.
In november 2014 heeft [eiser] aan zijn vestigingsmanager gevraagd of er nog iets zou gebeuren met zijn arbeidsovereenkomst.
Op 4 december 2014 heeft de vestigingsmanager aan [eiser] toegelicht waarom een verlenging van de arbeidsovereenkomst er niet inzat.
Ter comparitie heeft Beko aangegeven dat de reden daarvoor was dat [eiser] in een jaar in drie gevallen voor € 6.000,00 schade had gereden, bovenmatig veel ziektedagen had en dat er klachten van klanten waren.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan in deze zaak niet gezegd worden dat ten nadele van de werknemer is afgeweken van artikel 17.3 van de CAO.
Aan de door dat artikel vereiste aanzegverplichting aan de werknemer heeft Beko immers voldaan met artikel 1.3 van de arbeidsovereenkomst.
[eiser] verbindt daaraan ten onrechte de gevolgtrekking dat voorzetting van de arbeidsovereenkomst dan wel het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met Beko reeds van de baan was door dit beding bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst.
Terecht voert Beko aan dat het hier alleen gaat om het geven van de door de CAO vereiste duidelijkheid, maar dat de bepaling niet wegneemt dat partijen gedurende de loop van de arbeidsovereenkomst alsnog kunnen en mogen beslissen de arbeidsovereenkomst in enigerlei vorm voort te zetten.
Nu gesteld noch gebleken is dat artikel 1.3 van de arbeidsovereenkomst in strijd is met de openbare orde of de goede zeden, moet het beroep van [eiser] op nietigheid van dit artikel van de hand worden gewezen.
4.2.
Vervolgens heeft [eiser] gesteld dat artikel 1.3 van de arbeidsovereenkomst vernietigbaar is.
Ter comparitie gevraagd naar de grond daarvoor, is aangevoerd dat er sprake is van dwaling omdat [eiser] bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd dan wel een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in het vooruitzicht is gesteld.
Namens [eiser] wordt daarbij verwezen naar de hiervoor onder 2.3. weergegeven feiten en omstandigheden.
Het beroep op dwaling gaat niet op nu, zoals hiervoor al is overwogen, het met artikel 1.3 van de arbeidsovereenkomst nakomen van de aanzegverplichting er niet aan in de weg staat om gedurende de loop van de arbeidsovereenkomst de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te verlengen dan wel aansluitend een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te gaan.
Ook in het geval artikel 7:668 (nieuw) BW van toepassing zou zijn, zou het oordeel van de kantonrechter niet anders zijn, nu er geen sprake zou zijn van strijd met een dwingende wetsbepaling die strekt ter bescherming van één der partijen (de werknemer) bij een meerzijdige rechtshandeling.
Terecht heeft Beko gewezen op het commentaar van de minister dat deze bepaling in zoverre twee kanten uitwerkt dat de werkgever aan zijn kant het risico loopt dat een werknemer, die hij had willen behouden vroegtijdig vertrekt.
Daaruit volgt dat een werkgever tegelijkertijd met het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd al aan zijn aanzegverplichting kan voldoen.
4.3.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen kan niet gezegd worden dat de arbeidsovereenkomst zonder tegenspraak is voortgezet, als bedoeld in artikel 7:668 (oud) BW. Nu [eiser] ter comparitie heeft erkend dat de vestigingsmanager hem heeft gezegd waarom de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet, kan ook niet gezegd worden dat Beko daarmee in strijd met artikel 7:611 BW heeft gehandeld.
Geoordeeld moet dus worden dat de arbeidsovereenkomst per 31 december 2014 rechtsgeldig is geëindigd en dat noch de primaire noch de subsidiaire vordering van [eiser] voor toewijzing vatbaar zijn.
4.4.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van worden begroot op € 60,00 (2 punten x tarief € 30,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Beko, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 60,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2015.