Overwegingen
1. Bij formulier gedateerd 24 februari 2014 heeft eiser bij verweerder een verzoek ingediend om tegemoetkoming in planschade als gevolg van het bestemmingsplan ‘Compensatiewoningen Schone Poel’ (in werking getreden op 2 oktober 2008 en onherroepelijk geworden na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 april 2009;ECLI:NL:RVS:2009:BH9227), op grond waarvan op het perceel naast eisers woning twee woningen kunnen worden opgericht in het kader van de Ruimte voor Ruimteregeling waar voorheen de bestemming ‘agrarisch gebied met hoge landschappelijke waarde’ lag. Eiser is sedert 27 maart 1980 eigenaar van het perceel plaatselijk bekend als [adres 1] , waarop hij een vrijstaande woning met tuin en erf heeft gerealiseerd gesitueerd aan de noordzijde van het plangebied waarop het bestemmingsplan ‘Compensatiewoningen Schone Poel’ ziet. Eiser noemt in de aanvraag als oorzaak van de door hem ervaren waardevermindering de volgende schadefactoren: verlies van privacy, bezonning, lichtinval en situeringswaarde/ligging/uitzicht en waardeert de waardevermindering op 8% van de waarde van zijn woning op de peildatum (€ 44.000,=). Eisers woning is gesitueerd aan de rand van het dorp met vrij uitzicht over agrarische percelen en als gevolg van het bestemmingsplan ‘Compensatiewoningen Schone Poel’ is er sprake van de door hem benoemde schadefactoren. Verweerder heeft de op grond van een planschadeverhaalsovereenkomst als derde-belanghebbende aan te merken partij ingelicht over het verzoek van eiser en vervolgens Pesch Overheidsadvies (verder: Pesch) verzocht te adviseren.
Pesch heeft op 11 juni 2014 een conceptadvies uitgebracht waarop partijen hebben gereageerd. Op 18 juli 2014 is het definitieve advies uitgebracht en op grond van dat advies heeft verweerder bij het primaire besluit het verzoek om een tegemoetkoming in planschade in verband met het vaststellen van het bestemmingsplan ‘Compensatiewoningen Schone Poel’ afgewezen. Daarbij heeft verweerder zich in navolging van het advies van Pesch, op het standpunt gesteld dat privacy/woongenot, inkijk, uitzicht in zuidelijke richting en situeringswaarde in lichte dan wel geringe mate en bezonning niet is aangetast, terwijl naast deze lichte schade een groot voordeel optreedt voor eiser door sanering van het mogelijk intensieve veehouderij bedrijf. Verweerder is van mening dat de vastgestelde lichte schade, rekening houdend met de voordeelverrekening, volledig tot het normaal maatschappelijk risico van eiser dient te blijven.
2. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder in afwijking van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften gemotiveerd het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Anders dan de commissie is verweerder van mening dat Pesch bij de beoordeling van het normaal maatschappelijk risico niet van een onjuist criterium is uitgegaan. En anders dan de commissie is verweerder van mening dat Pesch weliswaar bij de analyse “bouwmogelijkheden/gebruiksmogelijkheden/privacy en woongenot/uitzicht en bezonning en situeringswaarde” de toegestane maten van de bijgebouwen niet meer expliciet heeft genoemd, maar dat uit de beschrijving van de bouwmogelijkheden blijkt dat zowel een toegestane woning als een bijgebouw bij de analyse zijn betrokken.
3. In beroep voert eiser, onder overlegging van een, ook in bezwaar overgelegd, taxatierapport, het volgende aan:
de sanering van het agrarische bedrijf aan de [adres 2] , waarvan het bouwvlak op circa 55 meter van eisers woning lag, terwijl tussen eisers woning en het bedrijf een perceel met bestemming ‘Agrarisch gebied met hoge landschappelijke waarde’ lag, levert niet het in het advies van Pesch gestelde voordeel op;
realisering van de maximale mogelijkheden van het oude planologische regime is met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten voor zover het betreft hervestiging van een intensieve veehouderij, terwijl de in het oude bestemmingsplan mogelijke mestopslag bedoeld is voor bestaande bedrijven;
in het planschadeadvies blijven de gevolgen van maximalisatie van het nieuwe planologische regime met betrekking tot de bijgebouwen onderbelicht, terwijl feitelijk reeds sprake is van een bijgebouw op 7.70 meter van de woning van eiser;
verweerder hanteert een onjuiste maatstaf om te beoordelen of sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling nu de bouw van compensatiewoningen aan de [weg] buiten de rode contour, niet binnen een lint of cluster en niet op de slooplocatie, geen normale maatschappelijke ontwikkeling is;
de ontwikkeling paste bovendien niet in het gemeentelijke planologische beleid waarin uitdrukkelijk aandacht wordt gevraagd voor bescherming van natuurwaarden, herstel van het landschap en de landschapsbouw en een keuze voor inbreiding boven uitbreiding.
4. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid vermelde oorzaak op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, van de Wro blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.
5. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.
6. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder zijn besluiten baseren op het advies van een deskundig adviseur, mits dit advies voldoet aan bepaalde vereisten.
De rechtbank stelt vast dat Pesch is te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade. Indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan volgens vaste jurisprudentie (onder meer uitspraak van de Afdeling van 25 januari 2012,ECLI:NL:RVS:2012:BV1813) bij het nemen van een besluit op een aanvraag om vergoeding van planschade van dat advies uitgaan. Dit is slechts anders indien moet worden geoordeeld dat het advies van Pesch onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven. Daarbij is van belang dat de enkele omstandigheid dat een door eiser ingeschakelde deskundige de waardedaling van het object op de peildatum hoger heeft gewaardeerd, onvoldoende is voor het oordeel dat het advies van een door verweerder ingeschakelde deskundige onjuist of onzorgvuldig is te achten. Voorts is van belang dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 29 augustus 2012,ECLI:NL:RVS:2012:BX5953), inzichten van een deskundige in een geval als dit mede zijn gebaseerd op diens kennis, ervaring en intuïtie, zodat een nadere toelichting op die inzichten niet in alle gevallen kan worden verlangd. Wel dient de gedachtegang duidelijk en voldoende controleerbaar te zijn en dient het verslag van het onderzoek voldoende basis te bieden voor verdere besluitvorming. 7. De gronden ten zuidwesten van eisers perceel waren op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied 1994 bestemd tot ‘agrarisch gebied met hoge landschappelijke waarde’ en ‘agrarische bedrijfsdoeleinden’. De gronden aangewezen voor ‘agrarische bedrijfsdoeleinden’ zijn bestemd voor agrarische doeleinden ten behoeve van bestaande agrarische bedrijven (i. c. een intensieve varkenshouderij annex fruitbedrijf). Bestaande agrarische bedrijven mogen binnen de mogelijkheden van het bouwperceel uitbreiden, waarbij ook mestopslag tot 2.500 m³ mag plaatsvinden. Binnen het agrarisch bouwperceel mogen agrarische bedrijfsgebouwen worden gebouwd met een goothoogte van 4,5 meter, een nokhoogte van 8 meter en een dakhelling van maximaal 60 graden.
De gronden aangewezen voor ‘agrarisch gebied met hoge landschappelijke waarde’ (gelegen tussen het perceel van eiser, de Bronsdalweg en het agrarisch bouwvlak) zijn bestemd voor behoud en/of herstel van landschappelijke, landschapsecologische en/of natuurwetenschappelijke waarden of ter bescherming van de waarden van het aangrenzende natuurgebied, extensieve dagrecreatie alsmede agrarische doeleinden met dien verstande dat bescherming van de aangrenzende natuur voorop staat. Op deze gronden mag niet worden gebouwd anders dan andere bouwwerken, niet hoger dan 1,50 meter, noodzakelijk voor agrarisch gebruik. Dagrecreatieve voorzieningen dienen kleinschalig van karakter te zijn.
Op grond van dit voorheen geldende bestemmingsplan kon eiser zuidwestelijk van zijn perceel op een kortste afstand van 55 meter van zijn zuidelijke perceelsgrens worden geconfronteerd met een agrarisch bedrijf. In het aangegeven bouwblok konden agrarische bedrijfsgebouwen worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 8 meter en het bouwblok kon voor 80% worden volgebouwd. Het gebruik van deze gronden kon intensief zijn ten behoeve van een agrarisch bedrijf met de hiervan uitgaande milieubelasting zoals stank, lawaai, transport en het agrarisch gebruik van de gronden.
8. Het bestemmingsplan ‘Compensatiewoningen Schone Poel’ heeft het mogelijk gemaakt dat naast de woning van eiser maximaal twee woningen kunnen worden gerealiseerd. Daarbij is toepassing gegeven aan de Ruimte voor Ruimteregeling, in welk kader het agrarische bedrijf aan de Schone Poel is beëindigd en ontsteningswinst is gerealiseerd. De bedrijfsbebouwing was gelegen aan de rand van een natuurgebied en de stal met een oppervlakte van 1367 m² was door zijn verschijningsvorm en volume storend in de omgeving. Daarnaast is in de regeling betrokken de sloop van een stal in de gemeente Voerendaal met een oppervlakte van 280 m². De oppervlakte van de twee woningen is maximaal 300 m² aan hoofdgebouwen en 120 m² aan bijgebouwen. Het bouwvlak dat het dichtst bij de woning van eiser ligt, bevindt zich op een afstand van ongeveer 15 meter van de zijgevel van de woning van eiser en ligt niet evenwijdig aan zijn woning maar onder een hoek, toelopend naar eisers perceel. Het bouwvlak ligt voorts niet direct naast de woning van eiser, maar er schuin vóór.
Binnen de nieuwe bestemming woondoeleinden mag binnen de aangegeven bouwblokken per bouwblok één woning worden gebouwd in twee bouwlagen (exclusief kelder en/of zolder). Bijgebouwen mogen ook buiten het bouwblok tot maximaal 25 meter achter de voorgevel van de woning worden gebouwd tot maximaal 60 m² met een goothoogte van 3 meter en een nokhoogte van 6 meter.
9. Bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding als hier aan de orde, wordt in beginsel van de maximale benuttingsmogelijkheden van het oude en nieuwe regime uitgegaan. Slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden moet daarvan worden afgeweken. In dit geval is niet aannemelijk dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid valt uit te sluiten dat onder het regime van het bestemmingsplan Buitengebied 1994 het bestaande agrarische bedrijf gebruik zou hebben kunnen maken van uitbreiding van de agrarische activiteiten en bijbehorende bouwfaciliteiten. Eiser heeft aangevoerd dat hervestiging van een intensieve veehouderij gelet op de melding in het kader van het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer en het op de peildatum geldende beleid (Nota Ruimte en POL 2006) met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid onmogelijk wordt geacht. Voor zover hieruit voortvloeit dat er bij (her)vestiging sprake is van een stringent beleid, laat dat onverlet dat er geen wettelijke voorschriften zijn die het verweerder onmogelijk maken om medewerking te verlenen van een (her)vestiging van een agrarisch bedrijf, al dan niet met het oprichten van een mestbassin, zodat niet uitgesloten moet worden geacht dat verweerder overgaat tot medewerking aan een dergelijke (her)vestiging. Verweerder heeft deze planologische mogelijkheid dan ook bij zijn besluitvorming op het verzoek om schadevergoeding mogen betrekken. De hierop gerichte beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Indien een nieuw bestemmingsplan naast planologisch nadeel ook planologisch voordeel heeft opgeleverd, dan kunnen die nadelen en voordelen worden gecompenseerd, de zogeheten voordeelverrekening. De vraag of verweerder uit heeft mogen gaan van een planologisch voordeel dat optreedt als gevolg van de bestemmingswijziging door het bestemmingsplan ‘Compensatiewoningen Schone Poel’ beantwoordt de rechtbank bevestigend.
Eiser heeft betoogd dat het in aanmerking genomen planologisch voordeel door Pesch en door verweerder te groot is ingeschat. Daartoe heeft eiser verwezen naar het door hem ingebrachte tegenrapport van Aelmans Rentmeesters- & Makelaarskantoor B.V. (verder: Aelmans) waarin is betoogd dat er geen planologisch voordeel is van de sanering van een akkerbouw- en fruitteelt bedrijf. In het tegenrapport is daarbij als uitgangspunt genomen dat het vervallen van de bestemming ‘agrarisch gebied met hoge landschappelijke waarde’ geen voordeel oplevert ten opzichte van de nieuwe woonbestemming, terwijl vanwege de afstand tussen eisers perceel en het agrarisch bouwblok het vervallen van de bestemming ‘agrarische bedrijfsdoeleinden’ niet in aanmerking is genomen. Daarmee is door Aelmans een andere waardering gegeven aan de gevolgen van de sanering van het agrarisch bedrijf aan de Schone Poel, waarmee echter nog niet overtuigend is betoogd dat het uitgangspunt van Pesch niet aan de besluitvorming ten grondslag gelegd kon worden. Gegeven de afstand tussen eisers perceel en het agrarisch bouwblok van 55 meter, de accidentie van het terrein en de maximale invulling van de agrarische bestemming, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het advies van Pesch op dit punt en ook anderszins geen aanleiding gezien het uitgangspunt in het advies op dit punt niet te volgen. De hierop gerichte beroepsgrond slaagt niet.
11. Uit de jurisprudentie blijkt dat een begroting van de waardevermindering respectievelijk waardevermeerdering niet nodig is indien de conclusie dat per saldo geen planologisch nadeel wordt geleden ook zonder die begroting inzichtelijk is. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL7775). In het planschadeadvies is inzichtelijk gemaakt wat de voor- en nadelen zijn en dat, alle voor- en nadelen afwegend, sprake is van een lichte schade, te waarderen op 2-3 % van de waarde van de onroerende zaak op de peildatum. Desgevraagd is een nadere toelichting gegeven op de wijze waarop in het advies de voordeelsverrekening heeft plaatsgevonden en is de inzichtelijkheid van de argumentatie vergroot. Eiser heeft op dit punt gereageerd met een herhaling van het standpunt dat het planologisch voordeel te hoog is gewaardeerd. Die grond is hiervoor onder r.o. 10 al weerlegd. 12. Voor zover in het tegenrappport op de verschillende schadefactoren is ingegaan en daaraan een andere inkleuring is gegeven, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de conclusie in het advies van Pesch dat er, alle voor- en nadelen afwegend, sprake is van een lichte schade, te waarderen op 2-3 % van de waarde van de woning van eiser.
De rechtbank concludeert dat Pesch bij de beschouwing van de verschillende schadefactoren de maximale invulling van het bestemmingsplan ‘Compensatiewoningen Schone Poel’, ook met betrekking tot de op grond van dat plan mogelijke bijgebouwen, weliswaar impliciet maar niet onjuist en niet onvolledig in aanmerking heeft genomen. Voor zover een bijgebouw in de perceelsgrens mogelijk is, volgt uit de bestemmingsplanbepalingen dat de mogelijkheid daartoe is beperkt tot 25 meter achter de voorgevel van de naastgelegen woning. Nu het bouwblok van de naastgelegen woning niet naast en parallel aan eisers woning ligt, maar naar voren geschoven is gesitueerd, heeft een deel van een eventueel bijgebouw van 25 meter lengte vanaf de voorgevel van de naastgelegen woning beperkt invloed op de omvang van de schadefactoren en niet zodanig dat de rechtbank aanleiding ziet te twijfelen aan de door Pesch gemaakte inschatting.
Dat Aelmans aan de beschreven schadefactoren deels een andere waardering geeft, leidt evenmin tot de conclusie dat het planschadeadvies van Pesch niet aan verweerders besluit ten grondslag mocht worden gelegd.
Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat het planschadeadvies voldoet aan de onder r.o. 6 beschreven eisen en inzicht biedt in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan voor eiser tot een planschade van 2 tot 3% heeft geleid.
13. Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, van de Wro blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.
14. De vraag of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro tot het normale maatschappelijke risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de benadeelde rekening had kunnen houden in die zin dat de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gevoerde planologische beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak van de aanvrager en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel.
De rechtbank stelt hierbij voorop dat zij blijkens de uitspraak van de Afdeling van
24 december 2014,ECLI:NL:RVS:2014:4668, geen terughoudende toets van een deskundigenadvies dient te hanteren ten aanzien van de vraag of schade onder het normaal maatschappelijk risico valt. Verder blijkt uit die uitspraak dat de omstandigheid dat een planologische ontwikkeling in de lijn der verwachting ligt, niet per definitie betekent dat de gevolgen van die ontwikkeling volledig onder het maatschappelijk risico vallen. Uit jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico (of normaal ondernemersrisico) in de eerste plaats aan het bestuursorgaan is. Dat orgaan komt daarbij beoordelingsvrijheid toe. Het bestuursorgaan zal zijn vaststelling naar behoren moeten onderbouwen. De bestuursrechter toetst de besluitvorming op rechtmatigheid. 15. Eiser voert aan dat verweerder een onjuiste maatstaf hanteert om te beoordelen of sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling en betoogt dat de bouw van compensatiewoningen aan de [weg] buiten de rode contour, niet binnen een lint of cluster en niet op de slooplocatie, geen normale maatschappelijke ontwikkeling is, en de ontwikkeling overigens niet paste in het gemeentelijke planologische beleid waarin uitdrukkelijk aandacht wordt gevraagd voor bescherming van natuurwaarden, herstel van het landschap en de landschapsbouw en een keuze voor inbreiding boven uitbreiding.
Gelet op de bestaande verkavelingsstructuur van de lintbebouwing langs de [weg], de woningen aan de overzijde van de weg, de aard, omvang en passendheid binnen de bestaande omgeving, acht de rechtbank realisatie van woningen in de lijn der verwachtingen te liggen, terwijl beleidsmatig niet uitgesloten kon worden geacht dat woningbouw ter opvulling van de reeds aanwezige lintbebouwing gerealiseerd zou kunnen worden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de onderhavige planologische ontwikkeling in navolging van zijn adviseur terecht als een normale maatschappelijke ontwikkeling beschouwd waarmee eiser rekening had kunnen houden in die zin dat de ontwikkeling in de lijn der verwachting lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. De hierop gerichte beroepsgrond slaagt evenmin.
16. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks (voorzitter), en mr. T.M. Schelfhout en mr. D. Wenders, leden, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 augustus 2016